Wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000 (vierentwintigste wijziging)
Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 9 juni 2004, nr. INDuit04-1055, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (vierentwintigste wijziging).
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
Gelet op artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000;
Besluit:
Artikel I
Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.34, zesde lid, komt te luiden:
6. in afwijking van het eerste lid is de vreemdeling die blijkens een schriftelijke verklaring van Onze Minister in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een andere beperking dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit, geen leges verschuldigd.
B
Artikel 3.34a, derde lid onder c, komt te luiden:
c. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.34, zesde lid.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 27 mei 2003.
Deze regeling zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 9 juni 2004.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.
Toelichting
Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000, is de vreemdeling leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier. Deze leges zijn verschuldigd in door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te bepalen gevallen en volgens door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te bepalen regels, die zijn neergelegd in de artikelen 3.34 en 3.34a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
De op 14 januari 2003 door de toenmalige Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gedane toezegging om in schrijnende gevallen gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid, is gestand gedaan door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Aan vreemdelingen, ten aanzien waarvan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft berust in het verblijf, is in reactie op een naar aanleiding van voornoemde toezegging ontvangen verzoek om het toestaan van verblijf, in voorkomende gevallen per brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de mogelijkheid geboden om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 te doen. Nu aan betrokken vreemdelingen op grond van artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit 2000 niet ambtshalve een verblijfsvergunning kan worden verleend, zijn zij gehouden een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te doen. Daarmee komen zij feitelijk in dezelfde omstandigheid te verkeren als de afhankelijke gezinsleden van vreemdelingen aan wie in het kader van de éénmalige regeling voor asielzoekers, zoals bedoeld in het tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire TBV 2003/38, Stcrt. 2003, 1091, verblijf is verleend. Aan deze afhankelijke gezinsleden kan evenmin ambtshalve een verblijfsvergunning op basis van artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 worden verleend. Zij zijn evenwel bij wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (achttiende wijziging) van 24 oktober 2003, vrijgesteld van de legesverplichting.
Met de onderhavige wijziging wordt beoogd om die vreemdelingen, die na inhoudelijke beoordeling van hun zaak blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 onder een andere beperking dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en daarop een dergelijke aanvraag indienen, vrijstelling te verlenen van de verplichting tot het voldoen van leges in het kader van het doen van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning. Betrokken vreemdelingen worden eveneens vrijgesteld van leges bij het doen van een aanvraag tot het verlengen van bedoelde verblijfsvergunning.
Daartoe wordt artikel 3.34, zesde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 gewijzigd in die zin dat alle vreemdelingen die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 onder een andere beperking dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en een aanvraag daartoe doen, vrijgesteld zijn van de verplichting om leges te voldoen. In artikel 3.34a, derde lid, onder c, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt geregeld dat alle vreemdelingen die om verlenging verzoeken van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 3.34, zesde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, zijn vrijgesteld van de verplichting tot het voldoen van leges voor het verlengen van de verblijfsvergunning.
Gelet op het door de huidige regering voorgestane beleid in deze, treedt onderhavige regeling met terugwerkende kracht in werking vanaf de datum van aantreden van de regering, zijnde 27 mei 2003.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M.C.F. Verdonk