Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit elektriciteitsproductie 2006

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 27 juni 2004, nr. WJZ 4042090, houdende vaststelling van de vaste bedragen per kWh ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor het jaar 2006 (Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit elektriciteitsproductie 2006)

De Minister van Economische Zaken,

Handelend na overleg met de Staatssecretaris van Financiën en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 72p, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. zuivere biomassa: producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen –, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken die geheel biologisch afbreekbaar zijn, alsmede industrieel en huishoudelijk afval dat geheel biologisch afbreekbaar is;

b. niet-zuivere biomassa: biomassa, niet zijnde zuivere biomassa;

c. afvalverbrandingsinstallatie: de productie-installatie waarin al dan niet de opgewekte warmte wordt teruggewonnen en die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is voor:

1°. de verbranding door oxidatie van afvalstoffen;

2°. een andere thermische behandeling van afvalstoffen dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand, of

3°. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling van afvalstoffen;

d. productie-installatie voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie op zee: een productie-installatie waarin elektriciteit wordt opgewekt met behulp van windenergie, die is opgericht in de territoriale zee of in de exclusieve economische zone;

e. productie-installatie voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie op land: een productie-installatie waarin elektriciteit wordt opgewekt met behulp van windenergie, niet zijnde een productie-installatie als bedoeld in onderdeel d.

2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen –, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede industrieel en huishoudelijk afval met een aandeel onvermijdbare kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische oorsprong van ten hoogste drie massaprocent per partij geacht geheel biologisch afbreekbaar te zijn.

3. Het rendement voor afvalverbrandingsinstallaties wordt berekend door de som van:

a. de opgewekte en aan het net of aan andere productie-installaties dan de productie-installatie die de elektriciteit opwekt te leveren elektriciteit, en

b. tweederde van de opgewekte en nuttig aan te wenden warmte, te delen door het product van de massa van het te verwerken afval en de calorische onderwaarde van dit afval.

Artikel 2

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie met een nominaal elektrisch vermogen van ten hoogste 50 MW, niet zijnde een afvalverbrandingsinstallatie, bedraagt bij subsidieverlening in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006:

a. indien zuivere biomassa, met uitzondering van stortgas en biogas uit slibvergisting, wordt omgezet in elektriciteit € 0,097 per kWh;

b. indien niet-zuivere biomassa wordt omgezet in elektriciteit € 0,029 per kWh.

Artikel 3

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie met een nominaal elektrisch vermogen van meer dan 50 MW, niet zijnde een afvalverbrandingsinstallatie, bedraagt bij subsidieverlening in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006:

a. indien zuivere biomassa, met uitzondering van diermeel, stortgas en biogas uit slibvergisting, wordt omgezet in elektriciteit € 0,07 per kWh;

b. indien zuivere biomassa, uitsluitend bestaande uit diermeel, wordt omgezet in elektriciteit € 0,021 per kWh;

c. indien niet-zuivere biomassa, met uitzondering van diermeel, wordt omgezet in elektriciteit € 0,029 per kWh.

Artikel 4

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit opgewekt met behulp van een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van stortgas, bedraagt bij subsidieverlening in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 € 0,021 per kWh.

Artikel 5

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, met uitzondering van elektriciteit opgewekt met behulp van stortgas of biogas uit slibvergisting, opgewekt in een afvalverbrandingsinstallatie met een minimum rendement van 26%, bedraagt bij subsidieverlening in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 € 0,029 per kWh.

Artikel 6

1. Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie op land, bedraagt bij subsidieverlening in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 € 0,077 per kWh.

2. Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie op zee, bedraagt bij subsidieverlening in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 € 0,097 per kWh.

Artikel 7

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van zonne-energie, bedraagt bij subsidieverlening in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 € 0,097 per kWh.

Artikel 8

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van golfenergie of van getijdenenergie, bedraagt bij subsidieverlening in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 € 0,097 per kWh.

Artikel 9

Het vaste bedrag ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van waterkracht, bedraagt bij subsidieverlening in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 € 0,097 per kWh.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidiebedragen milieukwaliteit elektriciteitsproductie 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 juni 2004.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

1. Doel en aanleiding

Met de wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie is in de Elektriciteitswet 1998 een voorziening getroffen voor de subsidiëring van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. De subsidie wordt verstrekt voor het aantal geproduceerde en op het net of op een productie-installatie ingevoede kWh’s. Ingevolge artikel 72p, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 wordt bij ministeriële regeling jaarlijks de hoogte vastgesteld van de vaste bedragen per kWh ter stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie. Deze bedragen variëren per type productie-installatie en per wijze van opwekking van duurzame elektriciteit. In onderhavige regeling worden de subsidiebedragen vastgesteld die van toepassing zijn indien de subsidie tussen 1 januari 2006 en 1 juli 2006 wordt verleend. De subsidie wordt voor maximaal 10 jaar verleend en is afhankelijk van onder meer het moment dat de investering is gepleegd. Gedurende de gehele toekenningsduur worden de bedragen, in de vorm van een voorschot, uitgekeerd die in de onderhavige regeling zijn opgenomen.

2. Duurzame elektriciteit

2.1. Uitgangspunten subsidiebedragen

In de artikelen 2 tot en met 9 van deze regeling zijn de subsidiebedragen voor duurzame elektriciteit opgenomen. De subsidiebedragen zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat de onrendabele top van opwekking van duurzame elektriciteit wordt weggenomen ten opzichte van conventionele (fossiele) opwekking van elektriciteit. Er zijn verschillende wijzen van opwekking van duurzame elektriciteit, met onderlinge verschillen in de onrendabele top ten opzichte van conventioneel opgewekte elektriciteit. Om de juiste subsidie voor de onrendabele top te kunnen berekenen, zijn in deze regeling verschillende categorieën productie-installaties onderscheiden. De subsidiebedragen die in onderhavige regeling zijn vastgesteld zijn een half jaar geldig, van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006. De reden hiervoor is dat in artikel III, negende lid, van de wet van 5 juni 2003 tot wijziging van de Electriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor productie-installaties van ten minste 50 MW die zuivere biomassa als brandstof gebruiken, een overgangsregeling is getroffen. Deze overgangsregeling eindigt op 1 juli 2006. Per 1 juli 2006 zullen voor deze categorie nieuwe subsidiebedragen en een nieuwe systematiek gaan gelden. Daarnaast zullen de resultaten van de MEP tussenevaluatie bekend zijn, waardoor eventuele andere veranderingen ook doorgevoerd kunnen worden.

De subsidiebedragen zijn gelijk aan de bedragen die in 2005 golden. De reden hiervoor is dat er geen gegevens voorhanden zijn die wijzigingen nodig maken. Dit is gebleken uit onderzoek van ECN.

2.2. Wijze berekening onrendabele top

In de eerder genoemde studie van ECN en KEMA is bij de berekening van de onrendabele top als uitgangspunt gekozen de gebruikte technologie en brandstof in combinatie met de schaalgrootte. Dit heeft geresulteerd in een aantal categorieën. Binnen deze categorieën is onder andere bij de berekening van de onrendabele top rekening gehouden met de investeringskosten, de operationele kosten en de afbetaaltermijn van leningen. Voor zon- en windenergie is voorts rekening gehouden met de kosten van de zogenaamde onbalans. Deze kosten vloeien voort uit het feit dat zon- en windenergie niet continu geleverd kunnen worden. Hierdoor moet de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet elektriciteit bijkopen om de balans te handhaven. Deze kosten worden doorberekend aan de producent. Daarnaast is rekening gehouden met de voordelen van eventuele subsidies en fiscale regelingen voor duurzame elektriciteit, zoals bij voorbeeld de EIA (energie-investeringsaftrek).

2.3. Biomassa algemeen

De productie van elektriciteit door middel van biomassa kent een groot palet aan brandstoffen, technieken en schaalgrootten. Op basis van factoren gerelateerd aan de brandstof, techniek en schaalgrootte, ontstaan verschillen in de onrendabele top. Een eerste onderscheid in deze regeling is de vraag of er al dan niet sprake is van een afvalverbrandingsinstallatie. In artikel 1, eerste lid, onderdeel c, is een definitie opgenomen van een afvalverbrandingsinstallaties. Deze definitie sluit aan bij de in de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit gehanteerde definitie.

2.4. Verwerking van biomassa anders dan in afvalverbrandingsinstallaties

Voor zover productie-installaties die met behulp van biomassa elektriciteit opwekken, géén afvalverbrandingsinstallatie zijn, wordt in de eerste plaats een onderscheid gemaakt naar grootte van de productie-installatie. Artikel 2 van deze regeling ziet op productie-installaties met een nominaal elektrisch vermogen van ten hoogste 50 MW. Artikel 3 van deze regeling ziet op productie-installaties met een nominaal elektrisch vermogen van meer dan 50 MW. Op brandstofniveau wordt, voor zowel de grote als de kleine productie-installaties, een onderscheid gemaakt tussen zuivere biomassa en niet-zuivere biomassa. Ook hiervoor zijn in artikel 1 van deze regeling definities opgenomen. In de praktijk zal bij de subsidieverlening eerst worden bepaald om welk type biomassa-installatie het gaat. Vervolgens zullen voorschotten worden verstrekt op basis van de garanties van oorsprong die voor de elektriciteitsproductie uit de desbetreffende productie-installatie worden aangemaakt.

Uit de garanties van oorsprong blijkt of er sprake is van zuivere of niet-zuivere biomassa. Door middel van de garanties van oorsprong wordt ook gewaarborgd dat uitsluitend subsidie wordt verstrekt aan de elektriciteit die te relateren is aan de zuivere biomassa en biologisch afbreekbare fractie van de niet-zuivere biomassa. Tot slot wordt opgemerkt dat in artikel III, negende lid, van de wet van 5 juni 2003 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie voor productie-installaties van ten minste 50 MW die zuivere biomassa als brandstof gebruiken, een overgangsregeling is getroffen. Deze overgangsregeling houdt in dat drie jaar na inwerkingtreding van de in de Elektriciteitswet 1998 opgenomen subsidieregeling, het subsidiebedrag voor de resterende subsidieperiode wijzigt in het op dat moment geldende subsidiebedrag. Dit in tegenstelling tot het algemene uitgangspunt dat het aan het begin van de subsidie geldende subsidiebedrag, voor de hele subsidiabele periode ongewijzigd blijft.

2.5. Verwerking van biomassa in afvalverbrandingsinstallaties

Anders dan bij de meeste andere productie-installaties voor de verwerking van biomassa, zijn bij afvalverbrandingsinstallaties de brandstofkosten negatief. De exploitant van de productie-installatie krijgt geld om de brandstof (afval) te verwerken. Om te voorkomen dat afvalverbrandingsinstallaties die geen onrendabele top hebben, subsidie zouden ontvangen, is in artikel 4 van de regeling een rendementseis gesteld. De rendementseis van 26% is vastgesteld door uit te gaan van het subsidiebedrag voor elektriciteit opgewekt uit niet-zuivere biomassa. Dit is € 0,029. Uitgaande van dit subsidiebedrag is een onrendabele top bepaald, en is gekomen tot een rendementseis van 26,4%, afgerond 26%. De wijze van berekenen van deze rendementseis is opgenomen in artikel 1, derde lid, van deze regeling. Het minimum rendement wordt bepaald door de energie-output te delen door de energie-input. De energie-output is gedefinieerd als de op te wekken elektriciteit en 2/3 deel van de nuttig aan te wenden warmte. De opgewekte elektriciteit dient aan het net of aan een andere productie-installatie dan de productie-installatie die de elektriciteit opwekt te worden geleverd. De elektriciteit ten behoeve van de eigen bedrijfsactiviteiten van de productie-installatie wordt dus niet meegenomen in de rendementsberekening aangezien dit geen energie-output van de productie-installatie in zijn geheel is.

Onder nuttig aan te wenden warmte wordt de warmte verstaan die nuttig wordt gebruikt in processen buiten de afvalverbrandingsinstallatie of ten behoeve van de verwarming van gebouwen. De warmte die wordt gebruikt voor de eigen bedrijfsactiviteiten van de afvalverbrandingsinstallatie en de warmte die wordt vernietigd wordt in ieder geval niet beschouwd als nuttig aan te wenden warmte. De op te wekken elektriciteit en de op te wekken warmte in de teller van de breuk dienen uiteraard gerelateerd te zijn aan het afval in de noemer van de breuk. Dit betekent dat de elektriciteit en de warmte die zijn te relateren aan eventuele andere brandstoffen dan het afval, niet in de berekening mee mogen worden genomen. De energie-input is het product van massa van het afval dat in de productie-installatie wordt verwerkt en de calorische onderwaarde van dit afval.

Aangezien uitsluitend de duurzame elektriciteit, opgewekt in een productie-installatie met een rendement van 26% of hoger, voor subsidie in aanmerking komt, dient informatie over het rendement van een afvalverbrandingsinstallatie bij de subsidieaanvraag te worden verstrekt. Vandaar dat in artikel 1, derde lid, wordt gesproken over de ‘te leveren elektriciteit en aan te wenden warmte’. Bij bestaande afvalverbrandingsinstallaties ligt het desalniettemin voor de hand om de berekening uit te voeren op basis van historische gegevens, daarbij rekening houdend met eventuele veranderingen die zijn of worden doorgevoerd en die van invloed kunnen zijn op de rendementsberekening.

Bij nieuwe afvalverbrandingsinstallaties dient van het ontwerprendement te worden uitgegaan, waarbij het voor de hand ligt om in een situatie van normaal bedrijf te toetsen of dit ontwerprendement ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Uiteraard kan een producent bij de subsidieaanvraag een berekeningsrapport toevoegen over het rendement van de productie-installatie. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft de taak om het opgegeven rendement van een afvalverbrandingsinstallatie te verifiëren. Indien nodig zal hij daarvoor een onafhankelijke derde inschakelen. Met name bij nieuwe productie-installaties kan het gewenst zijn om na te gaan of het beoogde rendement bij het ontwerp van de afvalverbrandingsinstallatie, ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Bij de subsidiebeschikking kunnen, op basis van artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere voorschriften worden gesteld over een periodieke controle op het rendement van afvalverbrandingsinstallaties. Te denken valt bij voorbeeld aan het voorschrift dat periodiek een overzicht wordt gegeven van de gerealiseerde rendementen of dat wijzigingen in het bij de aanvraag opgegeven rendement worden gemeld. Ook bij de eindafrekening zijn gegevens over het behaalde rendement van belang, aangezien dit ook van invloed zal zijn op de vaststelling van de subsidie. Om deze reden wordt ook informatie gevraagd over het rendement ten behoeve van de subsidievaststelling.

3. Warmtekrachtkoppeling

Anders dan bij duurzame energie worden de subsidiebedragen voor warmtekrachtkoppeling (WKK) jaarlijks berekend op grond van actuele marktgegevens. De WKK subsidiebedragen voor een kalenderjaar worden elk najaar daaraan voorafgaand vastgesteld. In verband met de invoering van de zgn. kooldioxide-index wordt het subsidiebedrag voor WKK per 1 juli 2004 aangepast. Daartoe is een aparte regeling opgesteld.

4. Klimaatneutrale elektriciteit

Voor klimaatneutrale elektriciteit zijn in deze regeling nog geen bedragen opgenomen omdat er thans in Nederland nog geen productie-installaties zijn die klimaatneutrale elektriciteit opwekken en op het net invoeden. Het subsidiebedrag voor klimaatneutrale elektriciteit zal worden vastgesteld op het moment dat er zicht op is dat in Nederland daadwerkelijk klimaatneutrale elektriciteit wordt geproduceerd.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven