Instructie beveiligingsambtenaar BZ

Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 juli 2004, nr. DJZ/BR–561/2004, houdende regels betreffende de uitoefening van de veiligheids- en beveiligingstaak door de beveiligingsambtenaar (Instructie beveiligingsambtenaar BZ)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op de artikelen 2 en 3 van het Beveiligingsvoorschrift 1949;

Besluit:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie,

b. beveiliging: de waarborging van de beschikbaarheid, integriteit en exclusiviteit van personen, middelen, informatie en werkprocessen binnen het ministerie,

c. beschermde zone: de zones van het ministerie waarin de behandeling van informatie, gemerkt tot en met BZ-vertrouwelijk, is toegestaan,

d. besloten zone: de zones van het ministerie waarin staatsgeheimen en andere kwetsbare informatie wordt verwerkt en waarin (beveiligings)technisch kwetsbare apparatuur staat opgesteld,

e. sub-beveiligingsambtenaren: de functionarissen bedoeld in artikel 2 van het Aanwijzingbesluit sub-beveiligingsambtenaren BZ,

f. verboden zone: de zones van het ministerie waarin zich voor de continuïteit van de bedrijfsvoering zeer kwetsbare informatie en apparatuur bevindt,

g. ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken, daaronder begrepen alle gebouwen en terreinen van het bestuursdepartement in Den Haag, alsmede van de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen in het buitenland,

h. open zone: de zones van het ministerie waartoe bezoekers onbegeleid en, afhankelijk van de situatie, gecontroleerde of ongecontroleerde toegang hebben,

i. veiligheid: de toestand waarin het ministerie vrij van gevaar en onbeïnvloed kan functioneren.

Artikel 2

Deze regeling is van toepassing op de veiligheid en de beveiliging van het ministerie door de in artikel 3 aangewezen beveiligingsambtenaar.

Artikel 3

Als beveiligingsambtenaar van het ministerie wordt aangewezen: de directeur van de Veiligheidsdienst Buitenlandse Zaken.

Hoofdstuk II

Algemene taken en bevoegdheden

Artikel 4

1. De beveiligingsambtenaar is verantwoordelijk voor:

a. het opstellen van het veiligheids- en beveiligingsbeleid van het ministerie,

b. de implementatie van het in onderdeel a bedoelde beleid, en

c. het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens het in onderdeel a bedoelde beleid.

2. De beveiligingsambtenaar is voorts belast met de implementatie van het bepaalde in het Besluit, alsmede met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens het Besluit.

3. De beveiligingsambtenaar kan door de Secretaris-Generaal worden belast met aanvullende taken of bijzondere opdrachten.

Artikel 5

Met het oog op de in artikel 4, eerste lid en onderdeel a, genoemde taak is de beveiligingsambtenaar belast met:

a. het formuleren van het veiligheids- en beveiligingsbeleid en de voorschriften die daaruit voortvloeien,

b. het deelnemen aan overleg op het gebied van veiligheid en beveiliging,

c. het evalueren van het veiligheids- en beveiligingsbeleid,

d. het ontwikkelen van het veiligheids- en beveiligingsbeleid naar aanleiding van de evaluatie van dat beleid en de bevindingen uit incidenten- en kwetsbaarheidsonderzoeken, en

e. het signaleren van algemene ontwikkelingen op het gebied van veiligheid en beveiliging.

Artikel 6

Met het oog op de in artikel 4, eerste lid en onderdeel b, genoemde taak is de beveiligingsambtenaar belast met:

a. het bewaken en coördineren van de uitvoering van het veiligheids- en beveiligingsbeleid,

b. het adviseren aan de Secretaris-Generaal en de diensthoofden over de veiligheid en beveiliging,

c. het adviseren van de directeur van de Centrale Facilitaire Dienst bij de opstelling en implementatie van het beveiligingsplan voor de gebouwen en terreinen van het ministerie in Den Haag,

d. het adviseren van de lijnmanagers bij de opstelling en implementatie van het beveiligingsplan voor de onder hun verantwoordelijkheid vallende dienstonderdelen,

e. het adviseren over de juistheid van voorstellen betreffende het gerubriceerd verklaren van aanbestedingen evenals over de in het kader daarvan te treffen veiligheidsmaatregelen,

f. het bevorderen van het veiligheids- en beveiligingsbewustzijn van de bij het ministerie werkzame personen,

g. het verzorgen van de communicatie op het gebied van de veiligheid en beveiliging,

h. het opstellen en onderhouden van een lijst van vertrouwensfuncties,

i. het coördineren van veiligheidsonderzoeken en NATO-clearances,

j. het organiseren van de persoons- en objectbeveiliging, inclusief de beveiliging van de bewindslieden en hun woonhuizen,

k. het beoordelen van de toepasbaarheid van veiligheids- en beveiligingsproducten,

l. het ondersteunen van het crisismanagement op het gebied van veiligheid en beveiliging,

m. het opstellen van dreigings- en risicoanalyses, en

n. het uitvoeren en coördineren van onderzoek naar beveiligings- en integriteitsschendingen binnen het ministerie.

Artikel 7

1. Met het oog op de in artikel 4, eerste lid en onderdeel c, genoemde taak is de beveiligingsambtenaar belast met het toezicht op de implementatie van de binnen het ministerie geldende veiligheids- en beveiligingsmaatregelen en de periodieke rapportage hierover aan de Secretaris-Generaal.

2. Met het oog op de in artikel 4, eerste lid en onderdeel c, genoemde taak beschikt de beveiligingsambtenaar voorts over de volgende bevoegdheden:

a. het betreden van alle plaatsen van het ministerie, met inbegrip van verboden plaatsen als bedoeld in de Wet bescherming staatsgeheimen,

b. het inzien van en het vorderen van inzage in alle documenten en informatiedragers, en

c. het openen van alle voor bewaring van documenten en informatiedragers bestemde goederen en ruimtes.

Artikel 8

1. De beveiligingsambtenaar kan de sub-beveiligingsambtenaren om bijstand vragen bij de uitvoering van de taken en bevoegdheden uit dit hoofdstuk.

2. De beveiligingsambtenaar kan de taken en bevoegdheden uit dit hoofdstuk onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren door aan hem ondergeschikte ambtenaren van het ministerie, tenzij de aard van de taak of bevoegdheid zich daartegen verzet.

Hoofdstuk III

Bijzondere bepalingen

Artikel 9

1. De beveiligingsambtenaar kan de binnen het ministerie aanwezige personen en goederen controleren op de aanwezigheid van roerende goederen die op grond van het beveiligings- en veiligheidsbeleid verboden zijn of die om andere veiligheidsredenen niet toelaatbaar zijn binnen het ministerie.

2. Als verboden roerende goederen worden in ieder geval aangemerkt:

– wapens,

– als wapens te gebruiken goederen,

– munitie,

– explosieven,

– verdovende middelen.

Artikel 10

Ter ondersteuning van de uitoefening van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde bevoegdheid kan de beveiligingsambtenaar gebruik maken van elektronische en andere apparatuur voor de detectie van onregelmatigheden.

Artikel 11

Ter ondersteuning van de uitoefening van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde bevoegdheid kan de beveiligingsambtenaar personen aan de kleding onderzoeken, mits:

a. betrokkene uitdrukkelijk om toestemming voor het onderzoek wordt gevraagd,

b. betrokkene uitdrukkelijk toestemming verleent voor het onderzoek,

c. het onderzoek aan de kleding in een afgesloten ruimte wordt verricht,

d. het onderzoek aan de kleding wordt verricht door een persoon die is opgeleid in het verrichten van onderzoeken aan de kleding.

Artikel 12

1. De beveiligingsambtenaar kan:

a. opdrachten en instructies geven aan de in het ministerie aanwezige personen,

b. roerende goederen inzien en inzage daarvan vorderen,

c. roerende goederen ter bewaring opslaan,

d. roerende goederen in beslag nemen,

e. roerende goederen uit het ministerie verwijderen,

f. personen de toegang tot het ministerie, dan wel bepaalde zones daarvan, ontzeggen.

2. De beveiligingsambtenaar kan de in het eerste lid genoemde bevoegdheden zonder opgaaf van reden uitoefenen indien:

a. het opgeven van de reden naar zijn oordeel tot onregelmatigheden kan leiden of anderszins nadelige gevolgen voor de veiligheid of de beveiliging van het ministerie kan hebben,

b. aan de opgaaf van de reden naar alle redelijkheid geen behoefte bestaat,

c. over de reden naar alle redelijkheid geen onduidelijkheid kan bestaan, of

d. de betreffende persoon geen toestemming verleent voor de controle, bedoeld in artikel 9, eerste lid, of het onderzoek, bedoeld in artikel 11.

Artikel 13

1. De beveiligingsambtenaar maakt van de in de artikelen 9, eerste lid, 11 en 12, eerste lid, bedoelde bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de juiste vervulling van zijn taak nodig is.

2. In de open zones is de beveiligingsambtenaar te allen tijde gerechtigd om zijn in de artikelen 9, eerste lid, 11 en 12, eerste lid, bedoelde bevoegdheden uit te oefenen.

3. In de beschermde zones kan de beveiligingsambtenaar de in de artikelen 9, eerste lid, 11 en 12, eerste lid, bedoelde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen wanneer hiertoe een gerechtvaardigde reden bestaat.

4. In de besloten en verboden zones kan de beveiligingsambtenaar de in de artikelen 9, eerste lid, 11 en 12, eerste lid, bedoelde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen om de naleving van het bepaalde in wet- of regelgeving te verzekeren.

Artikel 14

De beveiligingsambtenaar doet van de toepassing van de in artikel 11 of 12, eerste lid, onderdelen b tot en met f, bedoelde bevoegdheden onverwijld mededeling aan de Secretaris-Generaal.

Artikel 15

1. De beveiligingsambtenaar kan de sub-beveiligingsambtenaren om bijstand vragen bij de uitvoering van de bevoegdheden uit dit hoofdstuk.

2. De beveiligingsambtenaar kan de bevoegdheden uit dit hoofdstuk onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren door de medewerkers van de bewakingsdienst, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

Hoofdstuk IV

Slotbepalingen

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 5 juli 2004.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Instructie beveiligingsambtenaar BZ.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. Een afschrift van deze regeling zal aan de Minister-President, Minister van Algemene Zaken worden gezonden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, B.R. Bot.

Toelichting

Algemeen

Op grond van artikel 1 van het Beveiligingsvoorschrift 1949 is de Secretaris-Generaal belast met de ‘algemene zorg voor de beveiliging van het departement en van de aan het departement toevertrouwde overheidsgeheimen’. Dit betekent dat de Secretaris-Generaal verantwoordelijk is voor de veiligheid en de beveiliging van de gebouwen en terreinen van het ministerie, alsmede van de in die gebouwen en op die terreinen aanwezige personen en roerende zaken. Met de term ‘roerende zaken’ wordt tevens gedoeld op informatiedragers die bijzondere informatie (zoals staatsgeheimen) bevatten.

Ingevolge artikel 2 van het Beveiligingsvoorschrift 1949 wordt de Secretaris-Generaal in bovengenoemde taak bijgestaan door een speciaal voor dit doel door de betrokken minister aangewezen ambtenaar: de beveiligingsambtenaar. In artikel 3 van deze regeling is uitvoering aan deze aanwijzingsplicht gegeven en is de directeur van de Veiligheidsdienst Buitenlandse Zaken als beveiligingsambtenaar voor het ministerie van Buitenlandse Zaken aangewezen.

De onderhavige regeling geeft tevens uitvoering aan artikel 3 van het Beveiligingsvoorschrift 1949 waarin is bepaald dat de betrokken minister een instructie voor de beveiligingsambtenaar moet opstellen. In hoofdstuk II van de onderhavige instructie is bepaald wat de taken en bevoegdheden van de beveiligingsambtenaar zijn. De regels in dit hoofdstuk hebben het karakter van een beleidsregel. Deze taken en bevoegdheden hebben betrekking op de interne werkprocessen van het ministerie en kennen geen rechten of plichten toe aan particulieren. In hoofdstuk III van de instructie is neergelegd welke bevoegdheden de beveiligingsambtenaar heeft die ook ten aanzien van particulieren kunnen worden aangewend. Deze regels hebben het karakter van algemeen verbindende voorschriften.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Veiligheid en beveiliging

In deze regeling staan de begrippen ‘veiligheid’ en ‘beveiliging’ centraal. Met het begrip veiligheid wordt een bepaalde toestand aangeduid, namelijk de toestand waarin het ministerie van Buitenlandse Zaken vrij van gevaar en onbeïnvloed kan functioneren. Alle handelingen van de beveiligingsambtenaar die betrekking hebben op het bereiken van deze toestand worden aangeduid met de term ‘beveiliging’. Hieronder vallen alle handelingen die zijn gericht op het uitvoeren van het binnen het ministerie geldende beleid op het gebied van veiligheid en het onderhouden van een samenhangend pakket van maatregelen ter waarborging van de beschikbaarheid, integriteit en exclusiviteit van personen, middelen, informatie en werkprocessen binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Handelingen van ambtenaren die belast zijn met bedrijfshulpverlening vallen niet onder het begrip ‘beveiliging’.

Zonering

Het ministerie is in het kader van het veiligheids- en beveiligingsbeleid ingedeeld in bepaalde zones. Wanneer en op welke wijze de beveiligingsambtenaar zijn bevoegdheden uit hoofdstuk III kan uitoefenen, is afhankelijk van de zone waarin hij onregelmatigheden constateert. In de open zone heeft de beveiligingsambtenaar aanzienlijk meer bevoegdheden dan in de beschermde zone. In de besloten en verboden zones dient de uitoefening van de in hoofdstuk III toegekende bevoegdheden in verband te staan met (het toezicht op) de naleving van de bijzondere wet- en regelgeving die voor deze zones geldt.

De verboden zones zijn de meest exclusieve zone; hiertoe behoren onder andere de bewakingsloges, de centrale meldkamer, de telefooncentrale, de verbindingsruimte op het departement in Den Haag en de cryptoruimte op de consulaire en diplomatieke vertegenwoordigingen.

Artikelen 4 tot en met 7

In artikel 4 is neergelegd waarvoor de beveiligingsambtenaar verantwoordelijk is. Kort weergegeven heeft de beveiligingsambtenaar de zorg voor een deugdelijk veiligheids- en beveiligingsbeleid. De beveiligingsambtenaar moet er voor zorgen dat binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken een coherent beleid geldt ter realisering en instandhouding van de toestand van ‘veiligheid’. Tevens is de beveiligingsambtenaar verantwoordelijk voor de juiste implementatie van dit beleid en voor het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens dit beleid. De beveiligingsambtenaar is tevens verantwoordelijk voor de implementatie van het bepaalde in het ‘Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie’ en voor het toezicht op de naleving van de regels van dit besluit.

Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de Secretaris-Generaal de beveiligingsambtenaar in concrete gevallen belasten met aanvullende taken en opdrachten. Gelet op artikel 5 van het Beveiligingsvoorschrift 1949 mogen deze andere werkzaamheden de beveiligingsambtenaar niet belemmeren in de uitoefening van de taken en bevoegdheden die hij krachtens deze regeling heeft.

Artikelen 8 en 15

De beveiligingsambtenaar kan de in deze regeling toebedeelde taken en toegekende bevoegdheden niet allemaal zelf uitoefenen. Hij kan hiervoor in de eerste plaats bijstand vragen aan de krachtens artikel 7 van het Beveiligingsvoorschrift aangewezen sub-beveiligingsambtenaren voor het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Daarnaast heeft de beveiligingsambtenaar de bevoegdheid zijn taken en bevoegdheden uit te laten voeren door onder zijn leiding staande ambtenaren, tenzij de aard van de taak of de bevoegdheid zich daartegen verzet. Zo zal de bevoegdheid om de Secretaris-Generaal of het lijnmanagement te adviseren niet aan elke ondergeschikte ambtenaar kunnen worden overgelaten. De uitvoering van de bevoegdheden uit hoofdstuk III kan alleen worden opgedragen aan medewerkers van de bewakingsdienst. De beveiligingsambtenaar blijft eindverantwoordelijk en kan instructies geven.

Artikelen 9 en 10

In het veiligheids- en beveiligingsbeleid is bepaald welke roerende goederen verboden zijn binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Omdat dit beleid interne regelgeving betreft, is in artikel 9, tweede lid, ook ten opzichte van derden geregeld welke roerende goederen in ieder geval verboden zijn. De opsomming in artikel 9, tweede lid, is niet limitatief; in concrete gevallen kunnen ook andere roerende goederen als verboden worden aangemerkt.

De beveiligingsambtenaar is bevoegd om personen te controleren op de aanwezigheid van verboden roerende goederen. Daartoe kan hij in overleg met de departementsleiding onder andere gebruik maken van elektronische apparatuur zoals videocamera’s, scanapparatuur en detectiepoortjes.

Artikel 11

Het is mogelijk dat naar aanleiding van het onderzoek op basis van artikel 9, eerste lid, bepaalde onregelmatigheden worden geconstateerd die nader onderzoek vergen. In dat geval kan de beveiligingsambtenaar personen verzoeken om een onderzoek aan hun kleding te laten verrichten. Hiervoor moeten de personen in kwestie uitdrukkelijk toestemming verlenen; zij kunnen niet tot dit onderzoek worden verplicht of gedwongen.

Het onderzoek kan uitsluitend worden verricht door personen die hierin zijn opgeleid. Dit als extra waarborg voor degene die het onderzoek ondergaat. Het personeel van de bewakingsdienst beschikt over dergelijke opleiding.

Artikel 12

In artikel 12 worden aan de beveiligingsambtenaar enkele algemene bevoegdheden in het verlengde van zijn controlebevoegdheden toebedeeld. Het betreft namelijk bevoegdheden die hij normaliter zal uitoefenen naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden op basis van de controle krachtens artikel 9, eerste lid. De beveiligingsambtenaar kan iemand bijvoorbeeld de toegang tot de beschermde zone ontzeggen wanneer het detectiepoortje blijft afgaan maar de persoon een onderzoek aan de kleding weigert. Uiteraard kunnen de in artikel 12 genoemde bevoegdheden ook onafhankelijk van indicaties uit de controle krachtens artikel 9, eerste lid, worden uitgeoefend.

Doorgaans zal de beveiligingsambtenaar het gebruik van de in artikel 12 toegekende bevoegdheden motiveren. Soms bestaat hieraan echter geen behoefte (betrokkene verlaat het ministerie uit eigen beweging na weigering mee te werken aan het onderzoek aan de kleding) of bestaat hierover geen onduidelijkheid (betrokkene is onder dezelfde omstandigheden eerder geweigerd). Ook wanneer dit tot escalaties kan leiden, kan de opgave van reden achterwege blijven. Wanneer aan iemand bijvoorbeeld de toegang wordt geweigerd wegens wapenbezit kan de opgave van reden achterwege blijven om onrust bij de andere bezoekers te voorkomen.

Artikel 13

In artikel 13 is neergelegd waaraan de beveiligingsambtenaar is gehouden bij de uitoefening van de in hoofdstuk III genoemde bevoegdheden. In de eerste plaats moet de beveiligingsambtenaar bepaalde bestuurlijke normen in acht nemen, zoals zorgvuldigheid en proportionaliteit. Ten tweede is de wijze van uitoefening van deze bevoegdheden afhankelijk van de zone waarin de beveiligingsambtenaar zich bevindt. In de open zone kunnen de bevoegdheden vrij worden uitgeoefend. In de beschermde zone moet de beveiligingsambtenaar hiertoe een gerechtvaardigde reden hebben. De beveiligingsambtenaar mag – anders dan opsporingsambtenaren – niet op basis van verdenkingen handelen.

In besloten zones en de verboden zones mogen alleen personen komen die daartoe gerechtigd zijn onder de omstandigheden die daarvoor gelden. Hierover zijn reeds in andere regelgeving normen opgenomen. Als voorbeeld kan worden gewezen op de bepalingen uit de Wet bescherming staatsgeheimen inzake de verboden plaatsen. De beveiligingsambtenaar mag zijn bevoegdheden uit artikel 12 aanwenden om de naleving van die normen te verzekeren, zoals het ontzeggen van toegang tot deze zones.

Het spreekt voor zich dat de beveiligingsambtenaar bij zijn taakuitoefening de voor Nederland krachtens verdrag of bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie geldende verplichtingen in acht neemt. Indien die verplichtingen daartoe nopen, dient de beveiligingsambtenaar af te wijken van het bepaalde bij of krachtens deze regeling. Zo zal de beveiligingsambtenaar de bagage van een geprivilegieerde niet kunnen inzien.

Artikel 14

Vanwege het feit dat de Secretaris-Generaal op grond van artikel 1 van het Beveiligingsvoorschrift verantwoordelijk is voor de algemene zorg voor de veiligheid en de beveiliging binnen het ministerie is de beveiligingsambtenaar verplicht de Secretaris-Generaal in te lichten over de wijze waarop hij aan deze instructie gevolg geeft. Dit is een algemene verplichting. Voor wat betreft de ‘zwaardere’ bevoegdheden van de beveiligingsambtenaar is dit nog expliciet bepaald.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B.R. Bot

Naar boven