Wijziging Regeling aanwijzing besmettelijke dierziekten

12 januari 2004

Nr. TRCJZ/2003/10229

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op Verordening (EG) nr. 260/2003 van de Commissie van 12 februari 2003 (PbEU L37) tot wijziging van verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat betreft de uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen en geiten en de voorschriften voor de handel in levende schapen en geiten en runderembryo’s;

Gelet op artikel 3, laatste onderdeel oo, en artikel 5, eerste lid, laatste onderdeel mm, van het Besluit verdachte dieren;

Besluit:

Artikel I

Na artikel 10b van de Regeling aanwijzing besmettelijke dierziekten1 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10c

De termijn, bedoeld in artikel 3, laatste onderdeel oo, van het Besluit verdachte dieren is bij TSE’s bij schapen en geiten 20 jaar.

Artikel 10d

De termijn, bedoeld in artikel 5, eerste lid, laatste onderdeel mm, van het Besluit verdachte dieren is bij TSE’s bij schapen en geiten 4 maanden.

Artikel 10e

Deze regeling berust mede op verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 (PbEG L147) houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopatieën en de artikelen 3 en 5 van het Besluit verdachte dieren.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 12 januari 2004.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 (PbEG L147) houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopatieën (hierna: de TSE-verordening) stelt voorschriften ten aanzien van de bestrijding van TSE’s bij schapen en geiten. Deze voorschriften zijn aangescherpt door Verordening (EG) nr. 260/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 februari 2003 (PbEG L37) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat betreft de uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij schapen en geiten en de voorschriften voor de handel in levende schapen en geiten en runderembryo’s. Op grond hiervan wordt het een lidstaat toegestaan om, indien bij een schaap of geit TSE is geconstateerd, niet alleen bestrijdingsmaatregelen te treffen op het bedrijf waar het dier zich op dat moment bevindt, maar tevens op het geboortebedrijf.

Om hieraan uitvoering te geven, wordt de Regeling aanwijzing besmettelijke dierziekten gewijzigd. In de artikelen 10c en 10d van de onderhavige wijzigingsregeling worden termijnen vastgesteld op grond van artikel 3, laatste onderdeel oo, respectievelijk artikel 5, eerste lid, laatste onderdeel mm, van het Besluit verdachte dieren. Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat in artikel 3 en 5 van het Besluit verdachte dieren door een kennelijke schrijffout telkens twee onderdelen oo respectievelijk mm zijn opgenomen. De basis voor deze regeling is het laatste onderdeel oo respectievelijk mm.

Op grond van de in artikel 10c genoemde termijn kan de minister schapen of geiten, die geen klinische verschijnselen van een TSE vertonen, verdacht verklaren indien ze in het verleden dezelfde verblijfplaats hebben gehad als of in aanraking zijn geweest met een met TSE besmet schaap of besmette geit. Deze termijn bedraagt 20 jaar. Gebleken is dat de incubatietijd bij schapen en geiten, die om genetische redenen slechts een geringe gevoeligheid hebben voor TSE’s, een zeer lange periode kan bedragen. Dit betekent dat ziekteverschijnselen zich op zeer oude leeftijd kunnen voordoen. Hoewel de gemiddelde levensduur van een schaap of geit in de reguliere bedrijfsmatige situatie ongeveer vier jaar bedraagt, kunnen hobbymatig gehouden schapen of geiten een leeftijd van 20 jaar bereiken. Om ook bestrijdingsmaatregelen te treffen op het geboortebedrijf van een dergelijk dier dat TSE blijkt te hebben, wordt de termijn gesteld op de maximale levensduur, namelijk 20 jaar.

De in artikel 10d vastgestelde termijn bepaalt de duur van de verdenking voor dieren die geen klinische verschijnselen van een TSE vertonen. Deze termijn bedraagt 4 maanden; binnen deze termijn kan nader onderzoek worden verricht teneinde vast te stellen of het dier al dan niet is besmet. Overigens kan de minister, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, op basis van artikel 5, derde lid, van het Besluit verdachte dieren, deze periode verkorten of verlengen.

Ten slotte zij opgemerkt dat de Regeling aanwijzing besmettelijke dierziekten mede berust op de TSE-verordening en de artikelen 3 en 5 van het Besluit verdachte dieren.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 1996, 61; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 3 oktober 2003 (Stcrt. 195).

Naar boven