De Minister van Justitie,
Gelet op de artikelen 373, 391, 541, tweede lid, 556, eerste lid, en 587, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
Besluit:
Artikel 1
Voor de uitvoering van opdrachten of werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 373, 391, 541, tweede lid, 556, eerste lid, en 587, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering worden aangewezen:
a. ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Politiewet 1993;
b. ambtenaren, werkzaam bij de gerechten en genoemd in artikel 14, tweede lid, en artikel 145, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;
c. ambtenaren, werkzaam bij de onderdelen van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 134, eerste lid, onder b tot en met d, van de Wet op de rechterlijke organisatie;
d. ambtenaren, werkzaam bij de Belastingdienst/Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst – Economische Controle Dienst van het Ministerie van Financiën, welke opsporingsbevoegdheid bezitten;
e. ambtenaren, werkzaam bij de Voedsel en Waren Autoriteit, welke opsporingsbevoegdheid bezitten;
f. ambtenaren, werkzaam bij de Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, welke opsporingsbevoegdheid bezitten;
g. ambtenaren, werkzaam in een penitentiaire inrichting;
h. ambtenaren, werkzaam in een rijksinrichting voor justitiële kinderbescherming;
i. ambtenaren, werkzaam in een rijksinrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden;
j. functionarissen, werkzaam in een particulier justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden;
k. functionarissen, werkzaam in een niet-justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden;
l. functionarissen, die door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden worden belast met de invordering van geldboeten en administratieve sancties.
Artikel 2
Het besluit van 19 december 2001, nr. 5140479/501/AJT, betreffende aanwijzing van ambtenaren van politie en functionarissen ten behoeve van uitreiking en betekening van gerechtelijke stukken1 , wordt ingetrokken.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 mei 2004.
Dit besluit zal in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad worden geplaatst.
De buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst bij de Voedsel en Warenautoriteit (VWA) alsmede de buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst bij de Arbeidsinspectie zijn niet bevoegd tot het uitreiken en betekenen van gerechtelijke stukken.
In geval van de VWA gelast het openbaar ministerie veelal voorlopige maatregelen in zaken waarbij sprake is van een ernstig risico voor de volksgezondheid dat onmiddellijk ingrijpen vereist. De VWA stelt hiertoe het proces-verbaal op, doch de VWA is niet bevoegd deze voorlopige maatregelen direct te betekenen. Soortgelijke situaties doen zich voor bij de Arbeidsinspectie.
Het is te omslachtig om voor deze relatief eenvoudige werkzaamheden een beroep te doen op een bevoegd ambtenaar van politie. Door de VWA en de Arbeidsinspectie is verzocht om te bewerkstelligen dat aan de buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van deze organisaties de bevoegdheid wordt toegekend om gerechtelijke stukken uit te reiken en te betekenen. Los van het feit dat toekenning van deze bevoegdheid de mogelijkheid van een adequate strafrechtelijke reactie vergroot, leidt dit tevens tot een efficiëntere werkwijze in algemene zin. Gelet op het specifieke takenpakket van de buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam bij resp. de VWA en de Arbeidsinspectie, wordt toekenning van de aanvullende bevoegdheid opportuun geacht.