Wijziging Arbeidsomstandighedenregeling

Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 juli 2004, nr. A&G/W&B/2004/30852, tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling betreffende het recirculatieverbod

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 4.10, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

Besluit:

Artikel I

Artikel 4.18 van de Arbeidsomstandighedenregeling1 komt te luiden:

Artikel 4.18

Verbod recirculatie

1. Het is verboden lucht die, als gevolg van werkzaamheden of de aanwezigheid van een stof op de arbeidsplaats, een stof als bedoeld in het vierde lid bevat, opnieuw in circulatie te brengen naar een arbeidsplaats waar de betreffende stof niet aanwezig is.

2. Het is verboden de lucht, bedoeld in het eerste lid, opnieuw op dezelfde arbeidsplaats in circulatie te brengen, tenzij de werkgever aantoont dat de concentratie van een stof als bedoeld in het vierde lid in de lucht die wordt toegevoerd aan de arbeidsplaats, ten hoogste één tiende deel van de voor die stof vastgestelde grenswaarde bedraagt.

3. Indien voor een stof als bedoeld in het vierde lid geen grenswaarde is vastgesteld, bedraagt, voor de toepassing van het tweede lid, de concentratie van de stof in de lucht die wordt toegevoerd aan de arbeidsplaats ten hoogste één tiende deel van de door de werkgever naar de huidige stand van de wetenschap en inzichten vastgestelde waarde.

4. Dit artikel is van toepassing op de volgende stoffen:

a. kankerverwekkende en mutagene stoffen als bedoeld in artikel 4.11, onderdelen b en d, van het besluit;

b. een stof die vrijkomt bij een kankerverwekkend proces als bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c, van het besluit;

c. stoffen die voldoen aan de criteria, vastgesteld op grond van artikel 34, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen voor toekenning van de R-zin ‘kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing (R42)’.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 6 juli 2004.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof.

Toelichting

Als uitvloeisel van het Strategisch Akkoord (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 375, nr. 5, pag. 25/26) is in het Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving (Kamerstukken II 2002–2003, 28600 XV, nr. 24) onder deregulerings- en vereenvoudigingsvoorstellen arbeidsomstandigheden projectnummer 32b opgenomen.

Met deze regeling tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling wordt dit onderdeel van het project afgerond.

Onderhavige regeling vervangt artikel 4.18 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Met het van kracht worden van de regeling wordt aan het absolute verbod om lucht die kankerverwekkende, mutagene en sensibiliserende stoffen bevat, als gevolg van de aanwezigheid van, het uitvoeren van werkzaamheden met een dergelijke stof of werkzaamheden die een dergelijke stof voortbrengen op de werkplek, een meer op de praktijk afgestemde richting gegeven. Met deze wijziging wordt aangesloten op de technische ontwikkelingen die het mogelijk maken om fijne deeltjes van gevaarlijke stoffen, die zich in de lucht op de werkplek bevinden te kunnen verwijderen onder toepassing van recirculatie. Daarnaast draagt de regeling bij aan de wens van de overheid en ondernemers om energiebesparing te realiseren, onder andere door het hergebruik van verwarmde omgevingslucht in gebouwen.

In veel bedrijven worden werkruimten geklimatiseerd door het inblazen van verwarmde of gekoelde buitenlucht. In situaties waar door de aard van het werk weinig of geen verontreiniging van de binnenlucht optreedt, kan een groot deel van deze luchtstroom onder bijmenging van voldoende verse lucht (in de praktijk veelal circa 30%), opnieuw worden gebruikt. Zodoende kan het verlies aan warmte worden beperkt.

In bedrijven waar gewerkt wordt met stoffen of processen waarbij stoffen kunnen vrijkomen kan echter aanzienlijke verontreiniging van de binnenlucht optreden. Aan de blootstelling van werknemers aan een voor de gezondheid schadelijke stof zijn grenzen in de vorm van grenswaarden gesteld (MAC-waarden, de maximale aanvaarde concentratie in de inademingslucht). Deze waarden mogen niet worden overschreden. De wijze waarop het blootstellingsgevaar bij het werken met gevaarlijke stoffen moet worden beteugeld is vastgelegd in artikel 4.9 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Vervanging van de stof of proces en adequate ventilatie zijn belangrijke maatregelen die bijdragen in het structureel beheersen van de blootstelling.

Gelet op de ernstige, irreversibele gezondheidseffecten is voor het werken met kankerverwekkende en mutagene stoffen en kankerverwekkende processen een strenger aanvullend beleid vastgelegd in afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Zo dient zoveel mogelijk de betrokken kankerverwekkende of mutagene stof of het proces dat een kankerverwekkende stof voortbrengt te worden vervangen door een minder schadelijk alternatief. Economische aspecten mogen daarbij geen rol spelen, uitsluitend technische aspecten (stand van de wetenschap) kunnen een belemmering voor vervanging vormen. Uitgangspunt is dat de inspanning erop gericht dient te zijn om de concentratie van de betrokken kankerverwekkende stof altijd zo laag mogelijk te houden. Te allen tijde moet worden voldaan aan de grenswaarde als absolute blootstellingslimiet. Er mogen niet meer werknemers worden blootgesteld dan strikt noodzakelijk is. Het tot nu toe bestaande verbod op recirculatie van lucht die een kankerverwekkende, mutagene of sensibiliserende stof bevat is in feite een operationalisering van deze beginselen.

Met dit verbod werd immers bereikt dat geen diffuse bron van de betrokken kankerverwekkende, mutagene of sensibiliserende stof werd geïntroduceerd in de werkruimte. Met opheffing van het absolute verbod wordt het bezwaar van de introductie van een diffuse, secundaire bron van blootstelling niet ten principale opgeheven. Echter mag worden aangenomen dat, gelet op de strikte eisen die worden gesteld aan het maximale niveau van de concentratie van de in het vierde lid bedoelde stoffen in de gerecirculeerde lucht (10 % van de grenswaarde) dat de bijdrage aan de blootstelling van de werknemer gering is ten opzichte van de directe, primaire blootstelling als gevolg van de werkzaamheden.

Voor veel kankerverwekkende, mutagene of sensibiliserende stoffen is het niet mogelijk een drempelwaarde voor het optreden van gezondheidseffecten af te leiden omdat gelet op de aard van het mechanisme dat de betreffende gezondheidseffecten veroorzaakt, zelfs de geringste blootstelling al nadelige effecten kan hebben. Iedere blootstelling is geassocieerd met een zeker risico. In het algemeen geldt dat het risico groter wordt als de blootstelling toeneemt. Voor stoffen waarvoor geen wettelijke of bestuurlijke grenswaarde is vastgesteld dient de werkgever de bedrijfssituatie te toetsen aan een door hem vast te stellen waarde die naar de huidige stand van wetenschap en inzicht als een veilige blootstellingsgrens kan worden beschouwd. Indien de werkgever niet een dergelijke waarde heeft vastgesteld kan er niet worden voldaan aan de voorschriften van deze regeling, en kan geen recirculatie plaatsvinden.

Conform de arbeidshygiënische strategie dient de verontreiniging zo dicht mogelijk bij de bron te worden afgevoerd. Door gerichte bronafzuiging, zoals die bijvoorbeeld in zuurkasten van laboratoria, afzuigkappen bij het lassen en houtbewerkingsmachines aanwezig zijn, kan aan dit voorschrift worden voldaan. De afgezogen verontreiniging dient te worden afgevoerd op zodanige wijze dat geen gevaar ontstaat voor volksgezondheid en milieu. Zonodig dient ook algemene ventilatie aanvullend te worden toegepast (Afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit).

De meest efficiënte aanpak van bron- en ruimteventilatie is die waarbij de lucht die afkomstig is van bronafzuiging apart na filtering, in overeenstemming met de eisen die door de milieuwetgeving worden gesteld, wordt afgevoerd naar de buitenlucht. Daarmee wordt de lucht die deel uitmaakt van de algemene ventilatie in beginsel relatief schoon gehouden.

In de praktijk komt het echter voor dat zowel de bronafzuiging als de ruimteventilatie door één systeem wordt verzorgd. De afzuigcapaciteit op bijvoorbeeld houtbewerkingsmachines is dusdanig groot dat daarmee feitelijk ook de ruimteventilatie plaatsvindt.

Het tot nu toe bestaande absolute verbod voor de recirculatie van lucht verbiedt het opnieuw in circulatie brengen van deze lucht. De onderhavige wijziging laat recirculatie toe, onder voorwaarde dat deze lucht voldoende is gereinigd. Te recirculeren lucht die een kankerverwekkende, mutagene of sensibiliserende stof bevat mag in geen geval worden toegevoerd aan een werkplek waar de desbetreffende stof niet voorkomt. Dus recirculatie van de lucht uit een werkplaats waar bijvoorbeeld lasdampen ontstaan die kankerverwekkende stoffen kunnen bevatten, naar een kantoorruimte die in beginsel schoon is, is niet toegelaten.

Op veel werkplekken kunnen permanente voorzieningen voor zowel bronafzuiging als algemene ventilatie van de ruimte worden aangebracht. Echter is het in sommige situaties (wisselende werkplekken, schepen in aanbouw, zeer grote bedrijfshallen) niet mogelijk om een voorziening permanent aan te brengen.

Met de onderhavige regeling wordt het mogelijk gemaakt om mobiele afzuig- en reinigingsmachines toe te passen op werkplekken die zich niet lenen voor het treffen van permanente voorzieningen. Ook bij inzet van deze mobiele reinigers moet de verontreinigde lucht, conform de voorschriften van het Arbeidsomstandighedenbesluit zoveel mogelijk naar buiten worden afgevoerd. Het gebruik van een goed gedimensioneerde en gepositioneerde mobiele afzuiginstallatie die is voorzien van geschikte filters met een voldoende efficiëntie kan in belangrijke mate bijdragen aan de lokale luchtkwaliteit. Onderhoud en beheer van die installaties zijn van wezenlijk belang. Het bijhouden van een logboek waarin de prestaties en onderhoud van de betreffende installatie worden bijgehouden kan bijdragen aan de waarborging van een goede werking conform de specificaties van de installatie.

De onderhavige regeling maakt het voorts mogelijk om lucht uit werkruimten die een kankerverwekkende, mutagene of sensibiliserende stof bevat opnieuw op de oorspronkelijke werkplek in circulatie te brengen, mits deze lucht voldoende is gereinigd.

Dat betekent dat door middel van een reinigingsinstallatie, of in sommige gevallen door het bijmengen van voldoende schone lucht, de oorspronkelijke hoeveelheid van de betreffende kankerverwekkende, mutagene of sensibiliserende stof in de werkplek lucht zodanig wordt verminderd dat de bijdrage aan de primaire blootstelling van de betrokken werknemer gering is. Aangetoond dient te worden dat de concentratie van de betreffende stof in de te recirculeren lucht lager is dan 10% van de grenswaarde. De grondslag voor deze waarde is dezelfde als die voor de desbetreffende grenswaarde geldt (dus in het algemeen de gemiddelde waarde over 8 uur).

Omdat het niet uitvoerbaar is deze 10%-waarde op individueel niveau te bepalen, behoeft niet te worden gemeten in de ademzone van de werknemer. De concentratie van de betreffende stof kan worden vastgesteld in de leiding die de lucht toevoert aan de werkplek. Indien voldoende gegevens voorhanden zijn over de eigenschappen van de reinigingsmachine (filterinstallatie) die wordt ingezet om de te recirculeren lucht te reinigen kan wellicht ook op grond daarvan door berekening worden aangetoond dat de voorgeschreven grens niet wordt overschreden. Voor veel filterinstallaties hangt de kwaliteit van de gereinigde lucht samen met een goed beheer en onderhoud van deze installaties.

Bij het aantonen te voldoen aan de voorgeschreven grens van 10% kan inzicht in het onderhoud eveneens een belangrijke rol spelen. Indien er lucht zou worden gerecirculeerd die meer dan een van de in het vierde lid van deze regeling bedoelde stoffen bevat geldt de voorgeschreven grens voor ieder afzonderlijke stof. De zogenoemde additieregel, waarbij de som van de quotiënten van concentratie van de afzonderlijke stof en de grenswaarde van die stof als maat voor de blootstelling wordt gehanteerd, kan uitsluitend worden gehanteerd indien de gezondheidseffecten gelijksoortig zijn. Voor de in het vierde lid bedoelde stoffen is dit niet op voorhand aannemelijk.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.A.L. van Hoof

  • 1

    Stcrt. 1997, 63; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 10 maart 2004 ( Stcrt. 55).

Naar boven