Convenant Financiële Sector Ontwikkeling

Dit convenant, d.d. 17 juni 2004, kent de volgende partijen:

1. De Staat der Nederlanden, in dezen vertegenwoordigd door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken;

2. ABN AMRO Bank N.V., in dezen vertegenwoordigd door mr. H. Mulder;

3. ING Groep N.V., in dezen vertegenwoordigd door drs. D. Laman Trip;

4. Fortis N.V., in dezen vertegenwoordigd door de heer A. van Rossum;

5. Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A, in dezen vertegenwoordigd door drs. H. Heemskerk en B.J. Krouwel;

6. Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V., in dezen vertegenwoordigd door R.M. Barth, M.A.,

hierna tezamen ook te noemen `partijen'.

Overwegende dat:

de Nederlandse financiële sector internationaal een vooraanstaande positie inneemt en er veel expertise aanwezig is bij instellingen in deze sector, (semi-) publieke instellingen en de academische wereld;

de Nederlandse expertise op het terrein van de financiële sector waardevol is voor ontwikkelingslanden, opkomende markten, transitielanden en landen in wederopbouw (tezamen te noemen: doellanden). Met deze expertise kan een bijdrage worden geleverd aan de ontwikkeling van de financiële sector in de doellanden, hetgeen de groei van de private sector ter plaatse zal stimuleren en zal bijdragen aan de vermindering van de armoede;

partijen willen samenwerken aan de bevordering van de ontwikkeling van de financiële sector in de doellanden en voor deze samenwerking expertise en middelen beschikbaar stellen;

partijen zicht willen krijgen op de in Nederland bestaande expertise van de financiële sector, deze expertise willen bundelen en onder de aandacht willen brengen van de doellanden en multilaterale financiële instellingen;

de samenwerking van partijen niet is gericht op het maken van winst;

partijen hebben besloten hun samenwerking in dit stadium niet de vorm van een rechtspersoon te geven;

partijen de samenwerking vooralsnog aangaan voor een periode van drie jaar, waarbij uiterlijk na twee jaar een evaluatie van de samenwerking plaatsvindt en waarbij - in geval van voortzetting van de samenwerking - ook bezien zal worden welke juridische structuur dan aan de samenwerking zal worden gegeven;

partijen financiële en of andere middelen inbrengen in de samenwerking;

de bij aanvang van de samenwerking voor drie jaar overeengekomen inbreng gelijkelijk verdeeld is over de publieke partij enerzijds en de private partijen anderzijds en de bijdrage van iedere partij wordt vastgesteld voor de gehele duur van dit convenant;

andere in Nederland actieve financiële instellingen en organisaties die een rol spelen in de financiële sector, die het bepaalde in het convenant onderschrijven en die bereid zijn om een naar redelijkheid en billijkheid vastgestelde bijdrage te leveren aan het samenwerkingsverband, kunnen toetreden tot dit convenant;

partijen de samenwerking naar buiten toe een eigen gezicht wensen te geven en dat er hiertoe één aanspreekpunt voor derden tot stand komt;

partijen hun uitgangspunten voor de samenwerking in de maand maart van 2004 een startdocument hebben vastgelegd, welke, voor zover daarvan niet in het onderhavige convenant wordt afgeweken, als toelichting op dit convenant kan dienen.

Komen partijen het volgende overeen:

Artikel 1 Doel van de samenwerking

Partijen zullen samenwerken met het oog op de volgende doelstellingen:

1. bevorderen van de ontwikkeling van de financiële sector in doellanden, waar publiekprivate samenwerking of een combinatie van de expertise van de partijen op dit gebied synergie oplevert;

2. ondersteuning van het Nederlandse overheidsbeleid ten aanzien van multilaterale financiële instellingen;

3. profilering van Nederland als partner bij de ontwikkeling van de financiële sector van de doellanden;

4. richting geven aan onderzoek naar ontwikkelingen van de financiële sector in de doellanden en zo bijdragen aan innovatie op dit gebied;

5. bevordering van de beleidsdialoog tussen de partijen over economische en ontwikkelingsaspecten verband houdende met de samenwerking.

Artikel 2 Terreinen van activiteiten

De activiteiten van de samenwerking hebben betrekking op het gehele spectrum van de financiële sector inclusief het bankwezen, de geld- en kapitaalmarkten, het verzekeringswezen en het vermogensbeheer. Daartoe behoren ook deelsectoren en financiële producten die van belang zijn voor consumenten en ondernemers zoals sparen, handels- en exportfinanciering, rurale en micro- financiering, pensioenen en kapitaalmarktproducten met inbegrip van derivaten.

De samenwerking houdt zich ook bezig met omgevingsfactoren en overheidsbeleid die voor het functioneren van de financiële sector van belang zijn, zoals toezicht, wetgeving, landenrisico, corporate governance, financiële verslaglegging, integriteit, sociaal- en milieubeleid, voorkomen corruptie, anti-witwasbeleid en bestrijding van de financiering van het terrorisme.

Artikel 3 Soorten van activiteiten

De activiteiten van samenwerking kunnen één of meer van de hieronder genoemde zijn:

1. het identificeren en analyseren van behoefte aan expertise in financiële sectorontwikkeling in doellanden en bij multilaterale financiële instellingen;

2. het organiseren van bijeenkomsten, conferenties, seminars, workshops e.d. over de ontwikkeling van de financiële sector; het organiseren van missies;

3. het bevorderen van overleg met doellanden, multilaterale financiële instellingen, de Europese Commissie en andere relevante organisaties om de in Nederland beschikbare expertise te profileren; het beschikbaar maken van de Nederlandse expertise voor de doellanden; het publiekelijk melding doen van nieuwe projecten en aanbestedingen;

4. het aangaan en onderhouden van contacten met Nederlandse wetenschappelijke instituten en andere relevante organisaties; het (laten) verrichten van studies;

5. het bevorderen en ondersteunen van beleidsdialoog tussen overheden (nationaal, Europees en multilateraal) en de financiële sector over financiële sector ontwikkeling;

6. het signaleren van ontwikkelingen die voor het realiseren van de doelstellingen van dit convenant relevant kunnen zijn;

7. het organiseren van publiciteit en promotie om Nederlandse financiële expertise en de samenwerking bekend te maken (website, deelname aan handelsmissies en dergelijke);

Artikel 4 Deelname aan activiteiten

1. De samenwerking richt zich op de pre-concurrentiële fase van financiële sectorontwikkeling. De samenwerking heeft geen betrekking op de commerciële activiteiten van partijen in de doellanden of ten behoeve van de multilaterale instellingen.

2. Elk van de partijen kan desgewenst afzien van deelname aan een bepaalde activiteit die in het kader van de samenwerking wordt ondernomen.

3. De samenwerking voert geen zelfstandige adviesopdrachten uit.

Artikel 5 Identiteit

De samenwerking heeft naar buiten toe een eigen gezicht en opereert onder de naam `Netherlands Financial Sector Development Cooperation' dan wel `Nederlands Samenwerkingsverband voor Financiële Sector Ontwikkeling'. De directeur, als bedoeld in artikel 7, is bevoegd de samenwerking naar buiten toe te vertegenwoordigen. Het kader van deze bevoegdheid is vastgesteld in de volmacht als bedoeld in artikel 7, lid 3.

Artikel 6 Betrokkenheid van partijen

1. Partijen hebben een inspanningsverplichting om de doelstellingen van dit convenant te realiseren.

2. Partijen signaleren ontwikkelingen die voor het realiseren van de doelstellingen van dit convenant relevant kunnen zijn.

3. De bij dit convenant betrokken bewindspersonen kunnen de overige partijen consulteren bij de ontwikkeling van hun beleid.

4. Partijen blijven onverminderd verantwoordelijk voor hun eigen activiteiten, ook als deze samenhangen met, of voortvloeien uit, de samenwerking.

Artikel 7 Personen werkzaam ten behoeve van de samenwerking

1. Ten behoeve van de samenwerking verrichten personen voor totaal maximaal vier fte's werkzaamheden.

2. Eén van deze personen wordt aangesteld als directeur van de samenwerking.

3. De directeur is belast met het uitvoeren van de werkzaamheden teneinde de doelstellingen van het samenwerkingsverband te realiseren, conform de taakopdracht gegeven in bijlage A. Deze bevat onder meer bepalingen omtrent de bevoegdheid van de directeur om partijen in rechte te kunnen binden. Deze bevoegdheid beperkt zich tot de volmacht die in bijlage A gegeven is.

4. De directeur geeft leiding aan de personen werkzaam ten behoeve van de samenwerking. De directeur stelt de taakomschrijving op van deze personen; deze taakomschrijving valt binnen het kader van dit convenant.

5. De directeur stelt jaarlijks de begroting en het werkplan op en legt deze ter goedkeuring voor aan het overleg tussen partijen zoals bedoeld in artikel 11. Eveneens legt de directeur rekening en verantwoording af als bepaald in artikel 15.

6. Partijen gezamenlijk instrueren de directeur en, via de directeur, de overige medewerkers conform artikel 11 lid 5.

7. Met inachtneming van het gestelde in artikel 11 lid 3 kan FMO de desbetreffende kandidaat voor de functie van directeur in dienst nemen voor de periode van drie jaar. FMO stelt de persoon in kwestie tegen een nader overeen te komen vergoeding ter beschikking van de samenwerking. Het arbeidscontract tussen FMO en de directeur wordt aan partijen ter goedkeuring voorgelegd.

8. De detacheringsovereenkomst van de werkgever van de directeur en de samenwerking wordt ter goedkeuring aan partijen voorgelegd.

9. De directeur kan met instemming van partijen één van de andere medewerkers aanwijzen als zijn plaatsvervanger en één als office manager.

10. Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid kunnen partijen ieder maximaal één hunner werknemers elk voor maximaal één fte voor de duur van ten hoogste drie jaar tegen een nader overeen te komen vergoeding ter beschikking aan de samenwerking stellen. Partijen kunnen ieder hiertoe een voorstel aan de directeur doen, die, conform de daartoe door partijen gestelde kaders, beslist.

Artikel 8 Huisvesting en overige faciliteiten ten behoeve van de samenwerking

FMO kan tegen een nader overeen te komen vergoeding kantoorruimte en -faciliteiten ter beschikking stellen van de samenwerking. Nadere afspraken hieromtrent worden in een separate overeenkomst vastgelegd.

Artikel 9 Bijdrage aan de kosten van de samenwerking

1. Iedere partij draagt bij aan de kosten van de samenwerking op de wijze en in de omvang zoals die is uitgewerkt in bijlage B.

2. Naast de in lid 1 bedoelde kosten verplicht iedere partij zich om, naar rato van zijn bijdrage aan de samenwerking, zoals geregeld in bijlage B, bij te dragen aan eventuele kosten die voortvloeien uit de gevallen zoals genoemd in artikel 10.

3. Onverminderd het bepaalde in de leden 1 en 2 zullen partijen, niettegenstaande het bepaalde in artikel 13 lid 2, nimmer gehouden zijn tot verdergaande financiële of andere verplichtingen dan die welke blijken uit bijlage B, dan wel waar uitdrukkelijk door de betreffende partij(en) schriftelijk mee is ingestemd.

4. Voor zover mogelijk worden additionele kosten als bedoeld in lid 2 binnen de begroting voor het lopende of volgende jaar opgevangen. Zo nodig wordt hiertoe een suppletoire begroting aan partijen voorgelegd.

5. Partijen stellen middelen ter beschikking bij wijze van een zesmaandelijks voorschot op een daartoe geopende en door of namens de directeur beheerde bankrekening. Partijen zullen een eerste voorschot overmaken na ondertekening van het convenant door alle betrokken partijen, zoals uitgewerkt in bijlage B. Volgende voorschotbetalingen worden door partijen vastgesteld in onderling overleg op basis van de financiële en inhoudelijke verantwoording zoals vermeld in artikel 15, het vastgestelde werkplan en begroting en een liquiditeitsprognose voor de komende periode van 6 maanden

Artikel 10 Aansprakelijkheid

1. Als een partij ter zake van de activiteiten van personen die op de voet van artikel 7 werkzaam zijn voor de samenwerking wordt aangesproken door een derde, word het bedrag waarvoor die partij aansprakelijk blijkt te zijn ter zake van de samenwerking voor zover niet gedekt door verzekeringen of anderszins, gedragen door partijen gezamenlijk naar rato van ieders bijdrage aan de samenwerking.

2. Het bepaalde in lid 1 geldt niet wanneer een vordering voortvloeit uit schade die een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van een persoon werkzaam ten behoeve van de samenwerking anders dan de directeur.

3. Kosten die samenhangen met een vordering als bedoeld in lid 1, zoals kosten voor rechtsbijstand en gerechtelijke kosten, vallen ook onder de reikwijdte van dit artikel.

Artikel 11 Overleg tussen partijen

1. Binnen de samenwerking is er overleg op topniveau en op werkniveau.

2. Op topniveau komen partijen ten minste éénmaal per jaar bijeen.

3. Het topniveau neemt de besluiten van strategische aard. Het besluit onder meer over het werkplan, de begroting en de financiële verantwoording, en de keuze van de kandidaat voor de functie van directeur.

4. Op werkniveau komen partijen tenminste éénmaal per kwartaal bijeen. Het overleg op werkniveau adviseert het overleg op topniveau over de door het topniveau te nemen besluiten. Het overleg op werkniveau besluit over operationele zaken betreffende het werkplan en de begroting en de uitvoering daarvan. Binnen de lijnen van de strategie door het overleg op topniveau bepaald, kan het overleg op werkniveau zo nodig tussentijds wijzigingen in het werkplan en in de begroting, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14 lid 1, aanbrengen. Tot dergelijke wijzigingen kan alleen besloten worden als omstandigheden of ontwikkelingen daartoe noodzaken, hetgeen in de motivering van het besluit aan de deelnemers aan het overleg op topniveau moet worden toegelicht.

5. De werkwijze van ieder overlegniveau wordt in een reglement van orde vastgesteld. Hierbij kan worden bepaald dat besluiten door middel van een schriftelijke procedure kunnen worden genomen. Het reglement bevat in ieder geval een voorziening die aangeeft hoe in spoedeisende gevallen besloten kan worden en regelt dat partijen aan één van hen volmacht geven om namens allen in spoedeisende gevallen op te treden. Een eerste reglement van orde voor ieder overlegniveau wordt vastgesteld bij het tekenen van dit convenant.

Artikel 12 Vertegenwoordiging in het overleg

1. Partijen laten zich in het overleg op topniveau vertegenwoordigen door, in het geval van de ministeries een directeur-generaal of diens plaatsvervanger en in het geval van privaatrechtelijke instellingen een lid van de Raad van Bestuur of gelijkwaardig niveau of diens plaatsvervanger.

2. Partijen laten zich in het overleg op werkniveau vertegenwoordigen door een vaste vertegenwoordiger.

3. Aanwijzing van de vaste vertegenwoordiger en intrekking van de aanwijzing geschiedt door middel van een schriftelijk bericht aan de directeur.

4. Door de aanwijzing van hun vaste vertegenwoordiger in het overleg op werkniveau machtigen partijen deze vertegenwoordigers namens hen in het overleg te besluiten.

Artikel 13 Wijze van besluitvorming

1. Partijen streven in hun overleg naar volledige overeenstemming ten aanzien van de besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van dit convenant.

2. Indien er geen volledige overeenstemming mocht bestaan met betrekking tot enig besluit, dan zijn partijen niettemin gebonden aan dit besluit indien de Staat der Nederlanden en een meerderheid van de overige partijen zich voor een dergelijk besluit hebben uitgesproken.

3. Onder voorbehoud van lid 4 hierna, wordt de meerderheid van de overige partijen als bedoeld in lid 2 bepaald op basis van één stem per partij.

4. Indien het aantal partijen bij het convenant door toetredingen meer dan twaalf bedraagt, dan wordt de meerderheid bepaald volgens een gewogen stemverdeling, waarbij aan iedere partij uit de private sector een gewicht wordt toegekend dat gelijk is aan zijn aandeel in de bijdrage aan de kosten conform artikel 9.

5. Wanneer de samenwerking gezamenlijke standpunten bekend maakt en deze standpunten genieten niet de volledige overeenstemming van alle partijen, wordt op verzoek van de desbetreffende partij zijn afwijkend standpunt ter zake gelijkelijk bekend gemaakt.

Artikel 14 Werkplan en begroting

1. Jaarlijks wordt een werkplan vastgesteld van activiteiten voor het daaropvolgende jaar. In dit werkplan worden de middelen opgenomen, die nodig zijn om de doelstellingen als bedoeld in artikel 1 te behalen, alsmede de daarbij behorende begroting en de beoogde resultaten. De begroting past binnen het totaal van de maximale bijdragen van partijen aan de kosten van de samenwerking conform artikel 9 lid 1 en bijlage B.

2. Partijen kunnen besluiten dat in dit verband het jaar niet gelijk loopt aan het kalenderjaar.

Artikel 15 Rekening en verantwoording

De directeur overlegt ieder kwartaal een financiële en inhoudelijke rapportage aan partijen waarin verslag wordt gedaan van de uitvoering van de samenwerking en de besteding van middelen over de voorgaande periode. De rapportage vermeldt per activiteit de voortgang en de daarvoor benodigde financiële middelen. De rapportage zal uiterlijk 4 weken na afloop van de betreffende periode ingediend worden. Bij indiening van het eerste werkplan en begroting doet de directeur een voorstel voor de wijze waarop hij rekening en verantwoording aflegt.

Artikel 16 Toetreding

1. Instellingen of organisaties die voldoen aan de criteria als vermeld in bijlage C, kunnen in aanmerking komen toe te treden als partij tot dit convenant. De wens daartoe wordt via de directeur schriftelijk kenbaar gemaakt aan partijen. Partijen nemen hierover zo spoedig mogelijk een besluit.

2. De toetreding geschiedt door middel van een bijlage bij dit convenant die namens alle partijen wordt ondertekend door een aan te wijzen vertegenwoordiger en door de toetredende partij en waarin wordt vastgelegd dat de toetreder zich onderwerpt aan alle bepalingen van dit convenant en welke bijdrage de toetreder levert aan het dekken van de kosten van de samenwerking als bedoeld in artikel 9.

Artikel 17 Uittreding

1. Ieder van partijen is bevoegd voortijdig uit dit convenant te treden. Uittreding, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, wordt schriftelijk kenbaar gemaakt aan partijen.

2. Indien een partij uit het convenant treedt, blijft het convenant voor de overige partijen onverkort van kracht.

3. Een partij die uit het convenant treedt, blijft niettemin gebonden aan zijn financiële verplichtingen onder dit convenant voor de volledige duur overeenkomstig artikel 25.

4. De financiële verplichting als bedoeld in lid 3 geldt niet voor de financiële aansprakelijkheid onder artikel 9 lid 2, voor zover de vordering van een derde voortvloeit uit een handelen of nalaten, zoals bedoeld in artikel 10, dat heeft plaatsgevonden na de uittreding van de betreffende partij.

5. Indien de Staat der Nederlanden uit het convenant treedt of een zodanig aantal van de overige partijen dat het aantal daarvan terugloopt tot drie of minder wordt het convenant van rechtswege voortijdig beëindigd.

Artikel 18 Evaluatie

Partijen zullen het functioneren van de samenwerking en de vorm van de samenwerking uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van het convenant evalueren. Op basis van de evaluatie zullen partijen besluiten of en in welke vorm de samenwerking zal worden voortgezet.

Artikel 19 Wijziging convenant

Indien er zich omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat een wijziging van het convenant noodzakelijk is, dan zullen partijen hiertoe zo spoedig mogelijk in overleg treden. Een voorstel tot wijziging wordt schriftelijk aan partijen gedaan. Partijen kunnen alleen schriftelijk met het voorstel instemmen. De wijziging wordt van kracht wanneer alle partijen hun instemming hebben betuigd.

Artikel 20 Voortzetting samenwerking

Partijen zullen in geval van voortzetting van de samenwerking bezien welke juridische structuur aan de samenwerking zal worden gegeven.

Artikel 21 Beëindiging convenant

1.Het convenant wordt beëindigd op de eerste dag van de eerstvolgende kalendermaand na verloop van drie jaar na het aantreden van de directeur. Dit laat het bepaalde in artikel 17, lid 5 onverlet

2. Bij de beëindiging van het convenant, zullen partijen al datgene doen dat nodig is om tot een efficiënte afwikkeling van zaken die voortvloeien uit het convenant te komen.

3. Middelen die bij beëindiging van het convenant en na afwikkeling van zaken resteren worden gerestitueerd aan partijen naar rato van de tot dan toe gedane bijdragen.

Artikel 22 Vertrouwelijkheid van informatie

Alle informatie die door partijen wordt verstrekt in het kader van de samenwerking is in beginsel openbaar, tenzij uit de aard van de informatie voortvloeit dat deze vertrouwelijk is. De Staat der Nederlanden is daarbij onder meer gebonden aan het bepaalde in de Wet openbaarheid van bestuur en aan artikel 68 Grondwet. Vertrouwelijke informatie over het (voorgenomen) commerciële beleid van partijen zal niet worden uitgewisseld.

Artikel 23 Geschillen en jurisdictie

1. Geschillen tussen partijen inzake dit convenant zullen worden voorgelegd aan de Rechtbank in Den Haag. Een partij kan zich echter pas op andere wijze dan in kort geding tot de rechter wenden, indien het geschil niet volgens de procedure van lid 2 tot en met 5 binnen een maand is opgelost.

2. Een partij die meent dat een geschil bestaat, deelt dat schriftelijk aan de andere partijen mee. De mededeling bevat een aanduiding van het geschil.

3. Binnen tien werkdagen na de dagtekening van de in lid 2 bedoelde mededeling zendt elke partij zijn zienswijze omtrent het geschil, alsmede een voorstel voor een oplossing daarvan, aan de andere partijen.

4. Binnen tien werkdagen na afloop van de in lid 3 genoemde termijn overleggen partijen over een oplossing van het geschil. Elke partij kan zich door deskundigen doen bijstaan.

5. Elke partij draagt de eigen kosten, voortvloeiende uit de procedure bepaald in lid 2 tot en met 5.

Artikel 24 Bijlagen

De bijlagen A, B en C maken integraal onderdeel uit van dit convenant.

Artikel 25 Inwerkingtreding en duur convenant

Dit convenant treedt in werking door ondertekening van de laatste van de in het hoofd van dit convenant genoemde partijen en eindigt zoals bepaald in artikel 21.

Artikel 26 Publicatie

Binnen één maand na inwerkingtreding van dit convenant wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

Aldus overeengekomen te Den Haag op de datum vermeld in het hoofd van dit convenant.

ABN AMRO Bank,
H. Mulder.
Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A,
H. Heemskerk.
B.J. Krouwel.
Fortis N.V.,
A. van Rossum.
ING Groep N.V.,
D. Laman Trip.
Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V.,
R.M. Barth, M.A.
Staat der Nederlanden:
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
De Minister van Financiën,G. Zalm.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,C.E.G. van Gennip.

Bijlagen:

Bijlage A: Taakopdracht van de directeur

Bijlage B: Bijdragen partijen aan de samenwerking

Bijlage C: Criteria om tot de samenwerking toe te treden

Bijlage A

Taakopdracht van de Directeur van het samenwerkingsverband conform artikel 7 lid 3 van het convenant

1. De directeur is belast met de volgende taken:

a. het uitvoeren van werkzaamheden teneinde de doelstellingen van het samenwerkingsverband te realiseren

b. het geven van leiding aan de personen die, conform artikel 7 lid 1 van het convenant, voor het samenwerkingsverband werkzaam zijn;

c. het opstellen van een werkplan en begroting

d. het zorg dragen voor de uitvoering van de conform de bepalingen van het convenant goedgekeurde werkplan en begroting;

e. het afleggen van rekening en verantwoording aan partijen over het gevoerde beleid en over de besteding van middelen.

2. Bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden zal de directeur worden bijgestaan door de medewerkers die werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband verrichten. Tevens heeft hij de beschikking over de financiële middelen conform de goedgekeurde begroting.

3. De directeur ontvangt instructies van de partijen gezamenlijk. Partijen wijzen uit hun midden een vertegenwoordiger aan die namens partijen het dagelijks contact met de directeur onderhoudt.

4. De directeur heeft de taak het samenwerkingsverband van partijen naar buiten voor representatieve doeleinden te vertegenwoordigen.

5. De directeur heeft de bevoegdheid partijen in rechte te binden. Deze volmacht is uitdrukkelijk beperkt tot de volgende handelingen:

a. rechtshandelingen waaruit financiële verplichtingen voor partijen voortvloeien, doch uitsluitend indien en voor zover deze passen binnen de in de goedgekeurde begroting daarvoor bestemde middelen;

b. overige rechtshandelingen, uitsluitend voor zover deze voortvloeien uit het goedgekeurde werkplan.

De directeur heeft de bevoegdheid om voor delen van zijn volmacht om partijen te binden anderen in de plaats te stellen, met dien verstande dat de betreffende volmacht uitsluitend kan worden uitgeoefend door één van de medewerkers aan wie de directeur in het kader van de samenwerking leiding geeft. Hij blijft evenwel te allen tijde de eindverantwoordelijkheid jegens partijen daarvoor houden.

Bijlage B

Bijdrage partijen aan de samenwerking

Partijen stellen bij aanvang voor de samenwerking een budget van maximaal € 1.200.000 per jaar beschikbaar. De bijdragen van partijen zijn verdeeld volgens onderstaande tabel. De bedragen zijn de maximale bedragen waartoe partijen zich conform artikel 9 lid 1 van het samenwerkingsconvenant verplichten, onverminderd het bepaalde in de overige leden van artikel 9 en artikel 10. De totale bijdrage waartoe partijen zich door ondertekening van dit convenant toe verplichten is gelijk aan de maximale jaarlijkse bijdrage over drie jaar.

Financiering

jaarlijks

 

totaal

Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

400.000

 

1.200.000

Ministerie van Economische Zaken

200.000

 

600.000

Staat der Nederlanden

 

600.000

1.800.000

    

ABN Amro Bank

 

143.750

431.250

Fortis Bank

 

143.750

431.250

ING Bank

 

143.750

431.250

Rabobank

 

143.750

431.250

FMO

 

25.000

75.000

    

Totaal private sector

 

600.000

1.800.000

    

Totale inkomsten

 

1.200.000

3.600.000

    

Totaal uitgaven

 

1.200.000

3.600.000

    

Saldo

 

0

 

Partijen verbinden zich na het tekenen van het convenant één kwart van hun jaarlijkse maximale bijdrage te storten op een daartoe geopende bankrekening op het eerste daartoe strekkend verzoek van de directeur.

Bijlage C

Criteria om tot de samenwerking toe te treden

De criteria waaraan instellingen of organisaties moeten voldoen om conform artikel 16 van het convenant tot het samenwerkingsverband toe te kunnen treden zijn de volgende:

De instelling of organisatie

- is werkzaam in de financiële sector. De instelling of organisatie verricht activiteiten die tot de terreinen van activiteiten van het samenwerkingsverband behoren, zoals beschreven in artikel 2 van het convenant:

De activiteiten van de samenwerking hebben betrekking op het gehele spectrum van de financiële sector inclusief het bankwezen, de geld- en kapitaalmarkten, het verzekeringswezen en het vermogensbeheer. Daartoe behoren ook deelsectoren en financiële producten die van belang zijn voor consumenten en ondernemers zoals sparen, handels- en exportfinanciering, rurale en micro-financiering, pensioenen en kapitaalmarktproducten met inbegrip van derivaten.

De samenwerking houdt zich ook bezig met omgevingsfactoren en overheidsbeleid die voor het functioneren van de financiële sector van belang zijn, zoals toezicht, wetgeving, landenrisico, corporate governance, financiële verslaglegging, integriteit, sociaal en milieubeleid, voorkomen corruptie, anti-witwasbeleid en bestrijding van de financiering van het terrorisme.

- is in Nederland werkzaam;

- heeft minimaal 5 jaar werkzaamheden verricht op het relevante gebied;

- heeft een onbesproken reputatie;

- onderschrijft de doelstellingen van het onderhavige convenant;

- is bereid een naar redelijkheid en billijkheid vastgestelde bijdrage van minimaal € 25.000 per jaar te leveren;

- is bereid zich aan de bepalingen van het convenant te onderwerpen.

Naar boven