Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2004, 163 pagina 7 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2004, 163 pagina 7 | Overig |
Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 augustus 2004, Directie Sociale Verzekeringen, nr. 04/57292, houdende vaststelling van regels over de noodzakelijke opleiding of scholing bedoeld in artikel 76 Werkloosheidswet (Scholingsregeling WW)
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 76 van de Werkloosheidswet;
Besluit:
Noodzakelijke opleiding of scholing
1. Het recht op uitkering tijdens noodzakelijke opleiding of scholing als bedoeld in artikel 76 van de Werkloosheidswet blijft bestaan indien de opleiding of scholing bestaat uit het systematisch verwerven van kennis dan wel vaardigheden volgens een vooraf vastgesteld programma, waarbij de verworven kennis en vaardigheden worden getoetst.
2. De opleiding of scholing is noodzakelijk indien aannemelijk is:
a. dat de werknemer niet zonder opleiding of scholing een voor hem passend beroep of functie kan uitoefenen op de arbeidsmarkt en dat de voorgestelde opleiding of scholing daartoe een adequaat middel is; en
b. dat de opleiding of scholing relevant is voor de arbeidsmarkt.
3. De noodzakelijke opleiding of scholing bestaat in overwegende mate uit het verrichten van activiteiten die niet productie als doel hebben.
Opleiding of scholing als bedoeld in artikel 76 van de Werkloosheidswet, duurt maximaal één jaar. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in individuele gevallen een opleiding of scholing van een langere duur toestaan, doch niet meer dan twee jaar.
Uitzondering recht op uitkering
Geen recht op uitkering als bedoeld in artikel 1 en 2 blijft bestaan, indien tijdens de opleiding of scholing recht bestaat op een voorziening in de derving van inkomen.
Deze regeling is van toepassing op de werkloze werknemer die op of na de dag van inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag heeft ingediend tot deelname aan opleiding of scholing.
De regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 december 1990 houdende vaststelling van regels als bedoeld in artikel 76, eerste en tweede lid, van de Werkloosheidswet1 wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2004.
Deze regeling wordt aangehaald als: Scholingsregeling WW.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Artikel 76 van de Werkloosheidswet (hierna WW) bepaalt dat de werkloze werknemer bij het volgen van een noodzakelijke opleiding of scholing het recht op uitkering behoudt. Op grond van artikel 76 van de WW worden voorwaarden gesteld aan de opleiding of scholing, die kan worden gevolgd met behoud van werkloosheidsuitkering. De regels hebben betrekking op onder meer de aard, de omvang en de duur van de opleiding of scholing. Hierna worden opleiding en scholing naast elkaar gebruikt.
Met deze regeling worden de voorheen bestaande regels ingetrokken. Directe aanleiding tot deze regeling is de afloop van de scholingsexperimenten in de Werkloosheidswet. De experimenten boden meer ruimte om scholing te volgen met behoud van uitkering. De ervaringen die zijn opgedaan in de experimenten zijn meegenomen in deze regeling. Met de experimenten werden specifieke regels gegeven waarmee de mogelijkheden tot deelname aan scholing werden verruimd met betrekking tot bedrijfsopleidingen, productieve arbeid tijdens scholing en de duur van scholing. Met deze regeling worden de mogelijkheden behouden, maar wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de regeling te vereenvoudigen en specifieke regels te laten vervallen. Hierdoor bieden de regels het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) meer flexibiliteit en kan meer maatwerk in scholing worden geboden.
De voortzetting van de werkloosheidsuitkering tijdens scholing is een faciliteit die is gericht op reïntegratie van de werkloze op de arbeidsmarkt. Tijdens de noodzakelijke scholing wordt de uitkeringsgerechtigde geacht werkloos te zijn en wordt hij tevens op grond van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW (Stcrt. 2003, 241) gedurende de duur van de scholing minus de laatste twee maanden vrijgesteld van de verplichting te trachten passende arbeid te verkrijgen. Onderhavige regeling beoogt daarom voorwaarden te stellen waardoor scholing ook inderdaad een bijdrage is tot vergroting van de kansen op het duurzaam verkrijgen van arbeid.
Artikel 1. Noodzakelijke opleiding of scholing
In dit lid wordt aangegeven wat onder opleiding of scholing in het kader van artikel 76 WW wordt verstaan. Dit betreft het systematisch verwerven van arbeidsmarktrelevante kennis en/of vaardigheden voor de uitoefening van een taak, functie of (zelfstandig) beroep. Er moet dus sprake zijn van een vooraf vastgesteld programma waarin is vastgelegd wat wordt geleerd en op welke wijze dit wordt getoetst. Het afgegeven diploma of certificaat dan wel ander document over de gevolgde scholing moet de toekomstige werkgever de garantie bieden dat de afgestudeerde daadwerkelijk aan de eisen van de kwalificatiestructuur voldoet. Bij een scholingsprogramma kan de cursist doorgaans ook een beroep doen op begeleiding van daartoe aangestelde docenten.
Deelnemen aan scholing met behoud van werkloosheidsuitkering is alleen toegestaan indien de scholing voor deze persoon noodzakelijk is, gezien zijn positie op de arbeidsmarkt. Het is aan het UWV om te beoordelen of dit aannemelijk is. Scholing zal praktisch alleen tijdens een reïntegratietraject aan de orde komen, omdat het dan gaat om een persoon met een afstand tot de arbeidsmarkt. Bij de intake van de aanvraag om werkloosheidsuitkering wordt door het CWI al vastgesteld of er een grote afstand is tot de arbeidsmarkt. Daarbij kan aan de orde komen dat er een scholingsbehoefte is.
Ook in het kader van een reïntegratietraject kan in samenspraak tussen reïntegratiebedrijf en de werkloze worden geoordeeld dat scholing gewenst of noodzakelijk is. Het UWV kan bij de beoordeling van de vraag of scholing noodzakelijk is, gebruik maken van deze inzichten en wensen die hiervoor zijn gebleken. Daarbij zullen in de persoon gelegen factoren een rol kunnen spelen zoals vooropleidingen, arbeidsverleden, de duur van de werkloosheid, eerdere perioden van werkloosheid, leeftijd, sociale achtergrond en de noodzaak van verandering van beroep in verband met handicap of intellectuele capaciteiten.
Scholingen worden als relevant voor de arbeidsmarkt aangemerkt als er op de arbeidsmarkt vraag is naar werknemers met de scholing. Het is daarbij in het algemeen niet voldoende dat er bij slechts één werkgever vraag is naar werknemers met de bewuste opleiding. Een opleiding zal in een zekere kring van werkgevers als waardevol en noodzakelijk herkend moeten worden. Daarmee moeten de opleidingen hun waarde bewezen hebben en dus in het algemeen al enige tijd bestaan. Hieruit vloeit ook een strakke toepassing voort. Bij twijfel of een scholing door werkgevers als arbeidsmarktrelevant herkend wordt, valt deze niet onder de scholingsregeling in de WW. In de regel zullen opleidingen die vanuit een sector of branche worden opgezet als arbeidsmarktrelevant worden aangemerkt. Er wordt geen lijst bijgehouden van opleidingen die als arbeidsmarktrelevant worden beschouwd. De markt van opleidingen is namelijk voortdurend in beweging. Het bijhouden van een lijst en toetsing van opleidingen aan die lijst zal meer vertragend werken dan duidelijkheid bieden over de opleidingen die als arbeidsmarktrelevant worden beschouwd.
Gelet op het feit dat scholing is gericht op het verkrijgen van de kennis of vaardigheden die ook daadwerkelijk in een taak of functie uitgeoefend kunnen worden bij een potentiële werkgever of ingezet kunnen worden bij de uitoefening van een beroep wordt tevens duidelijk dat activiteiten zoals trainingen gericht op het opdoen van vaardigheid in het solliciteren niet worden gezien als scholing in de zin van artikel 76 van de WW. Ook een algemeen vormende opleiding die niet gericht is op de uitoefening van een taak of beroep wordt niet als een zodanige scholing aangemerkt.
Bij de scholing moet het verwerven van kennis en vaardigheden vooropstaan. Deze kunnen ook verworven worden door praktische arbeid. Als onderdeel van de scholing kan praktische arbeid worden verricht. Deze praktische arbeid kan productieve arbeid omvatten, maar dit praktische deel van de scholing zal ten dienste moeten staan van de scholing en dus het verwerven van kennis en vaardigheden dan wel het praktisch leren toepassen daarvan tot doel hebben. Tijdens de scholing mag dus niet in overwegende mate het doel zijn het verrichten van productieve arbeid. Er zijn geen regels gesteld over de onderlinge verhouding tussen het praktische deel en het theoretische deel van de scholing. De behoefte aan praktische arbeid kan immers per opleiding verschillen.
Doel van de scholing is dat de uitkeringsgerechtigde zo snel mogelijk duurzaam geplaatst kan worden in arbeid. De scholing mag dus niet leiden tot verlenging van de werkloosheid en zal niet langer mogen duren dan noodzakelijk is om toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen. In het algemeen moet worden aangenomen dat met een scholing die niet langer duurt dan een jaar toegang tot de arbeidsmarkt mogelijk is. Het gaat immers om personen die al een arbeidsverleden hebben en kennis en ervaring hebben opgedaan. De scholing tijdens de uitkeringsperiode zal dus in het algemeen een aanvulling zijn op hetgeen al is verworven. Bij de afweging van de duur van de scholing wordt ook rekening gehouden met de wachttijd die er kan zijn voordat met de scholing gestart kan worden. Het is gewenst dat zoveel mogelijk die opleiding wordt gezocht die het eerst afgerond kan zijn.
Het UWV is bevoegd om, indien individuele omstandigheden daartoe noodzaken, scholing voor een langere duur met behoud van uitkering toe te staan, indien dit noodzakelijk wordt geacht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als aannemelijk is dat de voorgestelde scholing de kortste weg is naar werk en er geen andere scholingsmogelijkheid voorhanden is die korter duurt. Daarnaast kan bij de afweging van de duur van de scholing ook rekening worden gehouden met de relevantie voor de arbeidsmarkt. Als er keuze is tussen verschillende noodzakelijke opleidingen of cursussen kan de arbeidsmarktrelevantie de doorslaggevende factor zijn boven de duur van de scholing.
Artikel 3. Uitzondering recht op uitkering
Evenals in de bestaande regeling wordt een uitzondering op het recht op behoud van uitkering gemaakt, indien in verband met het volgen van de opleiding of scholing aanspraak bestaat op een uitkering in verband met inkomensderving (wegens het volgen van de opleiding). Daarbij gaat het vooral om een toekenning van studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000.
Een WW-gerechtigde kan indien hij aan gestelde voorwaarden voldoet in aanmerking komen voor studiefinanciering. Aanspraak op studiefinanciering bestaat, indien een erkende en een erkend type (beroeps)opleiding wordt gevolgd van een duur van ten minste een jaar en met een bepaalde studiebelasting. Er bestaat om in aanmerking te kunnen komen voor studiefinanciering een leeftijdgrens. Bij de vaststelling van de studiefinanciering wordt ondermeer rekening gehouden met inkomen en de kosten van levensonderhoud. In de situatie, dat een WW-gerechtigde een volledige opleiding volgt, waarvoor hij studiefinanciering krijgt toegekend, zal dit ook gevolgen hebben voor het recht op de WW-uitkering. Dit wordt beoordeeld door het UWV met toepassing van de relevante wettelijke bepalingen. Dit artikel bewerkstelligt, dat het UWV in geval van een opleiding waarbij studiefinanciering aan de orde is, deze regeling (het toestaan van scholing met behoud van uitkering) niet hoeft toe te passen.
Het verzoek van de werkloze werknemer die vóór de dag van inwerkingtreding van deze regeling de aanvraag tot deelname aan een noodzakelijke opleiding of scholing heeft ingediend, wordt beoordeeld op grond van de regeling die op grond van artikel 5 wordt ingetrokken.
De regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 december 1990 houdende vaststelling van regels, als bedoeld in artikel 76, eerste en tweede lid, van de Werkloosheidswet (Stcrt. 252), wordt ingetrokken. Deze regeling werd op grond van artikel 76 WW vastgesteld door de Sociale Verzekeringsraad, die de bevoegdheid had regels te stellen omtrent de werknemer die een noodzakelijke opleiding of scholing gaat volgen. Deze bevoegdheid berustte vanaf de invoering van de Organisatiewet Sociale Verzekeringen op 1 januari 1995 bij het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming. Bij de invoering van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 is de regeling een regeling geworden van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die geacht wordt op grond van het tweede lid, van artikel 76 WW te zijn genomen.
De scholingsexperimenten hebben geleerd dat er behoefte bestaat aan meer ruimte voor het UWV voor het leveren van maatwerk in verband met scholing. Het is wenselijk deze ruimte aansluitend op het aflopen van de experimenten te bieden. De experimenten lopen af op 1 augustus 2004. De regeling treedt daarom – met terugwerkende kracht – op 1 augustus 2004 in werking volgend op het van rechtswege vervallen van de experimenten.
In het voorstel van wet houdende wijziging van enkele socialeverzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen (Kamerstukken II 2003/04, 29 513), wordt artikel 76 WW aangepast in die zin dat de werkloosheidsuitkering niet meer verlengd wordt voor de duur van de scholing terwijl de vastgestelde duur van de WW-uitkering is verstreken. De onderhavige regeling stelt echter eisen aan de noodzaak van de scholing en geldt zowel voor de situatie voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel als voor de situatie na de inwerkingtreding.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.J. de Geus
Stcrt. 1990, 252; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 18 februari 2002 (Stcrt. 37).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2004-163-p7-SC66342.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.