Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar KLPD 2004

Besluit van de Minister van Justitie van 25 augustus 2004, nr. 5304509/504, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren van politie bij het Korps landelijke politiediensten

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten, artikel 8, eerste, derde en zevende lid, en artikel 9, van de Politiewet 1993;

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Algemene Zaken, van Buitenlandse Zaken, van Defensie, van Financiën, van Economische Zaken, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Verkeer en Waterstaat, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. KLPD: het Korps landelijke politiediensten;

b. de buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van het KLPD bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

De ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993, in dienst van het KLPD, belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar van politie.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot de opsporing van:

a. alle strafbare feiten, voor zover noodzakelijk voor een goede vervulling van de aan de functie gerelateerde taken;

b. andere strafbare feiten, indien en voor zover hij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie wordt belast voor de duur van dat onderzoek;

c. feiten strafbaar gesteld bij verordeningen voor zover hij daarvoor door het bevoegd bestuursorgaan is aangewezen.

2. De opsporingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geldt voor het grondgebied van Nederland, voor zover noodzakelijk voor een goede vervulling van de aan de functie gerelateerde taken.

3. De buitengewoon opsporingsambtenaar vermeldt in zijn processen-verbaal en schriftelijke verslagleggingen de functie waarin hij is aangesteld.

Artikel 4

Op grond van dit besluit kunnen maximaal 700 personen als buitengewoon opsporingsambtenaar worden beëdigd.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het KLPD.

Artikel 6

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. De buitengewoon opsporingsambtenaar kan gedurende de uitoefening van zijn functie als buitengewoon opsporingsambtenaar van politie gebruik maken van handboeien van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie goedgekeurd merk en type.

3. De buitengewoon opsporingsambtenaar wordt daadwerkelijk uitgerust met handboeien nadat de direct toezichthouder heeft vastgesteld dat betrokkene beschikt over de vereiste bekwaamheid ten aanzien van het gebruik van en het omgaan met handboeien.

Artikel 7

De korpschef van het KLPD brengt jaarlijks, voor 1 april, over het jaar daaraan voorafgaand aan de toezichthouder, genoemd in artikel 5 van dit besluit, en de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was bij het KLPD en de functies waarin die buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam waren;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd;

d. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december beschikt over de bevoegdheden op grond van artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993, artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, het aantal uitgereikte geweldsmiddelen alsmede de stand van zaken met betrekking tot de opleiding inzake het gebruik van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen.

Artikel 8

De korpschef van het KLPD zendt overeenkomstig artikel 41, tweede lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar 1 januari 2007 aan de Minister van Justitie een verslag over de doeltreffendheid van de aanwijzing van de bij het KLPD werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren als politieboa in de periode van 1 september 2004 tot 1 januari 2007. Dit verslag voldoet aan nader door de Minister van Justitie te stellen voorwaarden.

Artikel 9

Ingetrokken wordt het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar KLPD 20001 .

Artikel 10

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging en de overige benoemingsbescheiden, afgegeven mede op basis van het in artikel 9 genoemde besluit, worden voor de duur van hun geldigheid of tot daarover nader zal zijn beslist, geacht te zijn akten en overige benoemingsbescheiden afgegeven mede op basis van het onderhavige besluit.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2004 en vervalt op 1 september 2007.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar KLPD 2004.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad worden geplaatst.

Den Haag, 25 augustus 2004.
De Minister van Justitie,
namens deze:Hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,
H.Ph. Mayer.

Toelichting

De korpschef van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft bij brief van 8 januari 2004, kenmerk 94/BKL, verzocht om een categoriale beschikking te verlenen ten behoeve van medewerkers van dit korps. Momenteel zijn er bij dit politiekorps reeds buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst. Deze buitengewoon opsporingsambtenaren bekleden uiteenlopende functies. Inmiddels is de korpsopbouw aanzienlijk gewijzigd van een organisatie met een beperkt aantal divisies in een organisatie met een aanmerkelijk groter aantal diensten. Dit betekent onder meer dat de in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar KLPD 2000 genoemde benamingen niet meer corresponderen met de nieuwe korpsonderdelen.

Daarnaast is in de praktijk gebleken dat het moeilijk is om de verschillende functies te combineren dan wel personen flexibel in te zetten in meerdere functies. Om administratieve belasting zowel bij het Ministerie van Justitie als bij het KLPD te vermijden en de voortdurende inzetbaarheid van buitengewoon opsporingsambtenaren bij functiewijziging van de ene naar de andere dienst binnen het KLPD te verzekeren, heeft de korpschef van het KLPD een aanvraag ingediend voor de functie buitengewoon opsporingsambtenaar van politie (politieboa), analoog aan de instelling van de politieboa bij de regionale politiekorpsen. Alle buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van het KLPD worden hiermee onder de functie politieboa gebracht. Er wordt opsporingsbevoegdheid verleend voor alle strafbare feiten, onder de restrictie dat deze bevoegdheid slechts kan worden uitgeoefend voor de specifieke taak waarvoor de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar is aangesteld. De korpschef KLPD neemt daartoe in de aanstellingsbesluiten een exacte omschrijving op van de opsporingstaken waarmee de buitengewoon opsporingsambtenaar is belast alsmede de eventueel daarbij behorende politiebevoegdheden en geweldsmiddelen.

Op verzoek van het KLPD is besloten een categoriale aanwijzing te verlenen voor een periode van drie jaren. Na deze periode zal een evaluatie plaatsvinden, waaruit moet blijken of de aanwijzing van de bij het KLPD werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren als politieboa effectief is. Het KLPD dient vóór 1 januari 2007 aan mij verslag uit te brengen over de doeltreffendheid van de aanwijzing in de periode van 1 september 2004 tot 1 januari 2007. Dit verslag dient te voldoen aan nader door mij in overleg met de toezichthouder en de direct toezichthouder te stellen voorwaarden. Op basis van het door het KLPD aan mij uitgebrachte verslag en door mij in te winnen adviezen van de toezichthouder en de direct toezichthouder kan tot verlenging van het besluit worden besloten.

In artikel 6 van het onderhavige besluit wordt de geweldsbevoegdheid ex artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, aan de buitengewoon opsporingsambtenaren van politie toegekend. Tevens wordt de bevoegdheid tot het dragen van handboeien verleend. De toekenning van geweldmiddelen (wapenstok en vuurwapen) geschiedt door de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk op basis van de Bewapeningsregeling Politie. Opgemerkt zij voorts dat buitengewoon opsporingsambtenaren die zijn uitgerust met handboeien en/of geweldmiddelen dienen te voldoen aan de opleidingseisen als gesteld in de Regeling Toetsing Geweldbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar.

Gezien het feit dat het wegens administratieve procedures praktisch niet uitvoerbaar is om met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit aan alle buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van het KLPD een nieuwe akte van opsporingsbevoegdheid uit te reiken, is in artikel 10 van dit besluit een overgangsregeling opgenomen. Op grond van deze regeling behouden de akten van de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren nog hun geldigheid tot het moment waarop zij vervallen.

De Minister van Justitie

namens deze:Hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,

H.Ph. Mayer

  • 1

    Stcrt. 2000, 101.

Naar boven