Reglement van Inwendige Dienst van de Hoge Raad der Nederlanden

Reglement van Inwendige Dienst van de Hoge Raad der Nederlanden ex art. 75 lid 4 Wet op de Rechterlijke Organisatie

I. De Hoge Raad der Nederlanden is verdeeld in vier meervoudige en drie enkelvoudige kamers.

II. 1. De Eerste Meervoudige Kamer neemt kennis:

a. van de eis tot cassatie in burgerlijke zaken met uitzondering van die genoemd in artikel IV;

b. van het beklag vermeld in artikel 13a van het Wetboek van Strafvordering;

c. van de eis tot cassatie in strafzaken, vermeld in artikel 511a van het Wetboek van Strafvordering;

d. van de eis tot cassatie in onteigeningszaken en in zaken betreffende de verschuldigdheid krachtens bijzondere wetten van een schadeloosstelling door enig overheidslichaam verschuldigd wegens gebruik of beperking van eigendom;

e. van de eis tot cassatie, vermeld in de artikelen 181, 186 en 217 van de Landinrichtingswet;

f. van alle jurisdictiegeschillen, vermeld in artikel 77 van de Wet op de rechterlijke organisatie, voor zover deze burgerlijke zaken betreffen;

g. van de wraking of verschoning van één of meer van haar leden.

2. Deze kamer is tevens belast met de behandeling - voor zover bedoeld in het eerste lid van artikel 30 van het Besluit orde van dienst gerechten - van de zaken, vermeld in artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

III. 1. De Tweede Meervoudige Kamer neemt kennis:

a. van de eis tot cassatie in strafzaken, met uitzondering van die genoemd in artikel II.1. c ;

b. van de aanvraag tot herziening vermeld in de Achtste Titel van Boek III van het Wetboek van Strafvordering;

c. van de aanwijzing van een ander gerecht, aan de Hoge Raad opgedragen in de Derde Titel van Boek IV van het Wetboek van Strafvordering;

d. van het rechtsgeding tot herkenning van veroordeelden of van andere gevonniste personen, bedoeld in de Vierde Afdeling van de Eerste Titel van Boek V van het Wetboek van Strafvordering;

e. van de eis tot cassatie en verdere behandeling van zaken bedoeld in artikel 31 van de Uitleveringswet;

f. van de eis tot cassatie van zaken, bedoeld in artikel 32 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging van strafvonnissen;

g. van de eis tot cassatie in het belang der wet betreffende zaken, voortvloeiend uit de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, vermeld in artikel 78 lid 3 van de Wet op de rechterlijke organisatie;

h. in het algemeen van alle strafzaken waarvan de behandeling door de wet aan de Hoge Raad is opgedragen, voor zover niet vermeld in artikel II;

i. van alle jurisdictiegeschillen, vermeld in artikel 77 van de Wet op de rechterlijke organisatie, voor zover deze strafzaken betreffen;

j. van de wraking of verschoning van één of meer van haar leden.

2. Deze kamer adviseert op verzoeken om gratie in de gevallen waarin zodanig advies door de Hoge Raad moet worden uitgebracht.

3. Deze kamer is tevens belast met de behandeling - voor zover bedoeld in het tweede lid van artikel 30 Besluit orde van dienst gerechten - van de zaken, vermeld in artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

IV. De Derde Meervoudige Kamer neemt kennis:

a. van de eis tot cassatie van uitspraken van de gerechtshoven, waaronder die van de voorzieningenrechters, welke door hen als administratieve rechter worden gedaan in belastingzaken;

b. van de eis tot cassatie waarbij tegen andere rechterlijke uitspraken betreffende de heffing van enige belasting wordt opgekomen;

c. van de eis tot cassatie van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep;

d. van de eis tot cassatie van uitspraken van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven;

e. van de eis tot cassatie van uitspraken van de Douanekamer, waaronder die van de voorzieningenrechter, van het gerechtshof te Amsterdam;

f. van jurisdictiegeschillen, vermeld in artikel 77 van de Wet op de rechterlijke organisatie, voor zover betreffende onderwerpen waarvan krachtens dit reglement deze kamer kennisneemt;

g. van de wraking of verschoning van één of meer van haar leden.

V. De Vierde Meervoudige Kamer neemt kennis:

a. van de zaken bedoeld in hoofdstuk 6A van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

b. van de vorderingen van de procureur-generaal tot het instellen van een onderzoek op grond van artikel XIII van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten) Staatsblad 2001, 582;

c. van beroepen op grond van artikel 39 Wet op de rechterlijke organisatie;

d. van beroepen op grond van artikel 108 Wet op de rechterlijke organisatie;

e. van de wraking of verschoning van één of meer van haar leden.

VI. Ter rolle van de Eerste Enkelvoudige Kamer worden ingeschreven de zaken waarvan de Eerste Meervoudige Kamer kennisneemt, voor zover het zaken betreft die bij dagvaarding worden aangebracht.

VII. Ter rolle van de Tweede Enkelvoudige Kamer worden ingeschreven de zaken waarvan de Tweede Meervoudige Kamer kennisneemt, voor zover het zaken betreft die krachtens de wet op de openbare terechtzitting van de Hoge Raad worden behandeld.

VIII. Ter rolle van de Derde Enkelvoudige Kamer worden ingeschreven de zaken waarvan de Derde Meervoudige Kamer kennisneemt, voor zover het zaken betreft die bij dagvaarding worden aangebracht.

IX. In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, neemt de Eerste Meervoudige Kamer van de zaak kennis.

X. 1. Een kamervoorzitter die van oordeel is dat zijn kamer ingevolge dit reglement niet tot kennisnemen van een bepaalde bij zijn kamer aangebrachte zaak geroepen is, verwijst deze zaak naar de kamer die wel tot kennisnemen daarvan geroepen is.

2. Een kamervoorzitter die van oordeel is dat een bepaalde zaak, hoezeer zijn kamer ingevolge dit reglement tot kennisnemen daarvan geroepen is, beter door een andere kamer kan worden beslist, verwijst deze zaak naar die kamer, die alsdan daarover beslist in de hoedanigheid van de ingevolge dit reglement daartoe geroepen kamer, met inachtneming van alle wettelijke voorschriften en intern administratieve regels welke die kamer zou hebben moeten in acht nemen.

XI. Bij kennisneming van zaken, bedoeld in artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie, worden de Eerste Meervoudige Kamer en de Tweede Meervoudige Kamer aangevuld tot zoveel leden, als in artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie is voorgeschreven. De president bepaalt welke leden telkens de Eerste, resp. de Tweede Meervoudige Kamer zullen aanvullen.

XII. 1. De griffier draagt zorg dat een steeds bijgewerkt overzicht van de samenstelling van de vier kamers voor het publiek ter inzage ligt op de civiele administratie.

2. Op verzoek van een procespartij deelt de griffier de namen mee van de leden van de Hoge Raad die in een bepaalde zaak zullen beslissen.

XIII. Dit reglement treedt in de plaats van het Reglement van Inwendige Dienst van de Hoge Raad van 21 mei 2003, gepubliceerd in de Staatscourant 130 van 10 juli 2003. Dit reglement is gepubliceerd in de Staatscourant 122 van 30 juni 2004; vervolgens zal het per 1 september 2004 van kracht worden.

Aldus vastgesteld door de Hoge Raad der Nederlanden op 8 juni 2004.

De president,
W.J.M. Davids.
De griffier,
mr. E. Hartogs.

Toelichting bij de wijziging van 8 juni 2004 in het Reglement van inwendige dienst

De civiele kamer en de belastingkamer van de Hoge Raad vinden het wenselijk om met ingang van 1 september 2004 de werkverdeling te wijzigen in die zin dat de behandeling van de hieronder vermelde zaken vanuit de belastingkamer wordt overgedragen aan de civiele kamer.

Deze wijziging heeft tot gevolg dat de civiele kamer kennis zal nemen van:

- de eis tot cassatie in onteigeningszaken en zaken betreffende de verschuldigdheid krachtens bijzondere wetten van schadeloosstelling door enig overheidslichaam verschuldigd wegens gebruik of beperking van eigendom

- de eis tot cassatie vermeld in de artikelen 181, 186 en 217 van de Landinrichtingswet.

De per 1 september 2004 bij de belastingkamer reeds aanhangige zaken op de vermelde rechtsgebieden, waarin voor 1 september 2004 door het parket bij de Hoge Raad een conclusie is genomen, zullen ter afdoening bij de belastingkamer blijven.

Alle overige per 1 september 2004 reeds bij de belastingkamer op de vermelde rechtsgebieden aanhangige zaken en alle vanaf 1 september 2004 inkomende nieuwe zaken op de betreffende rechtsgebieden zullen door de civiele kamer worden behandeld.

Naar boven