De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
– Gelet op artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht;
– Gelet op het Koninklijk besluit van 18 oktober 1988 (Stb. 1988, 499), houdende de regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal;
– Gelet op het Organisatiebesluit VROM 2004;
Overwegende dat diverse organisatiewijzigingen binnen het ministerie van VROM een nieuwe toedeling van bevoegdheden binnen het ministerie noodzakelijk maken;
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. Minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
b. Staatssecretaris: Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
c. Ambtelijke Leiding: de ambtelijke leiding van het Ministerie door de secretaris-generaal en de vervanging van de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal;
d. diensten:
– Concernstaf;
– Auditdienst;
– Gemeenschappelijke Dienst;
– Directoraat-Generaal Milieu;
– Directoraat-Generaal Wonen;
– Directoraat-Generaal Ruimte;
– Rijksgebouwendienst;
– Inspectoraat-Generaal VROM;
– Ruimtelijk Planbureau;
e. Hoofden van dienst: de directeur-generaal Milieubeheer, de directeur-generaal Wonen de directeur-generaal Ruimte, de directeur-generaal Rijksgebouwendienst, de secretaris-generaal als manager belast met de dagelijkse leiding van de Concernstaf en de Auditdienst, de plaatsvervangend secretaris-generaal als manager belast met de dagelijkse leiding van de Gemeenschappelijke Dienst, de inspecteur-generaal VROM, de directeur van het Ruimtelijk Planbureau;
f. Hoofden van de organisatieonderdelen:de directeur Financiële en Economische Zaken, de directeur Personeel Organisatie en ICT, de directeur Concerncommunicatie, de directeur Auditdienst, de directeur VROM-administratiekantoor, de directeur Facilitaire en Informatiedienst, de directeur VROM Advies- en Expertdienst en de directeur Juridische Zaken;
g. mandaat: de bevoegdheid om in naam van de Minister of de Staatssecretaris besluiten te nemen of beleidsregels vast te stellen;
h. volmacht: de bevoegdheid om namens de Staat in naam van de Minister of de Staatssecretaris privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;
i. machtiging: de bevoegdheid om in naam van de Minister of de Staatssecretaris handelingen te verrichten die noch besluiten noch privaatrechtelijke rechtshandelingen zijn.
Artikel 2
1. In de uitoefening van de Ambtelijke Leiding van het Ministerie is de secretaris-generaal bevoegd tot het nemen van besluiten in verband met de coördinatie en integratie en de zorg voor éénheid en efficiency van beleid en de bedrijfsvoering van het Ministerie.
2. Onverminderd de Ambtelijke Leiding van het Ministerie door de secretaris-generaalzijn de Hoofden van dienst belast met de dagelijkse leiding van hun dienst en die onderwerpen die, mede op grond van in de Bestuursraad gemaakte afspraken, aan hen als lid van de Bestuursraad zijn toegewezen. Zij ondernemen alle activiteiten die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding en de uitvoering van het door de Minister en de Staatssecretaris bepaalde beleid.
3. De Hoofden van dienst zijn verantwoordelijk voor het beheer van hun dienst binnen de daarvoor door de Secretaris-generaal gestelde kaders, en met uitzondering van de taken en bevoegdheden, welke zijn opgedragen aan de hoofden van de organisatieonderdelen. De taken en bevoegdheden van de hoofden van de organisatieonderdelen kunnen door de Minister nader worden aangevuld.
4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid, zijn uitgezonderd de taken en bevoegdheden, die bij of krachtens de wet zijn opgedragen aan andere instanties.
Artikel 3
1. Aan de Hoofden van dienst wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend tot het:
a. nemen van besluiten die verband houden met hun taken, als bedoeld in artikel 2;
b. nemen van beslissingen op bezwaar, met inachtneming van artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tegen besluiten die verband houden met hun taak, als bedoeld in artikel 2;
c. vaststellen van beleidsregels die verband houden met hun taak, als bedoeld in artikel2;
d. het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen voor zover het aangelegenheden betreft die verband houden met hun taak, als bedoeld in artikel 2;
e. verrichten van andere handelingen dan het nemen van besluiten of het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, die verband houden met hun taak, als bedoeld in artikel 2;
f. het afdoen van alle overige stukken die verband houden met hun taak, als bedoeld in artikel 2.
2. Aan de Hoofden van de organisatieonderdelen wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend tot het:
a. nemen van besluiten die verband houden met hun taken, als bedoeld in het Organisatiebesluit VROM 2004;
b. nemen van beslissingen op bezwaar, met inachtneming van artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tegen besluiten die verband houden met hun taak, als bedoeld in het Organisatiebesluit VROM 2004;
c. vaststellen van beleidsregels die verband houden met hun taak, als bedoeld in het Organisatiebesluit VROM 2004;
d. het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen voor zover het aangelegenheden betreft die verband houden met hun taak, als bedoeld in het Organisatiebesluit VROM 2004;
e. verrichten van andere handelingen dan het nemen van besluiten of het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, die verband houden met hun taak, als bedoeld in in het Organisatiebesluit VROM 2004;
f. het afdoen van alle overige stukken die verband houden met hun taak, als bedoeld in het Organisatiebesluit VROM 2004.
Artikel 4
De Hoofden van dienst en de Hoofden van de organisatieonderdelen zijn gemachtigd tot het aangaan van (financiële) verplichtingen en het doen van betalingen, voorzien in de vastgestelde begrotingen van hun respectievelijke diensten of organisatieonderdelen.
Artikel 5
De secretaris-generaal doet de voordracht aan de Minister respectievelijk de Staatssecretaris van het operationeel plan VROM. In het operationeel plan VROM wordt per dienst nader bepaald welke activiteiten door de dienst zullen worden ondernomen, welke resultaten zullen worden behaald en welke middelen zowel wat het beleid als wat het beheer betreft daarvoor in beginsel beschikbaar zijn. Tegelijkertijd wordt bepaald wanneer en in welke vorm, het Hoofd van dienst verantwoording aflegt en informatie verstrekt over de voortgang van het beleid en over het beheer.
Artikel 6
1. De Hoofden van dienst en de Hoofden van de organisatieonderdelen informeren terstond de Minister, de Staatssecretaris en de Secretaris-Generaal bij zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen, aangaande de hen toegekende taken en bevoegdheden.
2. Elke functionaris aan wie bij of krachtens deze regeling mandaat is verleend, heeft een informatie- en signaleringsplicht jegens degene die het mandaat heeft verleend, zodanig dat deze de eigen verantwoordelijkheid goed vorm kan geven.
Artikel 7
De Hoofden van dienst leggen binnen twee maanden na afloop van het begrotingsjaar verantwoording af over hun activiteiten. Voor de verantwoording over de activiteiten bedoeld in artikel 4, wordt het tijdschema aangehouden dat jaarlijks door de concernstafdirecteur Financiële en Economische Zaken wordt voorgeschreven.
Artikel 8
1. De Hoofden van dienst en de Hoofden van de organisatieonderdelen kunnen, onder voorwaarden en binnen de vastgestelde kaders, bestanddelen van de aan hen verleende bevoegdheden, verlenen aan personen die onder hun verantwoordelijkheid werkzaam zijn
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden hebben in ieder geval betrekking op:
a. Het uitoefenen van de dagelijkse leiding van het onderdeel waarvoor hij verantwoordelijk is, met inbegrip van verantwoordelijkheden op organisatorisch, financieel en materieel gebied;
b. Het leiding geven aan de onder hem ressorterende functionarissen;
c. Specifieke door de mandaatgever toegekende bevoegdheden.
3. De Hoofden van dienst leggen een concept-regeling mandaat, volmacht en machtiging aan de secretaris-generaal voor en als het gaat om bevoegdheden als bedoeld in artikel 4 aan de concernstafdirecteur Financiële en Economische Zaken.
4. Het Hoofd van dienst van de Gemeenschappelijke Dienst draagt zorg voor de registratie van alle regelingen, zoals bedoeld in lid 3, in het Centraal Register (onder)mandaat, volmacht en machtiging VROM 2004.
Artikel 9
Indien de Hoofden van dienst stukken afdoen als bedoeld in artikel 3, luidt de ondertekening:
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
dan wel, voortvloeiend uit de taakverdeling tussen de minister en de staatssecretaris:
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
voor deze:
Artikel 10
De Minister kan de taken en bevoegdheden, genoemd in deze regeling, met onmiddellijke ingang wijzigen of intrekken.
Artikel 11
De Regeling taken en bevoegdheden VROM 2002 wordt ingetrokken. Besluiten tot mandaatverlening die berusten op artikel 8 van die regeling berusten na inwerkingtreding van deze regeling op artikel 8 van deze regeling.
Artikel 12
1. Dit besluit wordt aangehaald als Regeling taken en bevoegdheden VROM 2004.
2. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die waarop het in de Staatscourant is geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2004.
Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.