Wijziging Regeling havenstaatcontrole

Wijziging van de Regeling havenstaatcontrole in verband met twee Europese verordeningen

8 juli 2004

Nr. HDJZ/SCH/2004-1676

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, onder e, f en h, en 30 van de Wet havenstaatcontrole;

Besluit:

Artikel I

De Regeling havenstaatcontrole1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. divisie Scheepvaart: de divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

B

Na artikel 6b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6c

1. De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie kunnen een schip dat vaart onder de vlag van een lidstaat van de Europese Unie, onderwerpen aan een controle als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 782/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 april 2003, houdende een verbod op organische tinverbindingen op schepen (PbEU L 115).

2. Tenzij er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een schip niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde verordening, blijft de inspectie beperkt tot:

a. een verificatie van de documenten die op grond van artikel 6, eerste lid, onder a en b, van de verordening aan boord dienen te zijn, of

b. een beperkte monsterneming van het aangroeiwerende verfsysteem van het schip, zonder afbreuk te doen aan de integriteit, structuur of werking van het aangroeiwerende verfsysteem.

3. Indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat het schip niet voldoet aan de in het eerste lid genoemde verordening, onderwerpt een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie het schip aan een nadere inspectie.

C

Na artikel 8b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8c

De ambtenaar van de Scheepvaartinspectie die een overtreding constateert van verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU L 129), doet daarvan mededeling aan de burgemeester.

D

In de artikelen 3, 4, 5, 6b, 6c, 7, 7a, 8, eerste, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, 8a, 8b, 8c, 9a en 10 wordt ‘Scheepvaartinspectie’ telkens vervangen door: divisie Scheepvaart.

E

In de artikelen 6a en 9b wordt ‘het hoofd van de Scheepvaartinspectie’ telkens vervangen door: de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

Artikel II

1. Artikel I, onderdelen B en C, treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

2. Artikel I, onderdelen A, D en E, treden in werking op het tijdstip waarop de wet van 4 maart 2004, houdende wijziging van een aantal wetten op het terrein van de scheepvaart in verband met de reorganisatie van de inspectiefunctie binnen het ministerie van Verkeer en Waterstaat (Stb. 117) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

Op grond van de Wet havenstaatcontrole kunnen buitenlandse schepen worden gecontroleerd op de naleving van internationale verdragen inzake zeescheepvaart. De Regeling havenstaatcontrole bevat de uitwerking van enkele bepalingen van die wet.

Deze wijziging past de Regeling havenstaatcontrole aan in verband met twee verordeningen van de Europese Unie, namelijk:

– verordening (EG) nr. 782/2003 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 april 2003, houdende een verbod op organische tinverbindingen op schepen (PbEU L 115), en

– verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU L 129).

Voorts is de regeling aangepast aan de instelling van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, waarin de vroegere Scheepvaartinspectie is opgegaan als divisie Scheepvaart.

Artikel I, onderdeel B

Verordening (EG) nr. 782/2003 stelt met ingang van 1 juli 2003 twee verboden in. Voor schepen die varen onder de vlag van een EU-lidstaat, is vanaf die datum het gebruik (het aanbrengen) van organische tinverbindingen die fungeren als biociden in aangroeiwerende systemen verboden. Voor schepen die na 1 juli 2003 onder de vlag van een EU-lidstaat gaan varen (invlaggen), is de aanwezigheid van als biociden fungerende organische tinverbindingen in aangroeiwerende systemen eveneens verboden, tenzij daarop een afsluitende laag is aangebracht die voorkomt dat deze verbindingen vrijkomen uit het onderliggende, niet-conforme systeem. Deze verboden sluiten aan bij het op 5 oktober 2001 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende verfsystemen op schepen (Trb. 2004, 44; hierna: het AFS-Verdrag). Om te controleren of het aangroeiwerende systeem van een schip niet in strijd is met de verboden uit de verordening, moeten de desbetreffende schepen aan keuring en certificering worden onderworpen. Dat geldt als een schip voor het eerst in gebruik wordt genomen, als een schip na 1 juli 2003 invlagt en als het aangroeiwerende systeem van een schip na 1 juli 2003 wordt aangebracht, gewijzigd of vervangen.

De verordening is voor Nederland grotendeels uitgevoerd door middel van de Tijdelijke regeling verordening (EG) nr. 782/2003. Artikel 7 ‘Havenstaatcontrole’ van de verordening bepaalt, dat het toezicht op de naleving door schepen die varen onder de vlag van een lidstaat, gelijkwaardig dient te zijn aan de controles die plaatsvinden op grond van richtlijn nr. 95/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende havenstaatcontrole. Door deze wijziging van de Regeling havenstaatcontrole wordt daaraan uitvoering gegeven. Voor de manier waarop de inspecties dienen te worden uitgevoerd, verwijst artikel 7 van de verordening naar artikel 11 van het AFS-Verdrag. Volgens artikel 11 omvat een inspectie in beginsel een verificatie van de vereiste documenten en eventueel een beperkte monsterneming van de verf. Daarvoor dient de inspecteur te werk te gaan volgens de richtlijnen die de Internationale Maritieme Organisatie daarvoor heeft ontwikkeld. Indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het schip niet voldoet aan de regels van het verdrag, kan een grondige inspectie worden uitgevoerd. Ook daarvoor zijn richtlijnen vastgesteld. De desbetreffende richtlijnen zijn onder andere te vinden op de website van de IVW, divisie Scheepvaart: www.ivw.nl/ds.

Artikel I, onderdeel C

In verband met de internationale terroristische dreigingen heeft de Internationale Maritieme Organisatie de International Ship and Port Facility Security Code (ISPS-Code) vastgesteld. De Europese Unie heeft deze Code overgenomen in de eerder genoemde verordening (EG) nr. 725/2004/EG, en er nog enkele voorschriften aan toegevoegd. De Code en de verordening zijn op 1 juli 2004 in werking getreden.

Ter uitvoering van de verordening is in Nederland de Havenbeveiligingswet tot stand gebracht. Voor een inhoudelijke toelichting op de verordening en de ISPS-Code wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2003/04, 29 468, nr. 3).

Artikel 8, eerste lid, van de verordening schrijft voor dat buitenlandse schepen in havens worden gecontroleerd op de naleving van de ISPS-Code. Het artikel verwijst daarvoor naar voorschrift 9, paragraaf 1.1, van hoofdstuk XI-2 van het SOLAS-verdrag (het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Internationale Verdrag tot beveiliging van mensenlevens op zee 1974, met Bijlagen, Trb. 1976, 156).

Aangezien het SOLAS-verdrag een van de verdragen is die genoemd worden in artikel 1, onder b, van de Wet havenstaatcontrole, is de divisie Scheepvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat met ingang van 1 juli 2004 zonder meer bevoegd om die controles uit te voeren in het kader van de havenstaatcontrole. Voor de procedures voor het controleren van schepen verwijst richtlijn nr. 95/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende havenstaatcontrole (PbEG L 157) in bijlage IV naar bijlage I ‘Havenstaatcontroleprocedures’ van het op 26 januari te Parijs tot stand gekomen Memorandum van overeenstemming inzake toezicht op schepen door de havenstaat (Trb. 1996, 248).

Dat zogeheten MOU is bij besluit van 14 mei 2004 van de verdragsluitende partijen uitgebreid met procedures voor controles in het kader van scheeps- en havenbeveiliging. De nieuwe tekst van het MOU is te vinden op www.parismou.org. Volgens artikel 8, tweede lid, van verordening (EG) nr. 725/2004 dient een inspecteur die ernstige redenen heeft om aan te nemen dat een schip niet voldoet aan de voorschriften van meergenoemd hoofdstuk XI-2 en aan de ISPS-Code, dit te melden aan de autoriteit die bevoegd is om in het kader van de beveiliging dwangmaatregelen te nemen conform voorschrift 9, paragrafen 1.2 en 1.3, van genoemd hoofdstuk.

In de Havenbeveiligingswet zijn de bevoegdheden van de havenbeveiligingsautoriteit geattribueerd aan de burgemeesters, in het kader van hun verantwoordelijkheid voor openbare orde en veiligheid. Voor een uitgebreide toelichting op de bestuurlijke organisatie van de scheeps- en havenbeveiliging wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor een Havenbeveiligingswet.

Artikel I, onderdelen A, D en E

Deze wijzigingen vloeien voort uit de reorganisatie van de inspectiefunctie binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Met ingang van 1 juli 2002 zijn de voormalige afzonderlijke inspectiediensten van de directoraten-generaal gecentraliseerd in een afzonderlijk inspectoraat-generaal dat direct onder de secretaris-generaal ressorteert. De voormalige Scheepvaartinspectie is daarin ondergebracht als divisie Scheepvaart. Bij de wet van 4 maart 2004, houdende wijziging van een aantal wetten op het terrein van de scheepvaart in verband met de reorganisatie van de inspectiefunctie binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Stb. 117) wordt onder andere de Wet havenstaatcontrole aangepast aan deze nieuwe situatie. In de onderdelen A, D en E wordt ook de Regeling havenstaatcontrole aangepast.

Artikel II

Verordening (EG) nr. 782/2003 is op 1 juli 2003 in werking getreden, en verordening (EG) nr. 725/2004 is op 1 juli 2004 in werking getreden. Om die reden treden de onderdelen B en C van artikel I op zo kort mogelijke termijn in werking.

De wet van 4 maart 2004, Stb. 117, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De aanpassing van de Regeling havenstaatcontrole treedt op hetzelfde tijdstip in werking.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

  • 1

    Stcrt. 1998, 97; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 27 oktober 2003 (Stcrt. 214).

Naar boven