Wijziging Warenwetregeling Monsterneming

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 januari 2004, nr. VGB/VL 2446856, houdende wijziging van de Warenwetregeling Monsterneming

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en van Economische Zaken;

Gelet op artikel 26, tweede lid, van de Warenwet;

Besluit:

Artikel I

De Warenwetregeling Monsterneming1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Bij monsterneming van een eet- of drinkwaar deelt de controleambtenaar de belanghebbende mede dat hij, voor zover dat technisch uitvoerbaar is, recht heeft op een tweede monster als bedoeld in artikel 5:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel in artikel 21, derde lid, van de Wet op de economische delicten.

B

In artikel 6, vierde lid, wordt ‘artikel 5i, onderscheidenlijk artikel 5k’ vervangen door: artikel 5i, artikel 5j, onderscheidenlijk artikel 5k.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.F. Hoogervorst.

Toelichting

Artikel I

Bij arrest van 10 april 2003 in de zaak C-276/01 (Steffensen) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) bepaald dat uit artikel 7, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn nr. 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen (PbEG L 186), de plicht voor de toezichthouder voorvloeit om betrokkenen bij monsterneming mede te delen dat zij een tweede monster kunnen laten verrichten ten behoeve van tegenexpertise. Het Hof vindt de mededeling een essentiële voorwaarde om een daadwerkelijke uitoefening van de tegenexpertise te waarborgen. Dit betekent dat de degenen die direct betrokken zijn bij de monsterneming feitelijk op de hoogte moeten zijn van de mogelijkheid om tegenexpertise in te stellen. Het Hof acht de codificatie van het recht op tegenexpertise in de nationale regelgeving alleen niet toereikend om de feitelijke uitoefening van het recht te waarborgen. Dit doel wordt naar het oordeel van het Hof slechts optimaal bereikt indien de betrokken personen door de toezichthouder worden gewezen op de mogelijkheid om bij monsterneming een tweede monster te nemen ten behoeve van tegenexpertise.

Op basis van artikel 5:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21, derde lid, van de Wet op de economische delicten heeft een belanghebbende de mogelijkheid de toezichthouder dan wel de opsporingsambtenaar te verzoeken een tweede monster te nemen ten behoeve van tegenexpertise. Gelet op de uitspraak van het Hof is, in aanvulling op deze generieke bepalingen, een uitbreiding met een mededelingsplicht in de specifieke levensmiddelenwetgeving noodzakelijk. Om die reden is artikel 1a aan de Warenwetregeling Monsterneming toegevoegd. Dit artikel verplicht de controleambtenaar om in geval van monsterneming in de levensmiddelensfeer de belanghebbende mede te delen dat hij een tweede monster ten behoeve van tegenexpertise kan laten verrichten. Deze verplichting bestaat alleen indien het nemen van een tweede monster technisch mogelijk is, en dus niet ten aanzien van bijvoorbeeld een voorverpakte eet- of drinkwaar met een ander gewicht dan op de verpakking is vermeld. De belanghebbende is in beginsel slechts degene bij wie in concreto de monsterneming heeft plaatsgevonden.

Nochtans kan het in een bijzonder geval zo zijn dat de kring van belanghebbenden ruimer is. Een eenvoudig voorbeeld moge dit illustreren. Indien in een detailhandel een voedingswaar ter verkoop wordt aangeboden waarvan via monsterneming door de controleambtenaar wordt vastgesteld dat zij reeds geruime tijd bedorven is en de detaillist kan aantonen dat hij de waar eerst direct vóór de monsterneming betrokken heeft van zijn leverancier, dan is aannemelijk dat niet alleen de detaillist de waar verhandeld heeft in strijd met de ter zake geldende voorschriften, maar ook de leverancier. In dat geval is dus niet alleen de detaillist, maar ook de leverancier belanghebbende bij de monsterneming en moeten zij beiden gewezen worden op de mogelijkheid van een tweede monsterneming.

Artikel II

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een technische onvolkomenheid als gevolg van de voorgaande wijziging van deze regeling, te herstellen.

Administratieve lasten

Deze regeling leidt niet tot administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J.F. Hoogervorst

  • 1

    Stcrt. 1989, 89, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 19 december 2003, Stcrt. 2004, 251.

Naar boven