Subsidieprogramma Europese milieusamenwerking 2004

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 januari 2004, nr. IMZ2003130903 tot vaststelling van het Subsidieprogramma Europese milieusamenwerking 2004

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Staatssecretaris: Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. samenwerkingsovereenkomst: overeenkomst in de vorm van een Memorandum of Understanding (MoU), een ‘letter of intent’ of een ‘arrangement’ tussen de Staatssecretaris of diens vertegenwoordiger en zijn buitenlandse ambtgenoot of diens vertegenwoordiger om op het gebied van milieubeheer gezamenlijk activiteiten ter hand te nemen.

Artikel 2

De Staatssecretaris kan aan een aanvrager subsidie verstrekken in de kosten van een project ter bevordering van Europese milieusamenwerking met in het bijzonder als doel:

a. de verdere vergroening van beleid van de Europese Unie:

1°. beïnvloeding van de Europese instellingen bij het realiseren van ambities als neergelegd in de notitie ‘Nederland in de EU: de Europese milieu⁠-⁠agenda’ (Tweede Kamer 2002–2003, 28663 nr. 6);

2°. het bevorderen van maatschappelijke betrokkenheid bij de totstandkoming en uitvoering van milieubeleid in relatie tot de uitbreiding van de Europese Unie: dit betreft zowel de landen die per 1 mei 2004 verwachten toe te treden als Roemenië, Bulgarije en Turkije;

b. het ontwikkelen van voorstellen in de lijn van duurzame ontwikkeling en ‘goed bestuur’ voor de Intergouvernementele Conferentie (IGC) 2003/2004 en de organisatie van draagvlak voor deze voorstellen;

c. het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij het Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie in 2004; het beïnvloeden van de Europese instellingen bij het realiseren van de ambities die in het Iers/Nederlands EU jaarprogramma 2004 zullen worden vastgesteld;

d. nadere invulling van de afspraken van de 5e Ministeriële Conferentie ‘Environment for Europe’ (Kiev, 21–23 mei 2003), in het bijzonder met betrekking tot de Milieustrategie voor de landen van Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië (EECCA Environment Strategy);

e. het bevorderen van de uitvoering van de VNECE-milieuverdragen.

Artikel 3

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking, indien het naar het oordeel van de Staatssecretaris valt binnen de reikwijdte van:

a. het Matra Projecten Programma in het kader waarvan subsidie kan worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

b. afdeling Milieu van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 4

1. Subsidie kan worden verleend aan een staat, een volkenrechtelijke organisatie of een rechtspersoon.

2. Subsidie kan niet worden verleend aan:

a. de Nederlandse Rijksoverheid, provinciale overheden of gemeentelijke overheden;

b. organisaties met een winstoogmerk of organisaties die zijn opgericht door organisaties met een winstoogmerk;

c. ondernemingen in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag indien zij geen de minimis-verklaring als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de de minimis-verordening van de Europese Commissie (verordening (EG) nr. 69/2001 van 12 januari 2002 (PbEG 2001, L 10/30) kunnen overleggen.

3. Subsidie wordt eveneens niet verleend aan:

a. het European Environmental Bureau,

b. de European Federation for Transport and Environment,

c. de Stichting Natuur en Milieu,

d. de Stichting Milieukontakt Oost-Europa,

e. de Stichting Women in Europe for a Common Future,

f. de Stichting Avalon.

Artikel 5

Bij de aanvraag tot subsidieverlening wordt aangegeven:

a. wat de doelstellingen van het project zijn;

b. op welke wijze kan worden vastgesteld of de geformuleerde doelstellingen zijn behaald;

c. welke factoren de uitkomst van het project negatief kunnen beïnvloeden en op welke wijze dit wordt ondervangen, en

d. op welke wijze het project bijdraagt aan de in artikel 2 genoemde doelstellingen.

Artikel 6

1. Indien de aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is opgericht, dient de aanvraag vergezeld te gaan van:

a. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon of van de geldende statuten, en

b. de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

2. De in het eerste lid, onder b, bedoelde bescheiden, dan wel het verslag over de financiële positie dienen te zijn voorzien van een van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek afkomstige schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.

Artikel 7

De Staatssecretaris neemt bij de beoordeling van de aanvraag in acht de mate waarin:

a. het project bijdraagt aan één of meer van de in artikel 2 genoemde doelstellingen, waarbij projecten die aan meerdere doelstellingen voldoen de voorkeur zullen hebben boven projecten die aan slechts één doelstelling voldoen;

b. het project bijdraagt aan een evenwichtige spreiding van het beschikbare subsidiebudget over de verschillende doelgroepen, landen en thema’s van het subsidieprogramma;

c. een evenwichtige verdeling van het beschikbare subsidiebudget over de verschillende aanvragers plaatsvindt;

d. de gevraagde subsidie in evenredige verhouding staat tot de aard en omvang van de beoogde resultaten van het project;

e. het project een meer dan incidentele uitwerking zal hebben;

f. de subsidie wordt gebruikt in de aanloop van een project waarvoor subsidies in breder Nederlands of Europees verband kunnen worden aangevraagd;

g. er sprake is van draagvlak voor het project bij de betrokken organisaties en overheden, bijvoorbeeld blijkend uit bijdragen die organisaties of overheden hebben toegezegd ten behoeve van het project of uit documenten waarin is vastgelegd dat die organisaties of overheden met het project hebben ingestemd;

h. het project een reële slaagkans heeft.

Artikel 8

1. Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen de noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de subsidieaanvrager gemaakte kosten.

2. Beoordeling van de hoogte van de personeelskosten vindt plaats op basis van een curricula vitae van de personen die aan het project zullen gaan werken en aan de hand van vergelijkbare door de Rijksoverheid gehanteerde personeelstarieven.

3. Verrekenbare omzetbelasting, winst- en reserveringsopslagen zijn geen subsidiabele kosten.

4. Exploitatiekosten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen tot maximaal 7,5% van de totale projectkosten.

5. Vergoeding van voor het project aangeschafte goederen is alleen mogelijk indien deze voor een goede uitvoering van het project noodzakelijk zijn. Alleen de afschrijvingskosten gedurende de projectduur komen voor vergoeding in aanmerking. De afschrijvingskosten dienen gebaseerd te zijn op een reële afschrijvingsmethode.

6. De ingediende projectbegroting wordt zoveel mogelijk gespecificeerd en heeft een herleidbare relatie met de beschrijving van de uit te voeren activiteiten.

7. Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag zijn geen subsidiabele kosten.

8. Het maximale subsidiebedrag voor een project als bedoeld in artikel 2 bedraagt € 25.000,–.

Artikel 9

Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2004 bedraagt € 100.000,–.

Artikel 10

De aanvragen worden gelijktijdig beoordeeld, waarbij aan de hand van de in artikel 7 genoemde criteria bij voorrang subsidie wordt verleend aan projecten die het meest geschikt zijn om bij te dragen aan de in artikel 2 bedoelde doelstellingen.

Artikel 11

De Staatssecretaris kan bij de subsidieverlening bepalen dat:

a. de Staatssecretaris vrijelijk en om niet gebruik kan maken van alle voortbrengselen waarop auteurs- of andere intellectuele eigendomsrechten kunnen gelden en die geheel of gedeeltelijk met de subsidie worden vervaardigd, en

b. de subsidieontvanger bij publicaties met betrekking tot het gesubsidieerde project en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van het project zijn betrokken, meldt dat het project geheel of gedeeltelijk bekostigd is uit een subsidie, verleend door de Staatssecretaris, tenzij de aard van het project, de hoedanigheid van de subsidieontvanger of andere gewichtige omstandigheden zich naar het oordeel van de Staatssecretaris daar tegen verzetten.

Artikel 12

1. Voor het indienen van een aanvraag wordt gebruik gemaakt van een aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de Directie Internationale Milieuzaken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Postbus 30945, 2500 GX Den Haag (tel. 070-3394578).

2. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen tot 1 juni 2004 worden ingediend.

Artikel 13

1. Deze regeling kan worden aangehaald als: ‘Subsidieregeling Europese milieusamenwerking 2004’;

2. Zij zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst;

3. Zij treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Den Haag, 14 januari 2004.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

Onderhavige Regeling beoogt milieusamenwerking in het gebied van het Europese continent te bevorderen. In artikel 2 is de doelstelling van de regeling nader verwoord. Deze regeling beoogt kleinere partijen te bereiken met soms interessante en vernieuwende initiatieven op het gebied van milieubeheer en samenwerking in Europese context. De regeling wil bijdragen aan kleinere initiatieven die op Europees niveau milieubeleid stimuleren en die anders niet zouden worden uitgevoerd. Ook kan het gaan om initiatieven die ‘vergroening’ van het Europees beleid in de meer economische sectoren als transport, landbouw en energie teweeg kunnen brengen. De regeling bevat regels en criteria voor het beoordelen van aanvragen en de toekenning van subsidies.

Indiening van subsidieaanvragen kan plaatsvinden tot 1 juni 2004. De Staatssecretaris toetst de aanvragen aan het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 en beoordeelt deze vervolgens op basis van het bepaalde in artikel 7 van deze Regeling. Genoemde artikelen bevatten een opsomming van criteria die de Staatssecretaris bij de beoordeling van elke subsidieaanvraag hanteert, zoals met betrekking tot doeltreffendheid, doelmatigheid, duurzaamheid, draagvlak van het project en onderbouwing van de aanvraag.

Voorts is te vermelden dat in artikel 4, lid 3 een klein aantal organisaties is uitgesloten van deze Regeling, omdat VROM hiermee in dialoog zal treden voor separate financiering van een aantal projecten. In de afgelopen jaren is op Europees niveau bij de ontwikkeling van milieubeleid in toenemende mate samengewerkt met multilaterale organisaties als OESO, VNECE, en met niet-overheidsorganisaties (milieugroepen). Deze lijn zal de komende jaren worden voortgezet teneinde gerichter te sturen op beleidsprioriteiten en de continuïteit van de ingezette beleidslijn zo veel mogelijk te waarborgen. Middels een jaarlijkse dialoog zal de relatie met een beperkte groep van niet overheidsorganisaties worden geïntensiveerd, en de uitkomsten hiervan kunnen de betreffende organisaties dan op projectbasis uitwerken. Voor deze voorstellen bestaat binnen zekere beperkingen (o.a. de kwaliteit van het voorstel en het beschikbare budget) de mogelijkheid tot financiering op basis van de begroting van VROM anders dan genoemd in deze Regeling. Uitgangspunt voor de beleidsdialoog vormen niettemin de doelstellingen genoemd onder artikel 2.

De groep, die aldus van onderhavige Regeling is uitgesloten, bestaat uit organisaties die de afgelopen jaren subsidie hebben ontvangen en die hebben bewezen te beschikken over voldoende kennis en ervaring, een efficiënt beheersapparaat hebben en in staat te zijn tot Europese beleidsbeïnvloeding. Deze organisaties worden geplaatst op een preferente lijst, die voor 2004 omvat:

• het European Environmental Bureau;

• de European Federation forTransport and Environment;

• de Stichting Natuur en Milieu;

• de Stichting Milieukontakt Oost-Europa;

• de Stichting Women in Europe for a Common Future;

• de Stichting Avalon.

In de loop van de tijd kunnen prioriteiten en doelorganisaties wijzigen. De lijst voor 2005 zou daardoor anders kunnen luiden dan hierboven gemeld.

EG-staatssteunregelgeving

Het is niet geheel uit te sluiten dat artikel 87 van het EG-Verdrag van toepassing kan zijn. Ondernemingen in de zin artikel 87 van het EG-Verdrag (ook organisaties die geen winstoogmerk hebben maar wel marktactiviteiten ontplooien met een grensoverschrijdend karakter zijn ondernemingen in de zin artikel 87 van het EG-Verdrag) kunnen evenwel toch voor steun op grond van deze regeling in aanmerking komen indien zij voor een periode van drie jaar niet meer aan de minimis-steun hebben ontvangen dan EUR 100.000. Dit plafond is van toepassing ongeacht de vorm van de steun en ongeacht het daarmee beoogde doel. Daarvoor is dan wel noodzakelijk dat zij een verklaring afleggen die de vereisten van de Europese de minimis-verordening in acht neemt.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven