Regeling luchtvaartvertoningen

Regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat houdende regels inzake luchtvaartvertoningen (Regeling luchtvaartvertoningen)

19 januari 2004

HDJZ/LUV/2003-3000

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 158, tweede lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart;

Besluit:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. De begripsbepalingen van de Wet luchtvaart en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op deze regeling.

2. Voorts wordt in deze regeling verstaan onder:

a. baan: een al dan niet verhard gedeelte van het terrein, waar de luchtvaartvertoning wordt gehouden, bestemd voor het opstijgen en landen van demonstratietoestellen;

b. BVG: een krachtens artikel 8 van het Luchtverkeersreglement door de minister aangewezen bijzonder luchtverkeersgebied;

c. beoordelaar: een door de Nederlandse Air Display Association aangewezen persoon, die bedreven is in het uitvoeren van kunstvluchten;

d. deelnemer: een persoon die op basis van artikel 18, eerste lid, als deelnemer tot de luchtvaartvertoning is toegelaten;

e. demonstratietoestel: een luchtvaartuig dat onderdeel uitmaakt van de luchtvaartvertoning, onderverdeeld in de volgende categorieën:

1°. categorie A: vliegtuig, zweefvliegtuig, helikopter, luchtschip;

2°. categorie B: vrije ballon;

3°. categorie C: zeilvliegtuig, schermvliegtuig, valschermzweeftoestel, valscherm, modelvliegtuig, kabelvlieger en kleine ballon;

f. langsvlucht: een vlucht waarbij een demonstratietoestel in een éénparige en rechte lijn boven het vertoningterrein vliegt;

g. luchtvaartterreininformatieverstrekker: een persoon met een bewijs van bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, onderdeel d, van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart, dat geldig is voor de luchtvaartvertoning;

h. luchtvaartvertoning: een evenement met één of meer demonstratietoestellen in de lucht, georganiseerd om aan publiek amusement te verschaffen, behoudens:

1°. evenementen die uitsluitend bestaan uit maximaal vijf vrije ballonnen;

2°. evenementen die uitsluitend bestaan uit de demonstratietoestellen: zeilvliegtuigen, schermvliegtuigen, valschermen, modelvliegtuigen, kabelvliegers of kleine ballons;

3°. evenementen die bestaan uit een combinatie van de onder 2° bedoelde demonstratietoestellen mits deze niet in een onderdeel worden samengevoegd;

i. minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat;

j. obstakel: een roerende of onroerende zaak, zowel tijdelijk als permanent, of een deel daarvan, die een belemmering vormt voor een luchtvaartuig, in een gebied bestemd voor bewegingen van een luchtvaartuig op de grond dan wel uitsteekt boven een omschreven vlak ter bescherming van een luchtvaartuig in zijn vlucht;

k. onderdeel: een afzonderlijk punt van het vertoningprogramma bestaande uit één demonstratietoestel of meer demonstratietoestellen die gelijktijdig optreden, waarbij de deelnemers onderlinge afspraken hebben gemaakt over de uitvoering van het onderdeel;

l. organisator: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de houder is van de vergunning;

m. plaatselijke vlucht: iedere vlucht die vertrekt van of aankomt op het vertoningterrein en die geen deel uitmaakt van de luchtvaartvertoning;

n. publiekgebied: het gebied, waaronder begrepen het parkeerterrein, gereserveerd voor toeschouwers;

o. publieklijn: de voorste rand van gebieden die toegankelijk zijn voor toeschouwers voor wie de luchtvaartvertoning of een onderdeel van de luchtvaartvertoning plaatsvindt;

p. vergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 17 van de Luchtvaartwet afgegeven door de minister;

q. vertoningdirecteur: de persoon die namens de organisator belast is met de leiding en veilige uitvoering van een luchtvaartvertoning;

r. vertoninggebied: de luchtruimte waarbinnen de luchtvaartvertoning plaatsvindt;

s. vertoninglicentie: schriftelijke verklaring van bekwaamheid voor het vliegen tijdens luchtvaartvertoningen;

t. vertoninglijn: een lijn die aangeeft tot hoever een demonstratietoestel de publieklijn mag naderen;

u. vertoningprogramma: het samenstel van onderdelen van de luchtvaartvertoning;

v. vertoningterrein: het water- dan wel landoppervlak waarboven de luchtvaartvertoning hoofdzakelijk plaatsvindt;

w. vertoningvlucht: iedere vlucht met een demonstratietoestel die wordt uitgevoerd in het kader van een luchtvaartvertoning.

3. Onder luchtvaartvertoning wordt mede verstaan een luchtvaartwedstrijd, georganiseerd om aan publiek amusement te verschaffen.

4. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder luchtvaartwedstrijd als bedoeld in het derde lid, verstaan elk binnen het vertoninggebied uitgevoerd onderdeel met een of meer demonstratietoestellen in de lucht ter vaststelling of vergelijking van prestaties hetzij van de deelnemers, hetzij van de demonstratietoestellen.

Artikel 2

Deze regeling is niet van toepassing op militaire deelnemers en militaire demonstratietoestellen.

Artikel 3

1. Indien bij een luchtvaartvertoning waarvoor door de minister de vergunning wordt verleend, militaire deelnemers of militaire demonstratietoestellen zijn betrokken, wordt de beslissing over de vergunning genomen in overeenstemming met de Minister van Defensie.

2. Met uitzondering van de artikelen 32 tot en met 36, en 39, is deze regeling niet van toepassing op een deelnemer aan een luchtvaartvertoning waarvoor door de Minister van Defensie de vergunning wordt verleend.

§ 2

Locatie van een luchtvaartvertoning

Artikel 4

De minister kan een vergunning verlenen voor het houden van een luchtvaartvertoning op een luchtvaartterrein aangewezen krachtens artikel 18 van de Luchtvaartwet, indien gedurende de luchtvaartvertoning luchtverkeersleiding wordt verzorgd door een van de in de artikelen 5.13 of 5.14 van de Wet luchtvaart genoemde bestuursorganen.

Artikel 5

1. De minister kan een vergunning verlenen voor het houden van een luchtvaartvertoning op een luchtvaartterrein aangewezen krachtens artikel 18 van de Luchtvaartwet, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. demonstratietoestellen naderen en verlaten het vertoninggebied uitsluitend via een van tevoren vastgestelde procedure, en

b. er is een luchtvaartterreininformatieverstrekker.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op luchtvaartvertoningen waaraan alleen vrije ballonnen deelnemen.

Artikel 6

1. De minister kan een vergunning verlenen voor het houden van een luchtvaartvertoning op een terrein, niet zijnde luchtvaartterrein, waarvoor krachtens artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de Luchtvaartwet ontheffing is verleend, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de grootte van het vertoninggebied, gerekend vanuit het centrum van en parallel aan de vertoninglijn alsmede gerekend vanaf de vertoninglijn richting de zijde van het gebied waar zich geen toeschouwers bevinden, wordt aan de hand van tabel 1 van de bijlage, behorend bij deze regeling, vastgelegd in de vergunning;

b. bij het bepalen van het vertoninggebied stelt de vertoningdirecteur vast of zich daarbinnen gronden bevinden die gebruikt worden ten behoeve van:

1°. luchtvaartterreinen,

2°. milieubeschermingsgebieden,

3°. vogelconcentratiegebieden, zoals gepubliceerd in de luchtvaartgids, bedoeld in artikel 60, onderdeel a, onder 1, van het Luchtverkeersreglement,

4°. chemische industrieën,

5°. kerncentrales,

6°. spoorwegemplacementen,

7°. brandstofopslagplaatsen,

8°. aaneengesloten bebouwing;

c. indien binnen het vertoninggebied gronden als bedoeld onder onderdeel b, dan wel obstakels met een verticale hoogte van ten minste 45 meter zijn gelegen, geeft de vertoningdirecteur aan welke maatregelen worden genomen met betrekking tot die gronden dan wel obstakels in verband met de veilige uitvoering van de luchtvaartvertoning.

2. Aan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende voorwaarden verbonden:

a. op het vertoningterrein is een baan aanwezig die:

1°. voldoet aan de afmetingen genoemd in tabel 1 van de bijlage, behorend bij deze regeling,

2°. voldoende draagkracht bezit voor de te gebruiken demonstratietoestellen, en

3°. voorzien is van een voor dit doel geschikte markering;

b. nabij de baan wordt bij gebruik de windrichting aangegeven door een windzak of een ander gelijkwaardige voorziening;

c. bij het gelijktijdig gebruik voor het taxiën en starten of landen op het vertoningterrein is de afstand tussen de hartlijn van de taxibaan en de hartlijn van de start en landingsbaan ten minste 37,5 meter, waarbij het wachtpunt voor de startbaan tenminste 30 meter van de hartlijn van de start en landingsbaan ligt. Afhankelijk van de afmetingen van het grootste demonstratietoestel kunnen er nadere voorwaarden worden gesteld;

d. in de invliegsector en de uitvliegsector van de baan steken geen obstakels door een denkbeeldig vlak, dat met de korte zijde van de obstakelvrije strook als basis oploopt onder een hoek van 1:20 (hoogte:afstand) en een divergentie van 10%tot een afstand van 300 meter. Ter weerszijde van de baan en van de in- en uitvliegsector steken geen obstakels door een denkbeeldig vlak onder een hoek van 1:5 (hoogte:afstand) tot een afstand van 75 meter;

e. demonstratietoestellen naderen en verlaten het vertoninggebied uitsluitend via een van tevoren vastgestelde procedure;

f. er is een luchtvaartterreininformatieverstrekker;

3. De artikelen 4, 5, 6, 11, 12, 13, 15, 16, 18, 19, en 26a van het Algemeen luchthavenreglement zijn ten aanzien van het vertoningterrein van overeenkomstige toepassing.

4. Indien niet op het vertoningterrein wordt gestart of geland, toont de aanvrager aan dat het terrein voldoet aan de afmetingen genoemd in tabel 1 van de bijlage, behorend bij deze regeling, voor de te gebruiken demonstratietoestellen en dat het vrij is van obstakels. In dat geval hoeft het vertoningterrein niet geschikt te zijn om te landen.

5. Het eerste tot en met het vierde lid, zijn niet van toepassing op luchtvaartvertoningen waaraan alleen vrije ballonnen deelnemen.

Artikel 7

1. De minister kan een vergunning verlenen voor het houden van een luchtvaartvertoning boven water- of landoppervlak, waarbij niet wordt gestart van en geland op het vertoningterrein, indien aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen a tot en met c, en tweede lid, onderdelen e en f, is voldaan.

2. In afwijking van het eerste lid, mag een watervliegtuig starten van en landen op het wateroppervlak.

Artikel 8

1. De minister kan een vergunning verlenen voor een periode van ten hoogste één jaar, indien het vertoningprogramma uitsluitend bestaat uit één gestandaardiseerd onderdeel.

2. De houder van een krachtens het eerste lid verleende vergunning dient telkens ten minste één week vóór het houden van een luchtvaartvertoning de bescheiden, bedoeld in artikel 158, eerste lid, onderdelen a en c, van de Regeling Toezicht Luchtvaart aan de minister te overleggen.

3. Artikel 9, vijfde lid, is niet van toepassing.

§ 3

Organisatie van een luchtvaartvertoning

Artikel 9

1. Voor iedere luchtvaartvertoning wordt door de organisator van de luchtvaartvertoning een vertoningdirecteur aangewezen.

2. De vertoningdirecteur, bedoeld in het eerste lid, heeft de vereiste ervaring behorend bij de categorie waarin de desbetreffende luchtvaartvertoning overeenkomstig tabel 2 van de bijlage behorend, bij deze regeling, wordt ingedeeld.

3. Indien de organisator een vertoningdirecteur aanwijst die bij eerdere luchtvaartvertoningen aantoonbaar in strijd heeft gehandeld met bepalingen van paragraaf 4 die in artikel 39 als strafbaar feit zijn aangemerkt, kan de minister besluiten de aanvraag van een vergunning af te wijzen.

4. Indien de vertoningdirecteur gedurende drie kalenderjaren niet belast is met de leiding van een luchtvaartvertoning inde in tabel 2 van de bijlage, behorend bij deze regeling, vermelde hoogste categorie waarvoor hij de vereiste ervaring had, wordt hij één categorie lager ingedeeld.

5. De vertoningdirecteur is niet tegelijkertijd deelnemer aan de luchtvaartvertoning waarvoor hij krachtens het eerste lid is aangewezen.

Artikel 10

De organisator dient zich voor het houden van een luchtvaartvertoning te verzekeren voor aansprakelijkheid jegens derden.

Artikel 11

1. In de vergunning voor een luchtvaartvertoning kan in bijzondere gevallen de voorwaarde worden opgenomen dat de vertoningdirecteur een veiligheidscommissie instelt.

2. De veiligheidscommissie bestaat uit ten minste twee leden met aantoonbaar relevante ervaring om de diverse onderdelen van het vertoningprogramma te kunnen beoordelen.

3. De veiligheidscommissie adviseert de vertoningdirecteur gevraagd en ongevraagd ten aanzien van veiligheidsaspecten bij de voorbereiding en uitvoering van een luchtvaartvertoning.

4. Indien een veiligheidscommissie is ingesteld, wordt het verslag, bedoeld in artikel 29, mede ondertekend door de voorzitter van de veiligheidscommissie.

§ 4

Verplichtingen voor de vertoningdirecteur

Artikel 12

De vertoningdirecteur houdt bij de vaststelling van publiekgebied, publieklijn, vertoninglijn, vertoningterrein en vertoninggebied ten minste rekening met:

a. de nabijheid van luchtvaartterreinen, luchtvaartlocaties dan wel andere evenementen in de lucht;

b. stedelijke gebieden;

c. de kwalificatie van het luchtruim, ingevolge de door de Luchtverkeersleiding Nederland uitgegeven luchtvaartkaarten;

d. de gesteldheid en de afmetingen van het gedeelte van het vertoningterrein dat wordt gebruikt wanneer demonstratietoestellen op het vertoningterrein zullen starten of landen, en

e. de toegankelijkheid van het vertoningterrein, met name voor voertuigen van de hulpdiensten.

Artikel 13

De vertoningdirecteur draagt er zorg voor dat:

a. de publiekgebieden worden beperkt tot één zijde van het vertoningterrein en dat deze niet worden gelokaliseerd onder de in- en uitvliegsector van het vertoningterrein;

b. voorafgaand en tijdens de vertoningvluchten doeltreffende afzettingen worden geplaatst om te voorkomen dat het publiek toegang krijgt tot het vertoningterrein;

c. uitsluitend de daartoe bevoegde personen worden toegelaten tot het vertoningterrein en de gebieden die zijn aangewezen voor het tanken en vullen van demonstratietoestellen;

d. toeschouwers alleen worden toegelaten tot het publiekgebied;

e. demonstratietoestellen en andere apparatuur, wanneer deze worden bijgetankt, ten minste 15 meter van het publiek verwijderd zijn. Indien ballonnen, luchtschepen of balloncilinders worden gevuld met waterstofgas, wordt deze afstand verhoogd tot ten minste 40 meter;

f. de vertoninglijn herkenbaar is vanuit de lucht.

Artikel 14

De vertoningdirecteur draagt er zorg voor dat:

a. hulpdiensten beschikbaar zijn, en

b. een bij de in onderdeel a bedoelde hulpdiensten bekend plan voor noodsituaties beschikbaar is, afgestemd op de luchtvaartvertoning en de daaraan deelnemende demonstratietoestellen.

Artikel 15

De vertoningdirecteur draagt er zorg voor dat:

a. een centrale post voor communicatie is ingericht, waarbij is voorzien in verbindingen naar in ieder geval de vertoningdirecteur en, voor zover aanwezig, de luchtverkeersleider dan wel de luchtvaartterreininformatieverstrekker;

b. hij bereikbaar is voor alle bij de luchtvaartvertoning betrokken instanties;

c. een doeltreffende geluidsinstallatie aanwezig is om het publiek toe te spreken;

d. indien een luchtvaartvertoning wordt gehouden ingevolge een vergunning op grond van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 6, een luchtvaartgrondstation onderscheidenlijk een mobiel luchtvaartstation beschikbaar is voor de luchtvaartterreininformatieverstrekker.

Artikel 16

De vertoningdirecteur zorgt ervoor dat:

a. een op de locatie van de luchtvaartvertoning toegesneden vertoningprogramma wordt samengesteld;

b. de onderdelen van het vertoningprogramma tijdens de luchtvaartvertoning te allen tijde van elkaar gescheiden blijven.

Artikel 17

1. De vertoningdirecteur stemt de vertoningvluchten en de plaatselijke vluchten af met, voor zover aanwezig, de plaatselijke luchtverkeersleidingdienst, de luchtvaartterreininformatieverstrekker en de havenmeester.

2. De vertoningdirecteur draagt er zorg voor dat plaatselijke vluchten en vertoningvluchten niet gelijktijdig plaatsvinden binnen het vertoninggebied.

Artikel 18

1. De vertoningdirecteur laat als deelnemer aan een luchtvaartvertoning slechts toe een persoon die beschikt over een geldige vertoninglicentie, afgegeven door de Nederlandse Air Display Association op basis van de eisen van tabel 3 van de bijlage, behorend bij deze regeling, of van een daarmee gelijk te stellen licentie, afgegeven door de bevoegde autoriteit van een Staat dan wel door een door die autoriteit erkende organisatie.

2. De vertoningdirecteur kan van een persoon ten aanzien van wie twijfel bestaat omtrent de nodige vaardigheid om zijn onderdeel op veilige wijze uit te voeren, eisen dat die persoon zijn onderdeel voorvliegt voor een beoordelaar.

Artikel 19

De vertoningdirecteur zorgt ervoor dat uitsluitend:

a. deelnemers en demonstratietoestellen tot de luchtvaartvertoning worden toegelaten die vermeld zijn in het vertoningprogramma, of deelnemers of demonstratietoestellen van gelijke soort en kwaliteit ter vervanging daarvan;

b. het vertoningprogramma wordt uitgevoerd, behoudens bijzondere omstandigheden die de vertoningdirecteur noodzaken de volgorde van het vertoningprogramma te wijzigen of onderdelen daarvan te laten vervallen mits een veilige uitvoering van de luchtvaartvertoning gewaarborgd blijft.

Artikel 20

1. De vertoningdirecteur stelt een schriftelijke instructie op die op een zodanig tijdstip aan de deelnemers wordt toegezonden, dat deze hiervan genoegzaam kennis kunnen nemen. Deze schriftelijke instructie bevat ten minste:

a. de plaats, de datum, de tijd en de duur van de luchtvaartvertoning;

b. het vertoningprogramma;

c. het tijdstip van de mondelinge instructie(s);

d. een kaart van de locatie waarop zijn aangegeven de ligging van de publieklijn, de vertoninglijn, het vertoningterrein, het vertoninggebied, de wachtgebieden en het BVG, voor zover van kracht;

e. informatie betreffende:

1°. aankomst en vertrek van de deelnemers,

2°. van belang zijnde radiofrequentie(s),

3°. procedures tijdens de luchtvaartvertoning,

4°. voor de luchtvaartvertoning van belang zijnde bijzonderheden;

f. de plaatselijke vluchten, en

g. procedures voor behandeling van de demonstratietoestellen op de grond, taxiën, parkeren en tanken, uitsluitend indien deze anders zijn dan de gebruikelijke.

2. De vertoningdirecteur heeft een kopie van de vergunning ter inzage voor de deelnemers.

3. De vertoningdirecteur draagt er zorg voor dat op iedere dag van de luchtvaartvertoning ten behoeve van de uitvoering van de onderdelen onder zijn leiding een mondelinge instructie, onder meer bevattend de meest recente informatie, aan de deelnemers wordt gegeven. Tijdens deze mondelinge instructie worden ten minste besproken:

a. paragraaf 5 van deze regeling;

b. de plaatselijke vluchten;

c. de weersomstandigheden, zowel de actuele als de voor de duur van de vertoning verwachte;

d. een gedetailleerd vertoningprogramma met inbegrip van radio-oproepnamen en vliegactiviteiten voor en na de luchtvaartvertoning;

e. informatie betreffende:

1°. bij de luchtvaartvertoning te gebruiken radiofrequentie(s),

2°. procedures tijdens de luchtvaartvertoning, en

3°. voor de luchtvaartvertoning van belang zijnde bijzonderheden;

f. de ligging van de publieklijn, de vertoninglijn, het vertoningterrein, het vertoninggebied, de wachtgebieden en het BVG, voor zover van kracht.

Artikel 21

1. De vertoningdirecteur laat vertoningvluchten plaatsvinden onder weersomstandigheden die

gelijk aan of gunstiger zijn dan de minimum weersomstandigheden vermeld in tabel 4 van de bijlage, behorend bij deze regeling. Indien restrictievere eisen ten aanzien van weersomstandigheden zijn gesteld op grond van de luchtverkeersdienstverleningsklasse, vastgesteld ingevolge artikel 18 van de Regeling luchtverkeersdienstverlening, ter plaatseof in de aanwijzing van een BVG, dan gelden die in plaats van tabel 4 van de bijlage, behorend bij deze regeling.

2. De vertoningdirecteur draagt er zorg voor dat vooraf en tijdens de luchtvaartvertoning rekening wordt gehouden met meteorologische variabelen, waaronder in ieder geval windsnelheid en neerslag.

Artikel 22

Indien met categorie A demonstratietoestellen langs- en kunstvluchten worden uitgevoerd, draagt de vertoningdirecteur er zorg voor dat:

a. de minimum scheidingsafstanden tussen de vertoninglijn en de publieklijn bedoeld in tabel 5 van de bijlage, behorend bij deze regeling, in acht worden genomen;

b. de hartlijn van de baan zich ten minste 75 meter van de publieklijn bevindt, en

c. tussen enig onderdeel van een taxiënd demonstratietoestel en het publiek zich een afstand van 15 meter plus de halve spanwijdte dan wel de halve rotordiameter bevindt.

Artikel 23

1. Indien met categorie B demonstratietoestellen wordt gevaren, draagt de vertoningdirecteur er zorg voor dat:

a. de minimum scheidingscriteria, bedoeld in tabel 6 van de bijlage, behorend bij deze regeling, tussen de publieklijn en enig deel van demonstratietoestellen of hun verankeringpunten in acht worden genomen;

b. ballonvaarten in plaats of tijd afdoende zijn gescheiden van andere vliegactiviteiten;

c. maximaal 35 van deze demonstratietoestellen tegelijkertijd opstijgen;

d. per etmaal niet meer dan 70 van deze demonstratietoestellen opstijgen.

2. In afwijking van artikel 13, onderdelen c en d, mogen bemanningleden en passagiers van deze demonstratietoestellen zich bevinden op het vertoningterrein.

Artikel 24

1. Indien een onderdeel bestaat uit het valschermspringen of dit mede omvat, vindt dat onderdeel plaats in overeenstemming met de Regeling valschermspringen, met dien verstande dat de vertoningdirecteur ervoor zorg draagt dat:

a. het landingsgebied niet dichter dan 15 meter bij de publieklijn ligt;

b. het landingsterrein zodanig wordt gemarkeerd dat het voor iedere valschermspringer duidelijk herkenbaar is vanaf de hoogte waarop wordt gesprongen;

c. radiocontact wordt onderhouden met het toestel waaruit de afsprong plaatsvindt, en

d. de afsprong niet plaatsvindt alvorens hij daarmee heeft ingestemd.

2. De vertoningdirecteur draagt er zorg voor dat van de demonstratietoestellen aan de grond geen propellers, straalmotoren of rotorbladen ronddraaien of aanstaan binnen 250 meter van het doelgebied, zolang een valschermspringer met zijn afdaling bezig is.

3. Indien vluchten met modelvliegtuigen plaatsvinden, draagt de vertoningdirecteur er zorg voor dat:

a. deze plaatsvinden in overeenstemming met de Regeling modelvliegtuigen;

b. niet wordt gevlogen met niet bestuurbare modelvliegtuigen;

c. zenders en frequenties correct worden gebruikt.

4. Indien met zeilvliegtuigen vluchten worden uitgevoerd, draagt de vertoningdirecteur er zorg voor dat deze plaatsvinden in overeenstemming met de Regeling zeilvliegen.

5. Indien kabelvliegers en kleine ballons worden opgelaten, draagt de vertoningdirecteur er zorg voor dat deze worden opgelaten in overeenstemming met de Regeling kabelvliegers en kleine ballons.

Artikel 25

De vertoningdirecteur draagt er zorg voor dat:

a. bij de start van een schermvliegtuig of zeilvliegtuig met een lierinstallatie in geen geval inbreuk wordt gemaakt op de scheidingsafstanden tussen het publiek en de lierinstallatie, de lierkabel en de schermvliegtuigen of zeilvliegtuigen;

b. het opstijgen en doen opstijgen van schermvliegtuigen of zeilvliegtuigen door middel van een lier zodanig geschiedt dat de lierkabel niet in het publiekgebied valt;

c. de valschermzweeftoestellen, schermvliegtuigen of zeilvliegtuigen niet vliegen boven het publiek en niet landen in het publiek;

d. de minimale afstand tussen enerzijds publiek en anderzijds valschermzweeftoestellen, schermvliegtuigen, zeilvliegtuig, sleepkabel, lier of uitgevierde lierkabel ten minste 30 meter bedraagt.

Artikel 26

De vertoningdirecteur draagt er zorg voor dat de deelnemer paragraaf 5 van deze regeling in acht neemt.

Artikel 27

Indien een veiligheidscommissie is ingesteld, houdt de vertoningdirecteur rekening met de adviezen van de commissie.

Artikel 28

De vertoningdirecteur is tot één uur na de uitvoering van het laatste onderdeel bereikbaar en oproepbaar.

Artikel 29

De vertoningdirecteur brengt binnen dertig dagen na het houden van een luchtvaartvertoning daarvan verslag uit aan de minister. In het verslag worden in het bijzonder afwijkingen tijdens de luchtvaartvertoning ten opzichte van de vergunning en deze regeling opgenomen.

§ 5

Verplichtingen voor de deelnemer

Artikel 30

1. Een deelnemer voert geen vertoningvlucht uit, indien hij niet een mondelinge instructie als bedoeld in artikel 20, derde lid, heeft ontvangen.

2. Een deelnemer die niet in staat is te voldoen aan het eerste lid, neemt voor de aanvang van de luchtvaartvertoning contact op met de vertoningdirecteur om de mondelinge instructie als bedoeld in artikel 20, derde lid, te ontvangen.

Artikel 31

Indien bij een luchtvaartvertoning een luchtvaartterreininformatieverstrekker aanwezig is, is de deelnemer verplicht:

a. voor aanvang van zijn onderdeel contact op te nemen met de luchtvaartterreininformatieverstrekker om zich te laten informeren over de juistheid van het tijdstip van zijn vertoningvlucht en over de situatie in het vertoninggebied;

b. voor aanvang van zijn onderdeel voortdurend op de aangewezen radiofrequentie(s) te luisteren en een tweezijdige radioverbinding tot stand te brengen met de luchtvaartterreininformatieverstrekker;

c. naar aanleiding van door de luchtvaartterreininformatieverstrekker verkregen inlichtingen zodanige actie te ondernemen dat bij de uitvoering van zijn vertoningvlucht personen of zaken niet in gevaar worden of kunnen worden gebracht;

d. de luchtvaartterreininformatieverstrekker op de hoogte te brengen van de afronding van de uitvoering van zijn vertoningvlucht.

Artikel 32

1. De deelnemer zorgt ervoor dat zich, buiten de bemanningsleden die essentieel zijn voor de vertoningvlucht, geen andere personen aan boord van een demonstratietoestel bevinden.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een vertoningvlucht met een ballon of valscherm.

3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van personen die zich aan boord van het demonstratietoestel bevinden teneinde ervaring als deelnemer op te doen, op voorwaarde, dat de vertoningdirecteur dit heeft aangegeven bij de aanvraag om vergunning.

Artikel 33

De deelnemer vliegt niet met het demonstratietoestel boven het publiekgebied, tenzij het betreft:

a. kabelvliegers;

b. valschermen, waarbij niet beneden een hoogte van 15 meter over een publiekgebied wordt gevlogen;

c. een vliegtuig dat een groep valschermspringers aan boord heeft en dat bezig is om in een positie te komen voor het afwerpen van de groep, maar niet beneden een hoogte van 450 meter boven de grond;

d. vrije ballonnen, maar niet beneden de hoogten, bedoeld in tabel 6 van de bijlage, behorend bij deze regeling.

Artikel 34

1. De deelnemer met een categorie A demonstratietoestel, zeilvliegtuig of valschermzweeftoestel zorgt ervoor dat ten aanzien van de vertoningvlucht:

a. de vertoninglijn en de minimum scheidingsafstanden zoals weergegeven in tabel 5 van de bijlage, behorend bij deze regeling, in acht worden genomen;

b. de vastgestelde minimum vlieghoogte in acht wordt genomen;

c. de uitvoering van het onderdeel niet eerder begint dan na het bereiken van de vastgestelde minimum vlieghoogte en de minimum scheidingsafstanden zoals weergegeven in tabel 5 van de bijlage, behorend bij deze regeling, in acht worden genomen;

d. manoeuvres zodanig worden uitgevoerd dat de vertoninglijn niet wordt overschreden;

e. geen convergerende vluchten in de richting van de vertoninglijn worden uitgevoerd;

f. in een luchtverkeersdienstverleningsgebied klasse C tot en met G niet wordt gevlogen met een snelheid groter dan 250 knopen, tenzij in de vergunning dan wel bij de aanwijzing van een BVG een grotere snelheid is vastgesteld;

g. de minimum zichtweersomstandigheden zoals vastgesteld in tabel 4 van de bijlage, behorend bij deze regeling, in acht worden genomen, onverminderd het bepaalde in artikel 20.

2. Het eerste lid, onderdelen a en b, is niet van toepassing indien:

a. het demonstratietoestel na de start een van het publiek af gerichte bocht maakt teneinde naar de vertoninglijn en de minimum hoogte te worden gemanoeuvreerd;

b. na het beëindigen van de vertoning het demonstratietoestel naar de baan wordt gestuurd, waarbij de hartlijn van de baan niet richting het publiek overschreden wordt.

Artikel 35

Een deelnemer met een demonstratietoestel aan de grond dat voorzien is van propellers, straalmotoren of rotors, zorgt ervoor dat deze worden stilgezet indien:

a. dit zich bevindt binnen 250 meter van het doelgebied van een valschermspringer tijdens diens demonstratie, en

b. een valschermspringer in de richting van zijn toestel zweeft.

Artikel 36

1. De deelnemer die gebruik maakt van een valscherm, zorgt ervoor dat het hoofdvalscherm op een hoogte van ten minste 450 meter boven de grond volledig geopend is. Anders dan in geval van nood wordt het reservevalscherm niet gebruikt.

2. De deelnemer zorgt ervoor dat, indien hij met een valschermzweeftoestel, schermvliegtuig of zeilvliegtuig vliegt, het toestel geen inbreuk maakt op de scheidingsafstand die ten minste gelijk is aan de lengte van de uitgevierde lijn tussen een lierinstallatie of ander hulpmiddel en het toestel met dien verstande dat de horizontale afstand niet minder is dan 30 meter.

§ 6

Luchtvaartterreininformatieverstrekker

Artikel 37

De luchtvaartterreininformatieverstrekker heeft de vereiste ervaring behorend bij de categorie waarin de desbetreffende luchtvaartvertoning op grond van tabel 2 van de bijlage, behorend bij deze regeling, is ingedeeld.

Artikel 38

De luchtvaartterreininformatieverstrekker geeft in het kader van de luchtvaartvertoning aan de deelnemer informatie over:

a. luchtverkeersactiviteiten op het vertoningterrein, in het vertoninggebied en eventueel aangewezen BVG;

b. het precieze tijdstip van vertrek van een vertoningvlucht in het kader van een onderdeel van het vertoningprogramma, alsmede de situatie in het vertoninggebied onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoering van een onderdeel;

c. krachtens artikel 19 onderdeel b, door de vertoningdirecteur aangebrachte wijzigingen in de vertrektijd van een vertoningvlucht in het kader van een onderdeel van het vertoningprogramma;

d. eventuele calamiteiten op de grond of in de lucht die voor een veilige uitvoering van een onderdeel van belang kunnen zijn;

e. aanwijzingen van de vertoningdirecteur in het kader van de luchtvaartvertoning.

§ 7

Overige bepalingen

Artikel 39

Overtreding van de artikelen 9, vijfde lid, 13, onderdelen a tot en met e, 16, onderdeel b, 17, tweede lid, 18, eerste lid, 19, 20, eerste en derde lid, 21 tot en met 26, 28 en 30 tot en met 38 wordt aangemerkt als een strafbaar feit.

Artikel 40

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 41

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling luchtvaartvertoningen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M.H. Schultz van Haegen.

Toelichting

1. Inleiding

Luchtvaartvertoningen vormen een spectaculair onderdeel van de luchtvaart. Met het oog op een zo groot mogelijke risicobeperking voor zowel de bestuurders van demonstratietoestellen als voor het publiek en derden op de grond dient een luchtvaartvertoning met de nodige voorzorgsmaatregelen plaats te vinden. Deze regeling voorziet hierin door eisen te stellen aan de locatie en de organisatie van een luchtvaartvertoning. Voorts zijn verplichtingen voor vertoningdirecteur en deelnemer aan een luchtvaartvertoning in de regeling neergelegd. Tot slot is de rol van de luchtvaartterreininformatieverstrekker bij een luchtvaartvertoning ingevuld.

2. Locaties voor luchtvaartvertoningen

Voor het houden van een luchtvaartvertoning is met het oog op de risicobeperking de locatie van groot belang. In deze regeling worden eisen gesteld aan de locaties en de voorwaarden waaronder luchtvaartvertoningen daar kunnen worden gehouden. Aan deze eisen dient te worden voldaan ter verkrijging van een vergunning voor het houden van een luchtvaartvertoning. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het verlenen van vergunningen voor een luchtvaartvertoning:

a. op een aangewezen luchtvaartterrein, met of zonder luchtverkeersleiding;

b. op een terrein, niet zijnde luchtvaartterrein;

c. boven water- of landoppervlakken, waarbij op die oppervlakken niet wordt gestart of geland.

Als uitgangspunt geldt dat luchtvaartvertoningen zonder beperkingen alleen mogelijk zijn op een aangewezen luchtvaartterreinen indien luchtverkeersleiding gegeven wordt (artikel 4). Onder bepaalde voorwaarden zijn luchtvaartvertoningen mogelijk op een aangewezen luchtvaartterrein waar geen luchtverkeersleiding gegeven wordt (artikel 5). Voorts kunnen onder meer stringente voorwaarden luchtvaartvertoningen worden gehouden op een terrein, niet zijnde luchtvaartterrein (artikel 6). Tot slot kunnen luchtvaartvertoningen onder voorwaarden worden toegestaan op locaties boven wateroppervlakken dan wel boven land waar niet wordt gestart of geland (artikel 7).

Ad A. Luchtvaartvertoning op een aangewezen luchtvaartterrein

Aangewezen luchtvaartterreinen beschikken standaard over de noodzakelijke infrastructuur en hebben vaste protocollen met betrekking tot op de luchtvaartvertoning toegesneden rampenbestrijding, waarmee geregeld wordt geoefend. Een aangewezen luchtvaartterrein is, compleet met de omgeving tot binnen een straal van circa zes kilometer rondom het terrein, volledig in kaart gebracht. Eventuele obstakels en industrie binnen dit gebied zijn bekend en de risico’s die deze obstakels en industrie met zich brengen zijn inzichtelijk. Voorts waarborgt de aanwijzing van een luchtvaartterrein een zodanig ruimtebeslag dat een vrije ruimte aanwezig is waar het publiek geen toegang heeft. Een vertoning zal boven deze vrije ruimte plaatsvinden.

Bij aanwezigheid van een luchtverkeersleider die het luchtverkeer kan separeren en aanwijzingen kan geven aan de deelnemers, is een luchtvaartvertoning op een aangewezen luchtvaartterrein mogelijk waaraan nagenoeg geen beperkingen worden opgelegd. Aan een luchtvaartvertoning op een aangewezen luchtvaartterrein zonder luchtverkeersleiding worden in artikel 5 van de regeling extra eisen gesteld ten aanzien van de veilige uitvoering van een luchtvaartvertoning.

Ad B. Luchtvaartvertoning op een terrein, niet zijnde luchtvaartterrein

Een luchtvaartvertoning op een terrein, niet zijnde luchtvaartterrein (hierna: niet-luchtvaartterrein) wordt verantwoord geacht, indien aan nog een aantal stringente eisen zoals vastgelegd in artikel 6, is voldaan. Dit houdt verband met de locatiekeuze voor alsmede de afwezigheid van luchtverkeersleiding bij een luchtvaartvertoning. Direct hieraan gerelateerd zijn de in artikel 6 opgenomen beperkende voorwaarden. Deze strekken alle tot beperking van de risico’s die met een luchtvaartvertoning kunnen samenhangen.

Een niet-luchtvaartterrein heeft (anders dan een aangewezen luchtvaartterrein) namelijk niet per definitie een ruimtebeslag met een gewaarborgde vrije ruimte. Indien op zo’n terrein een vertoning wordt gehouden, zal ad hoc een scheiding worden aangebracht tussen de luchtvaartuigen en het publiek op het (redelijk beperkte) vertoningterrein zelf, maar deze scheiding zal zich niet uitstrekken buiten het vertoningterrein. Voorts is niet inzichtelijk of zich net buiten het vertoningenterrein zelf, op plekken waar dus wel boven wordt gevlogen, of soms zelfs op locaties die zich bevinden op het vertoningenterrein, geen onbekende obstakels of gevaarlijke industrie bevinden. Daarom is in artikel 6, eerste lid, bepaald dat het vertoninggebied niet alleen wordt vastgesteld aan de hand van tabel 1 van de bijlage, maar ook dat het gebied in kaart wordt gebracht met betrekking tot bepaalde vormen van grondgebruik en obstakels hoger dan 45 meter waarbij de vertoningdirecteur dient aan te geven welke maatregelen hij heeft getroffen om een veilige uitvoering van de luchtvaartvertoning te garanderen.

Ad C. Luchtvaartvertoning boven water- dan wel landoppervlakken

Een luchtvaartvertoning boven water- dan wel landoppervlakken waarbij niet wordt gestart of geland, zal dienen te voldoen aan de eisen ten aanzien van inrichting van het vertoninggebied zoals vastgelegd in artikel 6, eerste lid, onderdelen a tot en met c, en tweede lid, onderdelen e en f. Bij een waterlocatie is sprake van een natuurlijke afscheiding tussen het publiek en de deelnemers aan de luchtvaartvertoning. Daarnaast zijn de waterlijn en de vertoninglijn voor de deelnemers ten behoeve van de navigatie een makkelijk te herkennen en duidelijk identificatie punt. Vanaf het strand of de zeewering is de vertoning goed te zien, aangezien er onder meer geen bomen en gebouwen zijn die het zicht belemmeren. De kans dat er iets gebeurt voorbij de vertoninglijn – een lijn die aangeeft tot hoever een demonstratietoestel de publieklijn mag naderen – in de richting van het publiek is uitermate gering. Verder zijn op of boven zee en grote wateroppervlakken vrijwel geen voor de luchtvaartvertoningen risicoverhogende obstakels. Boven zee is sprake van een groot gebied waar vliegtuigen kunnen herformeren, zonder dat derden daarbij risico lopen of overlast ondervinden. Voorts dienen alle demonstratietoestellen in en uit te vliegen en mogen er geen landingen plaatsvinden op het strand. Waterlandingen door watervliegtuigen mogen wel worden uitgevoerd.

3. Organisatie van een luchtvaartvertoning en verplichtingen voor vertoningdirecteur en deelnemer

In de paragrafen 3 tot en met 5 van deze regeling zijn bepalingen opgenomen in verband met de organisatie van een luchtvaartvertoning en verplichtingen voor de vertoningdirecteur en de deelnemer. De bepalingen in de paragrafen 3 tot en met 5 betreffen voorschriften die in acht moeten worden genomen bij het gebruik van de vergunning voor de luchtvaartvertoning. Die bepalingen zijn in belangrijke mate geënt op de voorschriften die voorheen aan vergunningen voor luchtvaartvertoningen werden verbonden. Die voorschriften zijn ontleend aan op internationaal niveau tot stand gekomen richtlijnen zoals de Information Leaflet no. 5 (The Organisation and Conduct of Flying Displays) van de Joint Aviation Authorities en de Engelse CAP 403 (Flying Displays and Special Events: A guide to Safety and Administrative Arrangements).

De organisator van een luchtvaartvertoning hoeft niet per se affiniteit te hebben met de luchtvaart. Mede in verband hiermee is in paragraaf 3 van deze regeling bepaald dat de organisator een persoon aanwijst die namens hem belast is met de leiding en veilige uitvoering van een luchtvaartvertoning waarvoor een vergunning is verleend: de vertoningdirecteur. De vertoningdirecteur bekleedt de centrale functie bij een luchtvaartvertoning. In paragraaf 4 van deze regeling zijn de verantwoordelijkheden van de vertoningdirecteur neergelegd. Verder zijn in paragraaf 5 verplichtingen voor deelnemers opgenomen die betrekking hebben op de uitvoering van een onderdeel met een specifiek demonstratietoestel.

4. Luchtvaartterreininformatieverstrekker

Bij luchtvaartvertoningen is belangrijk dat gerichte informatie wordt verstrekt aan de deelnemers over de omstandigheden die van belang zijn voor de uitvoering van hun demonstratie. Belangrijke informatie voor de deelnemer betreft onder meer het juiste tijdstip van het onderdeel en de aan- of afwezigheid van overig luchtverkeer in het vertoninggebied. Een luchtvaartterreininformatieverstrekker kan deze informatie geven. Zijn taken zijn neergelegd in paragraaf 6 van deze regeling.

Waar een luchtverkeersleider actief dirigerend optreedt door separatie in het luchtverkeer aan te brengen en aanwijzingen te geven aan de deelnemers over het tijdstip en volgorde van optreden, heeft een luchtvaartterreininformatieverstrekker tijdens een luchtvaartvertoning meer een passieve rol. Een luchtvaartterreininformatieverstrekker heeft immers niet de bevoegdheid om separatie in het luchtverkeer aan te brengen en aanwijzingen en klaringen te geven.

Ten behoeve van een luchtvaartvertoning kan een bijzonder luchtverkeersgebied (BVG) worden aangewezen waarbinnen de demonstraties plaatsvinden. Het is de verantwoordelijkheid van de vertoningdirecteur van een luchtvaartvertoning het vertoningprogramma zodanig samen te stellen dat de diverse onderdelen op verantwoorde wijze na elkaar plaatsvinden. Het is de taak van de luchtvaartterreininformatieverstrekker om informatie te geven over het precieze tijdstip van vertrek van ieder onderdeel van het vertoningprogramma alsmede de situatie in het vertoninggebied onmiddellijk voorafgaand aan de uitvoering van een onderdeel (zie artikel 37). Pendant hiervan is de taak van de deelnemer alvorens te starten met zijn demonstratie contact op te nemen met de luchtvaartterreininformatieverstrekker om zich te laten informeren over het tijdstip waarop zijn onderdeel gepland is en over de situatie in het vertoninggebied (zie artikel 30). Daarna zal de deelnemer zijn onderdeel kunnen uitvoeren waarbij de voorgeschreven procedure voor het naderen en verlaten van het vertoninggebied in acht wordt genomen.

Voorts is van belang dat de deelnemer de luchtvaartterreinformatieverstrekker op de hoogte brengt van wijzigingen in en afronding van de uitvoering van zijn vertoningvlucht. In geval van onvoorziene omstandigheden die de veiligheid van de luchtvaartvertoning in gevaar kunnen brengen kan de luchtvaartterreininformatieverstrekker informatie hierover verstrekken. Het is aan de deelnemer en de vertoningdirecteur om adequate actie te ondernemen. Hoewel daartoe niet bevoegd, zal de luchtvaartterreininformatieverstrekker in uitzonderlijke omstandigheden – zoals een luchtvaartuig dat tijdens de uitvoering van een onderdeel het vertoninggebied invliegt – een aanwijzing dienen te geven aan de deelnemer juist om de veiligheid van de luchtvaartvertoning te waarborgen. Ook dient de luchtvaartterreininformatieverstrekker aanwijzingen die hij van de vertoningdirecteur ontvangt als informatie door te geven aan de deelnemers.

Nadrukkelijk zij vermeld dat de luchtvaartterreininformatieverstrekker geen enkele bemoeienis heeft met de wijze van uitvoering van de vertoningvlucht. Nadat de luchtvaartterreininformatieverstrekker de nodige informatie heeft gegeven die voor de deelnemer van belang is voor de aanvang van zijn vertoningvlucht, is de verdere uitvoering van de vertoningvlucht volledig in handen van de deelnemer, waarbij wordt aangetekend dat de deelnemer altijd primair verantwoordelijk is voor de uitvoering van zijn vlucht.

5. Totstandkoming van de regeling

De onderhavige regeling is voorbereid in een breed samengestelde interdepartementale werkgroep bestaande uit: de Hoofddirectie Juridische Zaken van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, de Koninklijke Luchtmacht, de Koninklijke Marine, het ministerie van Defensie, de Luchtverkeersleiding Nederland, het Openbaar Ministerie, en het Korps Landelijke Politie Diensten, Politie Luchtvaartdienst. De luchtvaartvertoningensector is in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren op de conceptregeling. Het Platform Nederlandse Luchtvaart (PNL) heeft namens de luchtvaartvertoningensector die inbreng geleverd.

Van de kennis en expertise van de in het PNL verenigde vertegenwoordigers van organisatoren van, deelnemers aan en vertoningdirecteuren bij luchtvaartvertoningen, is dankbaar en nuttig gebruik gemaakt. Het ligt in het voornemen om na twee jaren de werking en doeltreffendheid van de onderhavige regeling tegen het licht te houden.

6. Artikelen

Artikel 2

Op grond van artikel 2 van de R.T.L. gelden de bepalingen van de R.T.L. niet ten aanzien van militaire luchtvaartuigen, de leden van het boordpersoneel, passagiers en lading van deze luchtvaartuigen alsmede ten aanzien van militaire luchtvaartterreinen. Bij een luchtvaartvertoning waarvoor ingevolge artikel 158 R.T.L een vergunning wordt verleend, gelden de bepalingen van de R.T.L. ten aanzien van de door artikel 2 R.T.L. uitgezonderde groep evenmin. In artikel 2 van deze regeling zijn militaire deelnemers en militaire demonstratietoestellen dan ook uitgezonderd.

Artikel 3

In het eerste lid is een voorziening getroffen voor het geval dat militaire deelnemers of militaire demonstratietoestellen deelnemen aan een civiele luchtvaartvertoning. Er vindt dan afstemming plaats tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat en het ministerie van Defensie waarna in de vergunning wordt vastgelegd welke regels door het ministerie van Defensie worden voorgeschreven ten aanzien van die militaire deelnemers of militaire demonstratietoestellen.

Wat betreft een luchtvaartvertoning waarvoor door de Minister van Defensie een vergunning is verleend, waaraan naast militairen burgerdeelnemers meedoen, wordt in het tweede lid bepaald dat de artikelen 32 tot en met 36 en 39 van deze regeling op hen van toepassing zijn. Deze artikelen hebben betrekking op de verplichtingen van een deelnemer. Met deze voorziening wordt gewaarborgd dat ook bij een militaire luchtvaartvertoning de bovengenoemde regels van toepassing zijn op burgerdeelnemers aan een dergelijke luchtvaartvertoning.

Artikel 4

Voor aangewezen luchtvaartterreinen geldt (met uitzondering van terreinen die uitsluitend ingericht zijn voor het gebruik van hefschroefvliegtuigen) de Brandweerregeling Burgerluchtvaartterreinen, waarin specifieke eisen aan de brandweer ter plaatse zijn gesteld. Op grond hiervan is er op aangewezen luchtvaartterreinen standaard een veelheid van voorzieningen aanwezig ter risicobeheersing in geval van eventuele calamiteiten en rampen. Verder zijn gemeenten, waarbinnen een aangewezen luchtvaartterrein ligt, verplicht een rampenplan te hebben dat (mede) is toegesneden op het desbetreffende luchtvaartterrein.

Dit betekent dat bij vertoningen op luchtvaartterreinen altijd een op de luchtvaart toegesneden rampenplan aanwezig is. In die gemeenten zijn standaard ook rampenbestrijders beschikbaar die geoefend zijn in het bestrijden van luchtvaartgerelateerde rampen. Verder heeft een aangewezen luchtvaartterrein standaard de beschikking over een meteorologische dienst. Zo’n dienst kan op zeer korte termijn informatie geven over weersomstandigheden die van invloed kunnen zijn op de veiligheid tijdens een luchtvaartvertoning. Vergelijkbare voorzieningen ontbreken op een niet-aangewezen luchtvaartterrein.

Artikel 5

Indien een van de in artikel 4 genoemde organisaties geen luchtverkeersleiding geeft, dan kan ingevolge deze bepaling toch een luchtvaartvertoning op een aangewezen luchtvaartterrein worden gehouden, mits voldaan wordt aan de eis dat er een procedure wordt vastgesteld voor het naderen en verlaten van het vertoninggebied door demonstratietoestellen en er een luchtvaartterreininformatieverstrekker is. Naleving van deze procedure ondervangt het ontbreken van luchtverkeersleiding.

Artikel 6

stcrt-2004-16-p18-SC63345-1.gif

Bijgaande tekening geeft een visualisatie van een gebied waarboven en waarin een luchtvaartvertoning plaatsvindt. Tabel 1 van de regeling geeft de minimum afmetingen aan benodigd luchtruim voor demonstratietoestellen gerelateerd aan de snelheid en het type demonstratie. Om de veiligheid van zowel de deelnemers als de mensen en de zaken op de grond zoveel mogelijk te waarborgen is voor het berekenen van de afmetingen en de hoogten zoveel mogelijk uitgegaan van de richtlijnen en de aanbevelingen (onder andere van het Aerodrome design manual) van Annex 14 van het ICAO-verdrag. De vertoninglijn is de lijn die aangeeft tot hoever een demonstratietoestel de publieklijn mag naderen. Dit is veelal ook de lijn die gebruikt wordt om het demonstratietoestel te positioneren voor de demonstratie. Wat inhoudt dat men hierboven naar een minimum vlieghoogte kan vliegen, om boven het vertoningterrein in de juiste positie te zijn voor de demonstratie. Indien er op het vertoningterrein niet wordt geland, moet het vertoningterrein een geprojecteerd gebied, vrij van obstakels, bevatten waar demonstratietoestellen met voortstuwingsinrichting in noodgevallen een noodlanding kunnen maken zonder het publiek in gevaar te brengen. De afmetingen van het vertoningterrein zijn afhankelijk van de gebruikte demonstratietoestellen, zie hiervoor tabel 1 van de regeling.

Als een ontheffing wordt verleend van artikel 14 van de Luchtvaartwet en er daadwerkelijk wordt geland, moet de landingbaan voldoen aan de afmetingen genoemd in tabel 1. In dit gebied mogen geen obstakels aanwezig zijn, daarnaast mogen er geen obstakels steken door een denkbeeldig vlak van de in- en uitvliegsector die oploopt onder een hoek van 1:20 (hoogte:afstand). Ter weerszijde van het vertoninggebied en de landingbaan en van de in- en uitvliegsector mogen geen hindernissen steken door een denkbeeldig vlak onder een hoek van 1:5 (hoogte:afstand) tot een afstand van 75 meter. In de tekening is dit geïntegreerd in het vertoningterrein. Voor de afmetingen van het vertoninggebied is gebruik gemaakt van de ruimte die het demonstratietoestel gemiddeld nodig zou hebben bij een normale operatie volgens het vlieghandboek om van 150 meter naar 60 meter te vliegen en omgekeerd. Voorts is de ruimte van belang die benodigd is voor het vliegen van een normaal patroon voor het landen en opstijgen. Dit is ook het gebied waarboven lager wordt gevlogen dan de minimumvlieghoogte en waarbij kunstvluchten worden uitgevoerd. Vanwege het kwetsbare karakter, het verhoogde risico als gevolg van de aanwezigheid van als gevaarlijk gekwalificeerde stoffen en de ongewenstheid om boven bepaalde bebouwing te vliegen, zouden er in het vertoninggebied in beginsel geen gebieden mogen liggen met het in artikel 6, eerste lid, onderdeel b genoemde grondgebruik.

De vertoningdirecteur dient het in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, genoemde grondgebruik aan de minister bekend te maken bij de aanvraag van een vergunning waarbij wordt aangeven wat voor maatregelen zullen worden genomen ter bescherming van die gebieden. Daarnaast is er een gebied aangeduid door een halve cirkel waarbinnen, met uitzondering van het vertoningterrein, obstakels van 45 meter of hoger moeten worden getraceerd, opdat daaromtrent zonodig voorwaarden kunnen worden opgelegd (het aanbrengen van obstakelverlichting, specifieke briefing etc.). Gekozen is voor een halve cirkel omdat niet over het publiek mag worden gevlogen en de ontheffing van de minimum vlieghoogte voornamelijk wordt gebruikt in het vertoninggebied. Mocht het positioneren van een onderdeel of onderdelen achter of naast het publiekgebied plaatsvinden dan wordt er vanuit gegaan dat deelnemers zoveel mogelijk de gebruikelijke minimum vlieghoogte in acht nemen en rekening houden met obstakels zoals bij een normale vlucht.

Artikel 8

In verband met de duur van de behandeling van de aanvraag van een vergunning voor een luchtvaartvertoning en gelet op de hoge kosten voor het veelvuldig afgeven van dezelfde vergunning, is in dit artikel bepaald dat een jaarvergunning kan worden verleend. Als doelgroep wordt vooral gedacht aan personen of bedrijven die regelmatig een vertoningprogramma met uitsluitend een gestandaardiseerd onderdeel uitvoeren. Bij het houden van een luchtvaartvertoning op basis van dit artikel, zal voldaan moeten worden aan alle relevante toepasselijke bepalingen van de onderhavige regeling.

Artikel 9

De verantwoordelijkheid van de vertoningdirecteur is tot uiting gebracht in de in paragraaf 4 opgenomen bepalingen. Alvorens de organisator een persoon als zodanig kan aanwijzen, dient derhalve op objectieve wijze te worden vastgesteld dat die persoon, afhankelijk van de aard en omvang van de te houden vertoning, terzake kundig is. Die kundigheid vloeit voort uit en wordt bepaald door de mate van ervaring. Aldus zijn in tabel 2 minimum ervaringeisen geformuleerd voor de vertoningdirecteur. Deze bepaling en de in paragraaf 4 opgenomen bepalingen betreffen voorwaarden voor het gebruik van de vergunning.

Artikel 10

Ondanks alle maatregelen ter beperking van risico’s bij een luchtvaartvertoning, is het niet ondenkbaar dat schade ontstaat. In dat verband is het van belang dat er een verzekering is voor de luchtvaartvertoning. Aangezien de organisator de houder is van de vergunning voor het houden van een luchtvaartvertoning, ligt het in de rede de verzekeringsplicht bij hem neer te leggen. Onverlet blijft dat bij eventuele aansprakelijkheid de organisator, vertoningdirecteur en deelnemer en eventueel andere partijen onderling regres kunnen halen.

Artikel 11

Bij de afweging of een veiligheidscommissie moet worden ingesteld, kunnen onder meer de aard, omvang en intensiteit van de luchtvaartvertoning dan wel van een onderdeel daarvan alsook de locatie van de luchtvaartvertoning worden betrokken. In een dergelijke situatie zal het in de rede liggen dat bij de vergunningverlening de voorwaarde wordt opgenomen dat de vertoningdirecteur een veiligheidscommissie instelt. De vertoningdirecteur zal slechts terzake kundige personen in die commissie dienen te benoemen.

Artikel 14

De inhoud en reikwijdte van een noodplan voor een vertoning dienen te worden afgestemd op de aard en omvang van de vertoning gelet op de betrokken demonstratietoestellen. Aangezien veelal de lokale hulpdiensten zullen worden ingeschakeld bij mogelijke calamiteiten tijdens een vertoning en zij ook de nodige kennis en expertise hebben wat betreft het grondgebied onderscheidenlijk de organisatie van grote evenementen, dient het calamiteitenplan in overleg met die hulpdiensten tot stand te komen.

In het plan voor noodsituaties staat aangegeven hoe de lokale autoriteiten en de verschillende hulpdiensten hebben te handelen indien een ongeval of incident met een demonstratietoestel, dan wel een andere noodsituatie plaatsvindt. Elementen die onder meer geregeld worden in het plan voor noodsituaties zijn:

– het type noodsituatie, in de lucht of op de grond;

– de instanties die bij het plan betrokken zijn, inzichtelijk gemaakt door een schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties die betrokken zijn;

– de verantwoordelijkheden en de taken van elke instantie;

– een kaart met coördinaten van het vertoningterrein waarop alle locaties van hulpdiensten, toegangswegen en controlecentra zijn aangegeven;

– naam, aanduidingen, communicatiemiddelen en locatie van verantwoordelijke functionarissen;

– een overzicht van aan- en afvoerwegen toereikend om in het geval van calamiteiten aan- en afvoer van hulpdiensten gelijktijdig met vertrekkend publiek in goede banen te geleiden.

Artikel 16

Nadat voldaan is aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de vergunning, te weten een van de artikelen 4, 5, 6, 7 of 8, dient te worden voldaan aan de eisen voor het gebruik van de vergunning. De onderhavige bepaling is een essentiële voorwaarde bij het gebruik van de vergunning. Een belangrijke taak van de vertoningdirecteur is namelijk om een op de locatie van de luchtvaartvertoning toegesneden vertoningprogramma samen te stellen. Er is maatwerk nodig voor de samenstelling van een vertoningprogramma op de verschillende locaties zoals aangewezen luchtvaartterreinen (met of zonder luchtverkeersleiding), niet aangewezen luchtvaartterreinen en boven wateroppervlakken. Voorts is van belang het aantal en soort demonstratietoestellen. Afhankelijk van het aantal demonstratietoestellen en de mix van soorten demonstratietoestellen, zal de vertoningdirecteur een voor de locatie passende vertoningprogramma dienen samen te stellen. Waar het vertoningprogramma een scheiding aanbrengt tussen de onderdelen, is het van belang dat bij de daadwerkelijke uitvoering deze scheiding wordt gehandhaafd. De vertoningdirecteur is hiervoor verantwoordelijk.

Artikel 18

Voor de verlening van vertoninglicenties is gekozen voor zelfregulering door de luchtvaartvertoningensector, mede op aandringen van de Nederlandse Air Display Association en ook omdat de noodzaak van overheidsbemoeienis uit oogpunt van veiligheid niet is gebleken. De Nederlandse Air Display Association verenigt de bij de luchtvaartvertoningen betrokken organisatoren, directeuren, deelnemers en luchtvaartterreininformatieverstrekkers. Voorts is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om een persoon ten aanzien van wie bij de vertoningdirecteur twijfel is gerezen omtrent diens bekwaamheid om het desbetreffende onderdeel op een verantwoorde en veilige wijze uit te voeren, te laten voorvliegen alvorens hem als deelnemer aan de luchtvaartvertoning toe te laten, ook als die persoon beschikt over een vertoninglicentie.

Artikel 19

Deelname aan een luchtvaartvertoning staat alleen open voor deelnemers die zijn toegelaten tot de luchtvaartvertoning. Aangezien de praktijk leert dat er op het laatste moment veranderingen in het programma optreden, is in onderdeel a bepaald dat substitutie kan plaatsvinden van deelnemers of demonstratietoestellen van gelijke soort en kwaliteit. Staat het vertoningprogramma aldus vast dan kunnen bij de uitvoering bijzondere omstandigheden de vertoningdirecteur evenwel noodzaken de volgorde van het vertoningprogramma te wijzigen of onderdelen daarvan te laten vervallen. Onderdeel b biedt de vertoningdirecteur daarvoor de bevoegdheid. Bij bijzondere omstandigheden kan worden gedacht aan: wijzigingen in de weersgesteldheid en het uitvallen van deelnemers vanwege een defect demonstratietoestel. Uitbreiding van het vertoningprogramma met een ander programmaonderdeel is niet toegestaan.

Artikel 20

Het houden van een mondelinge instructie, ook wel briefing genoemd, vóór de aanvang van elke luchtvaartvertoning, is van het grootste belang. Daarom is in artikel 30 bepaald dat een deelnemer geen vertoningvlucht uitvoert indien hij niet de mondelinge instructie heeft ontvangen. Elke deelnemer dient bij iedere mondelinge instructie (derhalve ook die voor eventuele oefenvluchten) aanwezig te zijn. De deelnemer die slechts invliegt en daarom niet lijfelijk bij de briefing aanwezig kan zijn, dient voorafgaand aan zijn vlucht contact op te nemen met de vertoningdirecteur teneinde aldus te worden geïnstrueerd.

Artikel 21

De actuele weersomstandigheden op de dag waarop de luchtvaartvertoning wordt gehouden, zijn van groot belang voor het verloop van het vertoningprogramma. Naast de in het eerste lid geldende minimum weersomstandigheden, is van belang dat de vertoningdirecteur rekening houdt met meteorologische variabelen, waaronder in ieder geval windsnelheid en neerslag. De vertoningdirecteur zal dus adequate maatregelen dienen te treffen indien de weersomstandigheden hem daartoe nopen, teneinde te allen tijde een veilige uitvoering van de luchtvaartvertoning te kunnen waarborgen.

Artikel 26

Naast de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer om de voor hem geldende verplichtingen na te leven, is hier uitdrukkelijk ook een verantwoordelijkheid bij de vertoningdirecteur gelegd.

Artikel 27 en 29

De veiligheidscommissie heeft geen zelfstandige bevoegdheden. De veiligheidscommissie heeft tot taak de vertoningdirecteur, gevraagd dan wel ongevraagd, met raad bij te staan. Voor de hand ligt dat de vertoningdirecteur de adviezen van de commissie ter harte neemt. Waar hij afwijkt van een advies van de veiligheidscommissie, zal hij dat deugdelijk gemotiveerd dienen te vermelden in het verslag van de luchtvaartvertoning.

Artikel 28

De ratio van deze bepaling is gelegen in het feit dat na de uitvoering van het vertoningprogramma nog diverse activiteiten plaatsvinden op de locatie van de luchtvaartvertoning. Ook is sprake van vliegbewegingen van vertrekkende demonstratietoestellen en van vertrekkende mensen en vervoersmiddelen. Hoewel de vertoningdirecteur de afhandeling hiervan kan hebben gedelegeerd aan derden, wordt met het oog op zijn verantwoordelijkheid het belang onderstreept van zijn aanwezigheid enige tijd na afloop van het vertoningprogramma.

Artikel 30

De aanwezigheid bij de mondelinge instructie is van wezenlijk belang voor een deelnemer in verband met de goede uitvoering van zijn onderdeel. De deelnemer zal namelijk bij de mondelinge instructie de meest recente informatie aangereikt krijgen die van belang is voor de uitvoering van zijn onderdeel, zoals het onderdeel dat onmiddellijk vóór en ná zijn onderdeel plaatsvindt. Bovendien worden de regels die voor de desbetreffende luchtvaartvertoning gelden nog eens op een rijtje gezet door de vertoningdirecteur. Voorts zal de meest actuele weersgesteldheid worden meegedeeld waarbij eventuele verwachtingen voor het verloop van de luchtvaartvertoning aan de orde komen.

Artikel 34

De minimum vlieghoogte waarvan in deze bepaling melding wordt gemaakt, wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 45 van het Luchtverkeersreglement. Deze ontheffing wordt verleend tegelijk met de verlening van de vergunning voor de luchtvaartvertoning. Voor luchtvaartvertoningen boven land dan wel boven een wateroppervlak wordt internationaal een minimumhoogte van 200 ft (60 m) onderscheidenlijk 100 ft (30 m) acceptabel geacht. Omdat lagere waarden meer risico’s voor de deelnemers met zich brengen, zal slechts bij hoge uitzondering (als de uitvoering van een onderdeel van het vertoningprogramma dat vereist) van vorengemelde waarden kunnen worden afgeweken. Wanneer in de vertoninglicentie van een deelnemer een specifieke minimum vlieghoogte is vermeld, zal dat bij de aanvraag van de vergunning dienen te worden vermeld, zodat dit bij de vergunningverlening kan worden meegenomen.

Artikel 37

Een luchtvaartterreininformatieverstrekker dient te beschikken over een bewijs van bevoegdheid dat geldig is voor de luchtvaartvertoning. Ingevolge artikel 18, derde lid, aanhef, van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart wordt het bewijs van bevoegdheid afgegeven al dan niet onder beperking naar deelfunctie, gebied of tijd. Aldus kan bijvoorbeeld een bewijs van bevoegdheid worden verstrekt aan een luchtvaartterreininformatieverstrekker voor luchtvaartvertoningen in geheel Nederland of alleen voor luchtvaartvertoningen op bepaalde locaties in Nederland.

Artikel 39

De artikelen 9, vijfde lid, 13, onderdelen a tot en met e, 16, onderdeel b, 17, tweede lid, 18, eerste lid, 19, 20, eerste en derde lid, 21 tot en met 26 en 28 hebben betrekking op de vertoningdirecteur. De artikelen 30 tot en met 36 betreffen de deelnemer. De artikelen 37 en 38 zien op de luchtvaartterreininformatieverstrekker. Deze bepalingen vormen de essentie bij het houden van een luchtvaartvertoning. Zouden deze bepalingen niet worden nageleefd, dan zou de veilige uitvoering van het vertoningprogramma in een kritische situatie terecht kunnen komen. Hoewel de meest betrokkenen doordrongen zijn van het belang van het naleven van deze kernbepalingen, is het vanuit het oogpunt van handhaving van belang overtreding van die bepalingen strafbaar te stellen. Artikel 62, derde lid, van de Luchtvaartwet biedt daarvoor de grondslag.

Overigens verbiedt artikel 17 van de Luchtvaartwet het houden van een luchtvaartvertoning zonder een vergunning daarvoor te hebben. Indien een luchtvaartvertoning wordt gehouden zonder een vergunning daarvoor te hebben, kan strafrechtelijk worden opgetreden middels artikel 62, eerste en tweede lid, van de Luchtvaartwet waar overtreding van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Luchtvaartwet strafbaar is gesteld.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M.H. Schultz van Haegen

Tabel 1, behorend bij artikel 6, eerste, tweede en vierde lid

Minimum afmetingen

Demonstratie-

toestel

Type demonstratie

Vertoninggebied

Landingbaan

Vertoningterrein*

Beperkingengebied (obstakel hoogte)

           
   

Lengte

Breedte

Lengte

Breedte

Lengte

Breedte

Halve cirkel

Tot een hoogte van

Demonstratie-

Langs-

Solo vluchten

3,0 km

1,5 km

0,6 km

25 m

1,2 km

175 m

Straal van

45 m

toestellen in

vluchten

Formaties

3,0 km

1,5 km

    

2,0 km +

 

categorie A+C

        

0,3 km

 

snelheid ≤ 100

          

kt IAS

Kunst-

Solo vluchten

3,0 km

2,0 km

0,6 km

25 m

1,2 km

175 m

Straal van

45 m

 

vluchten

Formaties

4,0 km

2,0 km

    

2,0 km +

 
         

0,3 km

 
           

Demonstratie-

Langs-

Solo vluchten

3,0 km

2,0 km

0,6 km

25 m

1,2 km

175 m

Straal van

45 m

toestellen in

vluchten

Formaties

4,0 km

2,0 km

    

2,0 km +

 

categorie A met

        

0,3 km

 

een snelheid

          

100 kt IAS tot

Kunst-

Solo vluchten

5,0 km

2,0 km

0,6 km

25 m

1,2 km

175 m

Straal van

45 m

200 kt IAS

vluchten

Formaties

6,0 km

3,0 km

    

3,0 km +

 
         

0,3 km

 
           

Demonstratie-

Langs-

Solo vluchten

5,0 km

2,0 km

0,6 km

25 m

1,2 km

175 m

Straal van

45 m

toestellen in

vluchten

Formaties

6,0 km

3,0 km

    

3,0 km +

 

categorie A met

        

0,3 km

 

een snelheid

          

200 kt IAS tot

Kunst-

Solo vluchten

6,0 km

3,0 km

0,6 km

25 m

1,2 km

175 m

Straal van

45 m

300 kt IAS

vluchten

Formaties

6,0 km

4,0 km

    

3,0 km +

 
         

0,3 km

 
           

Demonstratie-

Langs-

Solo vluchten

6,0 km

3,0 km

1,5 km

30 m

2,1 km

175 m

Straal van

45 m

toestellen in

vluchten

Formaties

6,0 km

4,0 km

    

4,0 km +

 

categorie A met

        

0,7 km

 

een snelheid

          

≥300 kt IAS

Kunst-

Solo vluchten

7,5 km

4,0 km

1,5 km

30 m

2,1 km

175 m

Straal van

45 m

 

vluchten

Formaties

7,5 km

4,0 km

    

4,0 km +

 
         

0,7 km

 
           

Straalvliegtuigen

Kunst-

Solo vluchten

10 km

5,0 km

2,0 km

30 m

2,6 km

175 m

Straal van

45 m

(tot max mach 0,9

vluchten

Formaties

      

10,0 km

 

indien ontheffing)

          

* Dit is het geprojecteerde vlak op de grond, boven de vertoninglijn waar laag wordt gevlogen. In dit gebied mogen geen hindernissen steken door een denkbeeldig vlak van de inen uitvliegsector die oploopt onder een hoek van 1:20 (hoogte:afstand) en een divergentie van 10%tot een afstand van 300 meter. Ter weerszijde van het vertoningterrein en van de inen uitvliegsector mogen geen hindernissen steken door een denkbeeldig vlak onder een hoek van 1:5 (hoogte:afstand) tot een afstand van 75 meter.

Tabel 2, behorend bij artikel 9, tweede en vierde lid, en artikel 37

Minimum eisen inzake ervaring

Cate-

gorie

Onderdelen* vertoning-

programma

 

I

1–6**

– 1 stage bij een luchtvaartvertoning in deze categorie; en

– 1 luchtvaartvertoning in deze categorie onder supervisie

   

II

1–18

– 1 stage bij een luchtvaartvertoning in deze categorie;

– 1 luchtvaartvertoning in categorie I of

– 1 luchtvaartvertoning in deze categorie onder supervisie

   

III

19–36

– 1 stage bij een luchtvaartvertoning in deze categorie; en

– 1 luchtvaartvertoning in categorie II of

– 1 luchtvaartvertoning in deze categorie onder supervisie

   

IV

37 of meer

– 1 stage bij een luchtvaartvertoning in deze categorie; en

– 1 luchtvaartvertoning in categorie III of

– 1 luchtvaartvertoning in deze categorie onder supervisie

* Indien bemande ballonnen opstijgen tijdens een luchtvaartvertoning zal iedere bemande ballon worden beschouwd als een onderdeel van de luchtvaartvertoning.

** Bij deze onderdelen van de luchtvaartvertoning mogen geen snelheden voorkomen hoger dan 250 kt.

Tabel 3, behorend bij artikel 18, eerste lid

Minimum vlieguren

Demonstratietoestel

Minimum vlieguren

(totaal)

Minimum vlieguren als gezagvoerder/bestuurder op het demonstratietoestel of op een luchtvaartuig van vergelijkbare klasse of type

Minimum vlieguren in formatie

Minimum vlieguren als leider van een formatie

Vliegtuigen, gemotoriseerde zweefvliegtuigen, helikopters (waaronder begrepen gyrocopters)

200

100

15/30*

10

     

Vliegtuigen klasse Micro Light Aeroplanes

100

50

15/30*

10

     

Niet-gemotoriseerde zweefvliegtuigen

100

50

15/30*

10

     

Vrije ballonnen

50

25

  
     

Luchtschepen gevuld met hete lucht

100**

25

  
     

Luchtschepen gevuld met gas met een volume van meer dan 2000 kubieke meter

200**

100

  
     

Luchtschepen gevuld met gas met een volume dat niet meer bedraagt dan 2000 kubieke meter

100**

50

  
     

Zeilvliegtuig

***

   
     

Valschermzweeftoestel

***

   
     

Valscherm

****

   

* Indien een gezagvoerder optreedt als leider van de formatie.

** Als gezagvoerder in luchtschepen of ballonnen.

*** Voor de bestuurder van een zeilvliegtuig of valschermzweeftoestel is geen bepaald minimum vereist; een bestuurder van een dergelijk toestel heeft de directeur er echter van overtuigd dat hij bekwaam is zijn voorgenomen vertoning uit te voeren.

**** Valschermspringers: een minimum van 200 sprongen voor de leider van een groep of een solospringer en een minimum van 100 sprongen voor alle overige leden van de groep.

Tabel 4, behorend bij artikel 21, eerste lid, en artikel 34, eerste lid, onderdeel g

Minimum weersomstandigheden

Demonstratietoestel

Type demonstratie

Weerminima

     
   

Wolken basis

Zicht

V/STOL vliegtuigen, vliegtuigen met over-

Langs- of vlakke

Solo vluchten

150 m*

1,5 km

treksnelheden beneden 50 kt IAS, (motor-)

kunstvluchten

Formaties

150 m

3,0 km

zweefvliegtuigen, helikopters, vliegtuigen

    

in de klasse MLA en categorie B en C

Volledige kunst-

Formaties

150 m

3,0 km

demonstratietoestellen**

vluchten

Solo vluchten

800 ft

5,0 km

     

Vliegtuigen niet zijnde V/STOL vliegtuigen

Langs- of vlakke

Solo vluchten

150 m

3,0 km

of vliegtuigen met overtreksnelheden boven

kunstvluchten

Formaties

240 m

5.0 km

50 kt IAS

    
 

Volledige kunst-

Solo vluchten

300 m

5,0 km

 

vluchten

Formaties van pro-

  
  

pellervliegtuigen

300 m

5,0 km

  

Formaties van straalvliegtuigen en solovliegtuigen met een snelheid groter dan 250 kt

450 m

8,0 km

* De minimum wolkenbasis kan worden teruggebracht tot 75 m boven de grond wanneer dit is vermeld in de vergunning en indien er geopereerd wordt vanaf het vertoningterrein. Vluchten op deze lagere hoogte worden alleen binnen het vertoninggebied toegestaan.

** Voor radiografisch bestuurde modellen geldt een maximum windsnelheid van 25 kt.

Tabel 5, behorend bij artikel 22, onderdeel a

Minimum scheidingsafstanden

Maximum snelheid in kt IAS die bereikt

Type vertoning

wordt tijdens de demonstratie

  
 

Langsvluchten

Kunstvluchten

Minder dan 100 kt*

100 200 kt

200 300 kt**

Meer dan 300 kt**

50 meter

100 meter

150 meter

200 meter

100 meter

150 meter

200 meter

230 meter

* De directeur kan een geringere afstand toestaan voor een vertoning van hefschroefvliegtuigen in standvlucht (hover), echter niet minder dan 30 meter.

** Alleen wanneer dit is vermeld in de vergunning kunnen demonstratietoestellen tijdens de luchtvaartvertoning, voor zover deze plaatsvindt in luchtruimte met de classificatie C tot en met G, beneden vliegniveau 100 de snelheid van 250 kt IAS overschrijden tot een maximum van Mach 0,9.

Tabel 6, behorend bij artikel 23, eerste lid, onderdeel a, en artikel 33, onderdeel d

Scheidingscriteria voor bemande ballonnen

Type vertoning

Scheidings-

afstand*

Minimum hoogte en omstandigheden voor varen boven publiek

Vrije vlucht starts vanuit het vertoninggebied

20 meter

23 m boven de grond bij overvaren in stijgvlucht

50 ft boven obstakels

   

Vrije vlucht landingen in het vertoninggebied

50 meter

90 m boven de grond bij overvaren in een horizontale vlucht

15 m boven obstakels

* De scheidingsafstand wordt gemeten tussen de publieklijn en de ballonmand of zijn verankeringpunten.

Naar boven