Wijziging Regeling instelling commissie vervolgonderzoek rekenschap

5 juli 2004

Nr. PDR/Dir/2004/32757

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en de Minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties a.i.,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste en derde lid, van de Kaderwet adviescolleges;

Besluiten:

Artikel I

De Regeling instelling commissie vervolgonderzoek rekenschap wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 3 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd die luiden als volgt:

Artikel 3a

1. De commissie heeft in aansluiting op de taak, genoemd in artikel 2, de opdracht het daarin bedoelde onderzoek voort te zetten bij de 7 instellingen ten aanzien van die instellingen in de sectoren HBO en BVE waarvan geen eindconclusie is opgenomen in het eindrapport zoals bedoeld onder h van dat artikel.

2. De commissie rapporteert over de resultaten van dit onderzoek per instelling. De rapporten betreffende de afzonderlijke instellingen behoeven niet gelijktijdig te worden uitgebracht.

3. Indien het voortgezette onderzoek in vergelijking met de eindrapportage, bedoeld in het eerste lid, leidt tot het vaststellen van nog niet eerder vastgestelde onregelmatigheden of de commissie aanleiding geeft tot het doen van nieuwe aanbevelingen en adviezen brengt zij naast de rapportage per instelling een afsluitende algemene rapportage uit.

Artikel 3b

1. De commissie onderzoekt de mogelijkheden van toepassing van artikel 227a van het Wetboek van Strafrecht in die gevallen waarin naar het oordeel van de Commissie sprake is dat een instelling opzettelijk niet naar waarheid gegevens heeft verstrekt ter verkrijging van bekostiging of subsidie waarop de desbetreffende instelling geen aanspraak had. De commissie treedt hierbij in overleg met het Openbaar Ministerie

2. Indien toepassing van artikel 227a van het Wetboek van Strafrecht in het kader van haar onderzoek tot de mogelijkheden behoort, gaat de commissie voor alle door haar onderzochte instellingen na of de resultaten van haar onderzoek aanleiding geven tot het doen van aangifte op grond van vermoeden van handelen als bedoeld in artikel 227a van het Wetboek van Strafrecht. Zij adviseert de staatssecretaris terzake.

Artikel II

In artikel 8 wordt na de zinsnede ‘genoemd in artikel 2, onder g en h’ ingevoegd: artikel 3a.

Artikel III

Artikel 11 van de Regeling instelling commissie vervolgonderzoek rekenschap komt te luiden:

Artikel 11

De commissie wordt opgeheven met ingang van de eerste dag van de derde maand nadat zij de laatste rapportage heeft uitgebracht.

Artikel IV

In artikel 13, tweede lid, worden de woorden ‘de eindrapportage bedoeld in artikel 2, onder h,’ vervangen door: de laatste rapportage

Artikel V

Deze wijziging treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze wijziging zal met de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Rutte.De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties a.i., J.W. Remkes.

Toelichting

Algemeen

In de ‘Ministeriële regeling instelling commissie vervolgonderzoek rekenschap’ is toegelicht wat de aanleiding was tot het instellen van de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap. In artikel 2, lid g, is aangegeven dat de Commissie voor 1 januari 2004 een eindrapportage uitbrengt over haar bevindingen. In haar voortgangsrapportage van 28 oktober 2003 heeft de Commissie aangegeven dat deze datum zou worden overschreden. In het eindrapport ‘Eerlijk Delen’ van de Commissie (d.d. 1 april 2004) heeft de Commissie aangegeven dat zij haar onderzoek bij zeven instellingen niet heeft kunnen afronden. Op basis daarvan heeft het Kabinet besloten de Commissie te verzoeken middels een wijziging van de ‘Ministeriële regeling instelling commissie vervolgonderzoek rekenschap’ de opdracht te aanvaarden en het onderzoek bij de zeven instellingen af te ronden.

In de regeling is geen eindtermijn voor de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap opgenomen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan een uitdrukkelijke wens van de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap haar werkzaamheden zonder belemmeringen te kunnen verrichten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

In haar eindrapport ‘Eerlijk delen’ van 1 april 2004, het rapport bedoeld in artikel 2, onder h, van de Regeling instelling commissie vervolgonderzoek rekenschap (verder: de Regeling), heeft de commissie nog geen resultaten kunnen verwerken van het onderzoek bij zes HBO-instellingen en één BVE-instelling. Het is wenselijk dat dezelfde commissie het onderzoek bij de bedoelde instellingen kan voortzetten en afronden. Artikel 3a voorziet hierin. De commissie zal individuele rapportages per instelling uitbrengen. Deze rapportages kunnen desgewenst gefaseerd worden uitgebracht. Het is met andere woorden niet nodig dat zij in één allesomvattende rapportage worden gegoten. Het zou kunnen zijn dat het voortgezette onderzoek van de commissie nieuwe onregelmatigheden oplevert of dat de commissie het geheel overziende aanleiding ziet met nieuwe aanbevelingen of adviezen aan de staatssecretaris te komen. Als dat zo is, zal de commissie wel een afsluitende, algemene rapportage uitbrengen. Ik acht deze wijze van rapporteren niet in strijd met artikel 8 van de Regeling omdat de individuele rapporten en het eventuele afsluitend rapport samen de rapportage bedoeld in artikel 3a vormen.

De commissie heeft in haar eindrapport (blz. 87) de aanbeveling gedaan de mogelijkheden te doen nagaan van toepassing van art. 227a van het Wetboek van Strafrecht en zo nodig en mogelijk aangifte te doen wegens vermoedelijke overtreding van dit artikel. Zoals ook in de beleidsreactie van de regering op het eindrapport van de commissie al is vermeld (Kamerstukken II, 2003–2004, 28 248, nr. 49, blz. 3), heeft het de voorkeur van de regering dat de commissie zelf deze aanbeveling uitvoert. De commissie heeft zich daartoe ook bereid verklaard. In artikel 3b is dit geformaliseerd. Het tweede lid schrijft voor, in deze aansluitend bij de wensen van de commissie zelf, dat – als het in overleg met het Openbaar Ministerie mogelijk blijkt in bepaalde gevallen aangifte te doen op grond van artikel 227a van het Wetboek van Strafrecht – de commissie alle door haar onderzochte dossiers opnieuw tegen het licht houdt gegeven deze mogelijkheid. Het gaat hier dus niet alleen om de dossiers uit het voortgezette onderzoek maar ook om de dossiers uit het oorspronkelijke onderzoek dat heeft geleid tot het rapport ‘Eerlijk delen’. De commissie zal de staatssecretaris adviseren omtrent de vervolgstappen.

Artikel II

Artikel 8 van de Regeling is aangevuld met de nieuwe rapportage.

Artikel III

Commissies als de onderhavige zijn per definitie tijdelijk. De duidelijkheid verlangt die tijdelijkheid concreet te maken in de vorm van een einddatum. De tekst van deze bepaling is aangepast in die zin dat het einde van de werkzaamheden van de commissie nu is gekoppeld aan de laatste rapportage.

Artikel IV

Het tijdstip van vervallen van de Regeling was oorspronkelijk gekoppeld aan het uitbrengen van het eindrapport van de commissie maar wordt nu gekoppeld aan de laatste rapportage

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties a.i.,

J.W. Remkes

Naar boven