Wijziging Regeling informatiebeveiliging politie

30 augustus 2004

Nr. EA2004/60705

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 38, derde lid, 46, eerste lid, en 48, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel 3a, tweede lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen;

Besluit:

Artikel I

De Regeling informatiebeveiliging politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel b, wordt ‘de minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen door: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd.

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij de uitwisseling van gegevens tussen politiekorpsen onderling, politiekorpsen en de ITO of politiekorpsen of de ITO en andere instanties, worden afspraken gemaakt over de betrouwbaarheid van de informatiesystemen en van de informatie daarin en de wijze waarop zekerheid wordt verkregen over de realisatie daarvan.

2. Het vierde lid vervalt.

C

Onder vervanging van het woord ‘en’ aan het slot van onderdeel g door het leesteken puntkomma en vervanging van het leesteken punt in onderdeel h door het woord ‘en’, wordt aan artikel 3, tweede lid, een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. de te nemen maatregelen met betrekking tot de interceptiefaciliteiten binnen het korps, met inachtneming van de Normstelling inrichting interceptiefaciliteiten, bedoeld in bijlage II.

D

In artikel 4 wordt de zinsnede ‘met inachtneming van de bij deze regeling gevoegde bijlage’ vervangen door: met inachtneming van de betrouwbaarheidscriteria en -normklassen, bedoeld in bijlage I.

E

In de artikelen 2, 3, 4 en 6 wordt de zinsnede ‘en voorzover het betreft het Korps landelijke politiediensten, de Minister van Justitie, en voorzover het betreft de ITO, de Minister van Binnenlandse Zaken,’ vervangen door: en voorzover het betreft het Korps landelijke politiediensten en de ITO, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,.

F

Na artikel 6 wordt een artikel 6a ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

De korpsbeheerder en, voorzover het betreft het Korps landelijke politiediensten, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, draagt er zorg voor dat de inrichting van interceptiefaciliteiten voldoet aan de voorschriften opgenomen in de Normstelling inrichting interceptiefaciliteiten, bedoeld in bijlage II, en dat met betrekking tot die faciliteiten de werkwijze wordt gevolgd beschreven in genoemde normstelling.

G

Onder nummering van de bijlage bij de regeling tot bijlage I wordt de Normstelling inrichting interceptiefaciliteiten als bijlage II aan de regeling toegevoegd.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De bijlage Normstelling inrichting interceptiefaciliteiten zal ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.

Toelichting

De korpsbeheerders van de regionale politiekorpsen en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als beheerder van het Korps landelijke politiekorpsen, zijn als goede beheerders verplicht zorg te dragen voor een deugdelijke informatiebeveiliging binnen de korpsen. De Regeling informatiebeveiliging politie (Stcrt. 1997, 60) bevat nadere voorschriften voor de beveiliging van informatie die aanwezig is in en wordt uitgewisseld tussen politiekorpsen.

De onderhavige wijzigingsregeling strekt ertoe specifieke voorschriften te geven over de inrichting van interceptiefaciliteiten (tapkamers). Interceptie van telecommunicatieverkeer is een belangrijk middel in de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Informatie uit de inzet van deze bevoegdheid wordt door het Openbaar Ministerie ter terechtzitting als bewijs gebruikt. De authenticiteit en integriteit van het geïntercepteerde signaal en de gebruikte interceptiesystemen vormen het fundament onder dit bewijs maar worden steeds vaker ter discussie gesteld. Hierdoor dreigt de waarde van deze opsporingstechniek te eroderen.

Uit onderzoek van PriceWaterhouseCoopers Accountants N.V. is gebleken dat de informatiebeveiliging rondom het huidige tapproces voor verbetering vatbaar is. De Tweede Kamer is over dit onderzoek en voornemens tot verbetering geïnformeerd bij brief van 5 december 2003 (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 200, nr. 39).

Op initiatief van de interdepartementale beleidsgroep PIDS (Platform interceptie, decriptie en signaalanalyse) is onder leiding van het Openbaar Ministerie in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Defensie en met ondersteuning van de Rechterlijke Macht, de Normstelling inrichting interceptiefaciliteiten tot stand gekomen. Deze normstelling wordt thans als tweede bijlage bij de regeling gevoegd. De beheerders van de politiekorpsen moeten ervoor zorgdragen dat de inrichting van hun interceptiefaciliteiten voldoet aan deze normstelling. De korpsbeheerders dienen de normstelling tevens op te nemen in het beleidsdocument inzake de informatiebeveiliging, bedoeld in artikel 3 van de regeling. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan een transparant en controleerbaar proces van de interceptie van het telecommunicatieverkeer en een uniforme uitvoering daarvan binnen de korpsen.

De normstelling geeft normen met betrekking tot interceptiefaciliteiten, in aansluiting op hetgeen is gesteld in paragraaf 1.3 van de leidraad Basisbeveiligingsniveau Nederlandse Politie (BBNP). Deze leidraad is in december 2001 door de korpsbeheerders vastgesteld ter uitwerking van de zorgverplichtingen die zijn opgenomen in de Regeling informatiebeveiliging politie. De normstelling vormt niet de concrete uitwerking, bedoeld in paragraaf 1.3 van de leidraad BBNP. Deze dient door de direct verantwoordelijke van de interceptiefaciliteit te worden opgesteld.

De normstelling heeft betrekking op de interceptiefaciliteiten van alle opsporingsdiensten. De voorzieningen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn buiten beschouwing gelaten.

Onder druk van de voortschrijdende technische ontwikkelingen zullen de normen inrichting interceptiefaciliteiten op gepaste tijden moeten worden bijgesteld.

De normstelling bestaat uit twee gedeelten. In het eerste gedeelte, de procedurele paragraaf, wordt het verantwoordelijkheidsgebied afgebakend en worden de normen beschreven die gelden met betrekking tot personele organisatie, gebouwen, terreinen, installaties en informatiebeveiliging. In de technisch-functionele paragraaf worden vervolgens normen gesteld aan de techniek.

Stringente naleving van de normstelling inrichting interceptiefaciliteiten is van cruciaal belang. De normstelling schrijft dan ook voor dat binnen de opsporingsdiensten regelmatige interne audits op dit punt moeten plaatsvinden, aangevuld met externe audits.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enige redactionele aanpassingen in de regeling door te voeren.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes

  • 1

    Stcrt. 1997, 60; gewijzigd bij regeling van 6 juli 1998, Stcrt. 134.

Naar boven