Wijziging Subsidieregeling milieugerichte technologie

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 juli 2004, nr. DGM/2004063127, houdende wijziging van de Subsidieregeling milieugerichte technologie (wijziging Subsidieprogramma milieu & technologie en Subsidieprogramma Piek)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling milieugerichte technologie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 2.2 komt te luiden:

Paragraaf 2.2

Subsidieprogramma milieu & technologie

Artikel 2.2.1

Het Subsidieprogramma milieu & technologie heeft tot doel het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten door Nederlandse industriële bedrijven door:

a. het ontwikkelen of toepassen van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten die nieuw zijn in Nederland en betrekking hebben op het analyseren en verkennen van marktkansen of marktbelemmeringen op niet-technisch terrein ten behoeve van een succesvolle ontwikkeling of toepassing van het beoogde milieugerichte proces, product of dienst;

b. het toepassen van een milieugerichte innovatie die nieuw is in Nederland en betrekking heeft op een eerste test of een eerste toepassing daarvan, niet zijnde een end-of-pipe technologie, en die een aanzienlijke verbetering van in de milieu-efficiëntie in de doelgroep Industrie tot stand brengt, zoals omschreven in het Nationaal Milieubeleidsplan 3 (Kamerstukken II 1997/98, 25 887, nr. 2), waarbij het efficiënt gebruik van grondstoffen en water centraal staat.

Artikel 2.2.2

Een project komt voor subsidie in aanmerking indien:

a. het een preconcurrentieel haalbaarheidsproject betreft dat gericht is op het realiseren van het bepaalde in artikel 2.2.1, aanhef en onder a, of

b. het een preconcurrentieel ontwikkelingsproject of demonstratieproject betreft dat gericht is op het realiseren van het bepaalde in artikel 2.2.1, aanhef en onder b.

Artikel 2.2.3

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking indien:

a. het project gericht is op bedrijfsinterne logistiek, milieuzorg, bodembescherming, bodemsanering, kwaliteitszorg, het uitvoeren van een nulmeting, het uitvoeren van een technologiescan van gangbare technologieën of het ontwikkelen van besturingssoftware;

b. het project in hoofdzaak gericht is op energiebesparing of CO2-reductie, of

c. de subsidiabele kosten van het project minder bedragen dan € 15.000,–.

Artikel 2.2.4

Bij de beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening worden, naast de in artikel 1.2, tweede lid, genoemde aspecten, tevens betrokken:

a. de mate waarin een project een technisch en economisch risico inhoudt;

b. de mate waarin de verschillende onderdelen van de bedrijfskolom bij het project betrokken zijn.

Artikel 2.2.5

In afwijking van artikel 1.3 kunnen de berekening van het uurloon en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend personeel geschieden overeenkomstig een voor de gehele organisatie van de subsidieaanvrager geldende en controleerbare methodiek.

Artikel 2.2.6

In afwijking van artikel 1.4 is het maximum subsidiebedrag voor:

a. een preconcurrentieel ontwikkelingsproject: € 350.000,–;

b. een demonstratieproject: € 350.000,–.

Artikel 2.2.7

Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

Artikel 2.2.8

Het subsidieplafond bedraagt:

a. voor het jaar 2004: € 3.600.000,–;

b. voor het jaar 2005: € 5.000.000,–;

c. voor het jaar 2006: € 5.000.000,–.

Artikel 2.2.9

Bij de subsidieverlening wordt beslist in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat, wanneer de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening geldt.

Artikel 2.2.10

Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een kleine of middelgrote onderneming drijft die:

a. voldoet aan de bijlage bij aanbeveling nr. 96/280/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 april 1996 (PbEG L 107) met uitzondering van artikel 1, eerste lid, laatste gedachtestreepje van die bijlage, en

b. een activiteit uitvoert die is ingedeeld in één van de volgende categorieën van de Bedrijfsindeling Kamers van Koophandel en Fabrieken 1995: categorie 15 en de categorieën 17 tot en met 36, of

c. een dienst aanbiedt die een product of proces uit de genoemde categorieën (deels) kan vervangen.

Artikel 2.2.11

1. Aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling worden ingediend bij SenterNovem, met gebruikmaking van een bij die organisatie verkrijgbaar formulier.

2 Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend:

a. tot en met 28 december 2004;

b. vanaf 1 maart 2005 tot en met 4 oktober 2005;

c. vanaf 1 maart 2006 tot en met 4 oktober 2006.

B

In artikel 2.3.1, onder f, wordt na ‘een andere lidstaat van de Europese Unie’ ingevoegd: , in Turkije.

Artikel II

Paragraaf 2.2 van de Subsidieregeling milieugerichte technologie, zoals deze luidde voor het tijdstip waarop deze regeling in werking is getreden, blijft van toepassing op subsidies voor projecten als bedoeld in die paragraaf die voor dat tijdstip zijn aangevraagd.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 juli 2004.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

§ 1. Algemeen

De onderhavige regeling voorziet in een aantal wijzigingen van de Subsidieregeling milieugerichte technologie. De wijzigingen betreffen een nieuw Subsidieprogramma milieugerichte technologie (artikel I, onderdeel A) en een wijziging van het Subsidieprogramma Piek (artikel I, onderdeel B).

§ 2. Subsidieprogramma milieu & technologie

Het Subsidieprogramma milieu & technologie is ten opzichte van het eerdere subsidieprogramma ingrijpend gewijzigd. De driedeling in procesvernieuwing, doelgroepen IMT en TeMa is vervangen door een tweedeling Technologie in de Markt en Toepassen in de Praktijk. Industrieel onderzoek wordt in het huidige programma niet meer ondersteund. Was het programma voorheen gericht op doelgroepen IMT, het onderhavige programma is gericht op het hele Nederlandse industriële midden- en kleinbedrijf.

Doel en reikwijdte

Het subsidieprogramma milieu & technologie heeft tot doel het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten in Nederland. Het subsidieprogramma heeft twee subdoelen (artikel 2.2.1, onder a en b): Technologie in de Markt en Toepassen in de Praktijk. Technologie in de Markt is gericht op aandacht voor oplossingen voor niet-technische knelpunten in de ontwikkeling en de toepassing van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten. Toepassen in de Praktijk stimuleert het toepassen van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten.

Ingevolge artikel 1.2 van de Subsidieregeling milieugerichte technologie moet een project in hoofdzaak in Nederland worden uitgevoerd. Ook moet het project in voldoende mate bijdragen aan de doelstellingen van het programma milieu & technologie. Dit betekent dat de potentiële milieuverdienste van een project in Nederland moet worden gerealiseerd. Buitenlandse partijen mogen aan het project deelnemen, maar er moet een heldere betrokkenheid zijn van minimaal één Nederlandse partij. De Nederlandse partij moet belanghebbende zijn, dat wil zeggen, dat deze de milieugerichte innovatie implementeert.

Het subsidieprogramma is gericht op het Nederlandse industriële midden- en kleinbedrijf. Om subsidie te kunnen aanvragen, is van belang dat niet hoeft te worden voldaan aan het zelfstandigheidscriterium (zie artikel 2.2.10, onder a, en artikel II). In deze toelichting onder de kop ‘Doelgroepen’ wordt hier nader op ingegaan. Voor het maximale subsidiepercentage speelt het zelfstandigheidscriterium wel een rol. Voor ‘zelfstandige ondernemingen’ geldt voor bepaalde projectcategorieën een hoger maximaal subsidiepercentage (artikel 1.4 van de Subsidieregeling milieugerichte technologie).

Voor het subsidieprogramma geldt dat projecten die zich richten op logistiek, milieuzorg, bodembescherming, bodemsanering, de uitvoering van een nulmeting, kwaliteitszorg, energiebesparing, CO2-reductie en de ontwikkeling van besturingssoftware niet voor subsidie in aanmerking komen (artikel 2.2.3). Met projecten die zich richten op ‘logistiek’ worden projecten bedoeld die zich richten op het verbeteren van bedrijfsinterne logistieke processen. Met projecten die zich richten op het uitvoeren van een ‘nulmeting’ worden projecten bedoeld die zich richten op het in kaart brengen van de milieubelasting van een proces of locatie. Projecten waarvan de subsidiabele projectkosten lager zijn dan € 15.000,–, komen evenmin voor subsidie in aanmerking.

Het subsidieprogramma loopt tot en met 4 oktober 2006. Aanvragen kunnen gedurende bepaalde perioden worden ingediend (artikel 2.2.11). Per kalenderjaar is een subsidieplafond vastgesteld (artikel 2.2.8). Dat betekent dat aanvragen die in een bepaald jaar worden beschikt nadat het subsidiebudget voor het betreffende jaar is uitgeput, worden afgewezen.

Technologie in de Markt (artikel 2.2.1, onder a) behelst bevordering van industriële duurzaamheid door onderzoek naar niet-technische barrières in de ontwikkeling en toepassing van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten. In de Nota Milieu en Economie (Kamerstukken II 1997/98, 25 405, nr. 1) en in de Nota Agenda voor het Industrie- en Dienstenbeleid (Kamerstukken II 1998/99, 26 628, nr. 1) werd reeds gesignaleerd dat de marktintroductie van nieuwe milieugerichte producten en processen in Nederland onvoldoende van de grond komt vanwege niet-technische knelpunten. Vanuit zowel economisch- als milieuperspectief is dit ongewenst. Ook in de recent uitgekomen Innovatiebrief (Kamerstukken II 2003/04, 27 406, nr. 4) wordt aangegeven dat voor het welslagen van innovaties niet-technische aspecten van wezenlijk belang zijn. Verder bepleit de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT, juli 2003) voor een integrale benadering van het gehele innovatietraject met aandacht voor niet-technische aspecten. Het programma milieu en technologie speelt op genoemde nota’s en het AWT-advies in, door expliciet aandacht te geven aan het belang van niet-technische aspecten bij het ontwikkelen van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten.

Projecten Technologie in de Markt zijn preconcurrentiële haalbaarheidsprojecten die zich richten op het analyseren en verkennen van marktkansen of marktbelemmeringen. Hierbij kan een veelheid aan niet-technische aspecten aan de orde komen. Het is de bedoeling dat na afronding van het project de projectpartners zicht hebben op de concrete acties die nodig zijn voor een succesvolle vervolgstap richting marktintroductie van het beoogde milieugerichte proces, product of dienst. Het kan hierbij gaan om een proces, product of dienst dat, respectievelijk die, zich in een willekeurige fase van een innovatietraject bevindt: vanaf het idee tot en met een uitontwikkeld proces, product of dienst. In een project Technologie in de Markt moet het onderzoek naar niet-technische aspecten centraal staan. Hierbij wordt sterk de voorkeur gegeven aan projecten waarbij meerdere schakels uit de keten of andere belanghebbenden, zoals brancheverenigingen, betrokken zijn.

Het gaat bij projecten Technologie in de Markt om processen, producten of diensten die, in vergelijking met gangbare alternatieven, gezien de gehele levenscyclus, milieuvriendelijker zijn. De analyse of verkenning is erop gericht de milieugerichte innovatie zo goed mogelijk te laten aansluiten op de markt door mogelijke niet-technische belemmeringen en de manier waarop hiermee kan worden omgegaan in een zo vroeg mogelijk stadium te onderzoeken. Deze aanpak kan leiden tot een gerichte en potentieel doeltreffende aanpak om een duurzaam proces, product of dienst op de markt te zetten. Op macroschaal levert dit een bijdrage aan de duurzaamheid van de Nederlandse samenleving.

In dit verband wordt zowel de markt van ‘business to business’ als van ‘business to consumer’ bedoeld. Met andere woorden, Technologie in de Markt heeft betrekking op aspecten van de markt voor innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten voor het bedrijfsleven en aspecten van de markt voor de afzet van innovatieve, milieugerichte consumentenproducten en diensten.

Het introduceren van een nieuw proces, product of dienst in de markt gaat vaak moeizaam. Ook al werkt de technologie prima en is de prijs–⁠kwaliteitverhouding goed, voor het product moet toch een plek op de markt worden veroverd. Een plek tussen concurrenten. Voor goed ondernemerschap zijn dan ook allerlei niet-technische aspecten van belang. Technologie in de Markt omvat daarom veel méér aspecten dan alleen ‘de markt’, zoals: onderzoek naar financiering, kennisbescherming, partners en wet- en regelgeving.

Deze aspecten worden op www.innovatietoolkit.novem.nl uitgebreid toegelicht.

Voorbeelden van projecten Technologie in de Markt zijn het uitvoeren van een doelgroepenanalyse, analyse van kennisbeschermingsaspecten (b.v. de vraag al dan niet zelf te produceren of met licenties te werken, zelf te ontwikkelen of licenties te kopen), het onderzoeken welke knelpunten er zijn wat betreft maatschappelijke acceptatie, het uitvoeren van een studie organisatieontwikkeling (b.v. nagaan hoe een nieuwe organisatie wordt opgezet of hoe een alternatieve ketenlogistiek wordt opgezet), of het uitvoeren van een economische analyse (wat gaat/mag installatie/product kosten?).

Mogelijke projectresultaten kunnen zijn: een analyse van het financiële risico van een milieugerichte innovatie of van de toekomstige afzetmogelijkheden en daarmee van de mogelijke omzet als gevolg van een milieugerichte innovatie, een onderzoeksrapport waarin wordt aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling passend gemaakt kan worden op de marktbehoefte, een onderzoeksrapport waarin alternatieven worden beschreven die (beter) op de marktbehoeften aansluiten.

Activiteiten die niet voor subsidie in aanmerking komen zijn het afsluiten van contracten, marketing en andere commerciële activiteiten (zoals b.v. reclame) en kennisoverdracht van leverancier naar individuele consumenten.

Volgens artikel 1.4 is het maximale subsidiepercentage voor een preconcurrentieel haalbaarheidsproject 50% (met een maximum van € 100.000,–). Dit geldt voor alle aanvragers uit de doelgroep.

Toepassen in de Praktijk (artikel 2.2.1, onder b) bevordert industriële duurzaamheid door het stimuleren van het toepassen van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten.

Van reeds ontwikkelde innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten komt het vaak voor dat deze in onvoldoende mate, soms geheel niet, door de industrie worden geaccepteerd. Toepassing vindt niet, of slechts beperkt plaats. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Onderkend zijn bijvoorbeeld de neiging van het bedrijfsleven om bij investeringen te kiezen voor standaardoplossingen in plaats van milieugerichte alternatieven. Dit kan te maken hebben met onbekendheid over dergelijke alternatieven. Een andere oorzaak kan zijn dat men vraagtekens zet bij de mogelijkheid om de milieugerichte innovatie te incorporeren in het eigen productieproces. Ook komt het voor dat innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten een ongunstige reputatie hebben en daardoor niet worden toegepast. Een onrealistische kijk op innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten is daarvan vaak de oorzaak. Ook kan het voorkomen dat het toepassen van milieugerichte alternatieven hogere kosten met zich brengt.

Ingevolge artikel 2.2.1, onder b, ondersteunt Toepassen in de Praktijk projecten die zich richten op een eerste toepassing van een milieugerichte innovatie in Nederland (demonstratieproject), of een preconcurrentiële ontwikkeling daartoe.

Een preconcurrentieel ontwikkelingsproject heeft de vorm van een pilotproject. Een pilotproject betreft het bouwen en beproeven van een kleinschalig prototype of dienst waarmee de werking of de toepassing van een bepaald proces, product of dienst kan worden aangetoond. Een pilotinstallatie is ongeschikt voor reguliere productievolumes, -afmetingen of -snelheden, is ongeschikt voor commerciële toepassing en wordt na de ontwikkeling ontmanteld. Een preconcurrentieel ontwikkelingsproject is de ontwikkelfase juist voorafgaand aan een demonstratieproject.

Bij een demonstratieproject vindt voor de eerste maal een implementatie van een nieuw milieugericht proces, product of dienst op volle schaalgrootte plaats. Nieuw wil in dit verband zeggen: nog niet eerder op dit punt in de ontwikkeling succesvol toegepast. Ook is relevant in hoeverre het proces, product of dienst reeds in andere bedrijfstakken is ontwikkeld. Het project moet voor de betreffende bedrijfstak elementen van innovatie in zich hebben.

Bij een demonstratieproject moet aantoonbaar aanzienlijk technisch en economisch risico aanwezig zijn (artikel 2.2.4, onder a). Zo niet, dan betreft het een marktintroductieproject of een toepassingsproject. Deze komen niet voor subsidie in aanmerking.

Subsidiëring van demonstratieprojecten vindt plaats in het kader van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG C 37 van 3 februari 2001). Volgens de kaderregeling komen alleen de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de milieudoeleinden voor steun in aanmerking. Om deze te kunnen vaststellen, geeft de kaderregeling onder meer de volgende aanwijzingen. De extra kosten van een investering zijn die kosten ten opzichte van een installatie die in technisch opzicht vergelijkbaar is, maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming wordt gehaald. Voorts moeten bij de berekening van de subsidiabele kosten de ‘extra opbrengsten’ van de nieuwe investering in beschouwing worden genomen. Onder ‘extra opbrengsten’ wordt verstaan: de voordelen van een eventuele capaciteitsverhoging, kostenbesparingen zoals bijvoorbeeld energie-, grondstof- en brandstofbesparingen en opbrengsten van bijvoorbeeld bijproducten. Deze ‘extra opbrengsten’ dienen berekend te worden voor de eerste vijf jaar van de gebruiksduur van de investering.

Voorbeelden van projecten Toepassen in de Praktijk zijn het uitvoeren van een betrouwbaarheidstest voor een prototype, het uittesten van een nieuw proces, het onderzoeken of een innovatief proces binnen een bestaand productieproces valt in te passen, het voor het eerst in Nederland of binnen de sector toepassen van een innovatief productieproces (demonstratieproject) of het voor het eerst toepassen van een innovatieve milieugerichte dienst.

Mogelijke projectresultaten zijn een gerealiseerde eerste toepassing van een milieuvriendelijke grondstof in een proces of product of een eerste toepassing van een dienst, of een onderzoeksrapport waarin is aangetoond dat een nieuwe milieugerichte innovatie commercieel toepasbaar is (preconcurrentieel ontwikkelingsproject).

Activiteiten die niet voor subsidie in aanmerking komen, zijn marktintroductieprojecten, toepassingsprojecten, investeringsprojecten (dit zijn projecten met een laag economisch en technisch risico) en activiteiten die verband houden met de import van (niet gemodificeerde) buitenlandse investeringen.

Het maximale subsidiepercentage voor een preconcurrentieel ontwikkelingsproject is 25% (met een maximum van € 350.000,–). Voor aanvragers die geheel voldoen aan de definitie van middelgrote en kleine ondernemingen volgens aanbeveling nr. 96/280/EG van 3 april 1996 of, vanaf 1 januari 2005 aan aanbeveling nr. 2003/361/EG van 6 mei 2003, is dit 35% (met een maximum van € 350.000,–). Bij het bepalen van het maximale subsidiepercentage is het zelfstandigheidsbeginsel dus wél van toepassing: voor niet zelfstandige ondernemingen geldt het maximum van 25% voor preconcurrentiële ontwikkelingsprojecten. Voor demonstratieprojecten is het maximale subsidiepercentage 30%.

Doelgroepen

Het subsidieprogramma is gericht op het industriële midden- en kleinbedrijf (artikel 2.2.10). Voor het onderhavige programma milieu en technologie hoeven aanvragers niet te voldoen aan het ‘zelfstandigheidsbeginsel’ zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, van de bijlage bij aanbeveling nr. 96/280/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 april 1996 (PbEG L 107). Wel moet worden voldaan aan de in aanbeveling nr. 96/280/EG opgenomen criteria met betrekking tot het aantal werknemers (max. 250), de maximale jaaromzet (€ 40 miljoen) en het maximaal jaarlijks balanstotaal (€ 27 miljoen). Vanaf 1 januari 2005 gelden de volgende criteria: maximaal 250 werknemers, een maximale jaaromzet van € 50 miljoen, een maximaal balanstotaal van € 43 miljoen. Dit volgens aanbeveling nr. 2003/361/EG van 6 mei 2003.

Dat betekent, dat ook bedrijven die voor méér dan 25% van het kapitaal of van de stemrechten in handen zijn van één onderneming of van verscheidene ondernemingen gezamenlijk die niet aan de definitie van kleine- of middelgrote ondernemingen voldoen, subsidie kunnen aanvragen.

Onder de categorieën 15 en 17 tot en met 36 van BIK95 (artikel 2.2.10) vallen ondernemingen die de volgende industriële activiteiten verrichten:

15 vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken,

17 vervaardiging van textiel (incl. tapijt),

18 vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont,

19 vervaardiging van leer en lederwaren (geen kleding),

20 houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk (geen meubels),

21 vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren,

22 uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media,

24 vervaardiging van chemische producten,

25 vervaardiging van producten van rubber en kunststof,

26 vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten (incl. beton),

27 vervaardiging van metalen in primaire vorm,

28 vervaardiging van producten van metaal (geen machines en transportmiddelen),

29 vervaardiging van machines en apparaten,

30 vervaardiging van kantoormachines en computers,

31 vervaardiging van overige elektrische machines, apparaten en benodigdheden,

32 vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparaten en -⁠benodigdheden,

33 vervaardiging van medisch apparaten en instrumenten, orthopedische artikelen e.d. precisie- en optische instrumenten en uurwerken,

34 vervaardiging van auto’s, aanhangwagens en opleggers,

35 vervaardiging van transportmiddelen (geen auto’s, aanhangwagens en opleggers),

36 vervaardiging van meubels en overige goederen niet eerder genoemd.

Daarnaast kunnen bedrijven die een dienst aanbieden om een product of proces binnen deze industriële activiteiten (deels) te vervangen, een aanvraag indienen.

In artikel 2.2.10 is aangegeven welke doelgroepen subsidie kunnen aanvragen. Samenwerking met andere partijen wordt sterk aanbevolen: daarbij bestaat de voorkeur voor projecten waarbij diverse delen van de bedrijfskolom zijn betrokken, zoals, vanuit de aanbodzijde, de grondstofleveranciers en de toeleveranciers en, vanuit de vraagzijde, de eindgebruikers (toepassers van de ontwikkelde technologie). Het is aanbevelenswaardig de partij die tot de vraagzijde behoort op te laten treden als subsidieaanvrager. Het deelnemen van o.a. grote ondernemingen, toeleveranciers, kennisinstellingen enz. als partner of derde aan het project is toegestaan.

Beoordelingsaspecten aanvragen

Van de aspecten, genoemd in artikel 1.2, tweede lid en artikel 2.2.4, wegen bij de beoordeling van preconcurrentiële haalbaarheidsprojecten de aspecten milieuverdienste, toepassingsmogelijkheden, slaagkans van het project en de mate waarin de verschillende onderdelen van de bedrijfskolom bij het project betrokken zijn zeer zwaar. Bij de beoordeling van preconcurrentiële ontwikkelingsprojecten en demonstratieprojecten wegen de aspecten milieuverdienste, oorspronkelijkheid, technisch en economisch risico en toepassingsmogelijkheden zeer zwaar.

Verplichtingen subsidieontvanger

Ingevolge artikel 14, tweede lid, van het Besluit milieusubsidies zal een subsidieontvanger in het kader van dit subsidieprogramma bij de afronding van het project een eindrapport moeten uitbrengen met een beschrijving van de voor het programma relevante gegevens en resultaten van het project. De door de subsidieontvanger te verstrekken gegevens dienen, mede gelet op het overdragen van kennis, op een heldere wijze te worden geformuleerd.

Het bepaalde in artikel 10, onderdelen f en g, van het Besluit milieusubsidies betekent dat een subsidieontvanger, nadat de minister daar om heeft verzocht, mee dient te werken aan:

– openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de activiteit, waarvoor subsidie is verleend, met uitzondering van vertrouwelijke bedrijfsgegevens, en

– evaluatieonderzoek terzake van de toepassing en de effecten van het Besluit milieusubsidies; in dit geval dienen de voor het evaluatieonderzoek benodigde projectgegevens evenzo beschikbaar te worden gesteld.

Voor projecten binnen het onderdeel Technologie in de Markt dient in het eindrapport met name een beschrijving te worden gegeven van de resultaten van de onderzochte haalbaarheid, en een beschrijving van de concrete vervolgstappen die nodig zijn voor een succesvolle marktintroductie. Ook moet worden vermeld op welke wijze de resultaten zijn verkregen.

De kennis en ervaring die door de uitvoering van het project wordt opgedaan is vrijelijk beschikbaar voor alle Nederlandse ondernemingen. Het is wenselijk dat binnen de doelgroep een passende kennisoverdrachtsactiviteit wordt georganiseerd, zoals het geven van een presentatie, of het schrijven van een artikel in een branchetijdschrift of vakblad, niet zijnde reclamemateriaal. Een vast onderdeel van de projectuitvoering van een demonstratieproject is het organiseren van een excursie of een open dag.

Uitvoering subsidieprogramma

De uitvoering van dit subsidieprogramma is gemandateerd aan SenterNovem. Aanvragen tot subsidieverlening dienen dan ook bij SenterNovem, vestiging Utrecht, te worden ingediend. Aanvragen tot subsidieverlening die niet tijdig worden ingediend zullen met gebruikmaking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling worden genomen.

De tekst van het subsidieprogramma en de aanvraagformulieren tot subsidieverlening en subsidievaststelling kunnen worden opgevraagd bij:

SenterNovem

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

tel: 030-23 93 640, fax: 030-23 16 491,

E-mail: milieutechnologie@novem.nl

Internet: www.milieutechnologie.novem.nl.

§ 3. Wijziging Subsidieprogramma Piek

Deze regeling voorziet tevens in een wijziging van het Subsidieprogramma Piek in die zin dat de in art. 2.3.1, onder f, van dat programma opgenomen clausule inzake de wederzijdse erkenning van meetmethoden voor piekgeluiden bij laden en lossen wordt uitgebreid naar meetmethoden die zijn ontwikkeld in Turkije. Met deze wijziging wordt tegemoet gekomen aan de opmerking die de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft gemaakt naar aanleiding van de aanmelding van het Subsidieprogramma Piek (notificatienummer 2004/0041/NL) ter voldoening aan art. 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 294), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

  • 1

    Stcrt. 2004, nr. 34; gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 mei 2004 (Stcrt. 92).

Naar boven