Beleidsregels buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

Gelet op artikel 30, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 11, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en artikel 10, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

Besluit:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

b. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

c. WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

d. Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

e. verzekerde: degene die verzekerd is in de zin van de WAO, respectievelijk de WAZ;

f. zelfstandige: de zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkend echtgenoot, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de WAZ;

g. vestiging in Nederland: het tijdstip waarop een persoon ingezetene wordt als bedoeld in artikel 3 van de Wajong;

h. aanvang van de studie: de eerste dag dat een persoon studerende is als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wajong;

i. normaal arbeid verrichten: arbeid verrichten met dezelfde functiebelasting, arbeidstijden, beloning en arbeidsomstandigheden als een vergelijkbare gezonde werknemer, respectievelijk zelfstandige.

Artikel 2. Arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering

1. Ten aanzien van de verzekerde die na de aanvang van de verzekering drie maanden of langer normaal arbeid heeft verricht, wordt de bevoegdheid tot het buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de WAO, respectievelijk artikel 11, eerste lid, van de WAZ, niet uitgeoefend.

2. Ten aanzien van de verzekerde die korter dan drie maanden normaal arbeid heeft verricht, wordt de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid slechts uitgeoefend indien hij bij de aanvang van de verzekering heeft moeten weten dat hij ongeschikt was voor de arbeid die hij zou gaan verrichten, of indien hij wegens zijn gezondheidstoestand bij de aanvang van de verzekering kennelijk heeft moeten verwachten dat hij binnen drie maanden voor die arbeid ongeschikt zou worden.

Artikel 3. Arbeidsongeschiktheid bij vestiging in Nederland

1. Ten aanzien van de jonggehandicapte die niet gedurende de zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop hij 17 jaar wordt ingezetene is geweest, wordt arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a en b van de Wajong, blijvend buiten aanmerking gelaten.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de in dat artikellid bedoelde arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking gelaten voor de duur van zes jaar, te rekenen vanaf de vestiging in Nederland, indien de jonggehandicapte voorafgaand aan de dag waarop hij 17 jaar wordt:

a. zich in Nederland heeft gevestigd in het kader van gezinshereniging;

b. als vluchteling tot Nederland is toegelaten; of

c. naar Nederland is teruggekeerd nadat hij tijdelijk buiten Nederland heeft gewoond.

3. Voor de toepassing van het tweede lid geldt als voorwaarde dat de jonggehandicapte, en in het geval van gezinshereniging ook het gezin waartoe hij behoort, de bedoeling heeft blijvend deel uit te maken van de Nederlandse samenleving.

4. Voor de toepassing van het tweede lid, onder a, geldt tevens als voorwaarde dat ten minste een van de ouders of verzorgers van de jonggehandicapte:

a. voor hem kinderbijslag heeft genoten; en

b. ten minste drie jaar aaneengesloten in Nederland inkomsten uit arbeid heeft genoten.

5. Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, geldt tevens als voorwaarde dat de jonggehandicapte tijdens zijn verblijf buiten Nederland een band met Nederland heeft gehouden, en hij bovendien:

a. niet langer dan twee jaar buiten Nederland heeft gewoond; of

b. buiten Nederland heeft gewoond om medische of andere zwaarwegende redenen, of om de woonplaats te volgen van zijn ouders of verzorgers die genoodzaakt waren buiten Nederland te gaan wonen.

Artikel 4. Arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de studie

1. De bevoegdheid tot het buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c en d, van de Wajong, wordt slechts uitgeoefend indien de jonggehandicapte bij de aanvang van de studie heeft moeten weten dat hij arbeidsongeschikt was, of gelet op zijn gezondheidstoestand bij de aanvang van de studie, kennelijk heeft moeten verwachten dat hij binnen een half jaar arbeidsongeschikt zou worden.

2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid wordt niet uitgeoefend indien de jonggehandicapte voorafgaand aan de aanvang van de studie andere lessen of stages heeft gevolgd in verband met onderwijs of een beroepsopleiding.

Artikel 5. Intrekking van besluit

Het Besluit buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid WAO, WAZ en Wajong wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de publicatie van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Amsterdam, 1 juni 2004.
A.G. Dümig,
voorzitter Raad van Bestuur UWV.

Toelichting

Algemeen

De artikelen 30 van de WAO, 11 van de WAZ en 10 van de Wajong geven het UWV de bevoegdheid arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking te laten indien deze reeds bestond bij de aanvang van de verzekering, of indien de gezondheidstoestand van de verzekerde bij de aanvang van de verzekering het intreden van die arbeidsongeschiktheid binnen zes maanden kennelijk moest doen verwachten. Voor de Wajong gaat het daarbij om de dag waarop een jonggehandicapte ingezetene is geworden, of met een studie is aangevangen. De wijze waarop het UWV deze bevoegdheid uitoefent, is uitgewerkt in het Besluit buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid WAO, WAZ en Wajong, (Besluit van het Lisv van 8 juli 1998, Stcrt. 1998, 140). Met dit besluit is getracht een evenwicht te vinden tussen het belang van het tegengaan van mogelijk ongerechtvaardigde uitkeringsclaims en het belang van het bevorderen van de arbeidsdeelname van personen met een arbeidshandicap. In de praktijk past het UWV de bevoegdheid terughoudend toe.

Gedeeltelijk arbeidsgeschikte werkzoekenden, die al dan niet een uitkering ontvangen op grond van de WAO of de WAZ, kunnen zich belemmerd voelen bij het aanvaarden van nieuw werk, uit vrees dat bij een eventuele uitval een nieuwe arbeidsongeschiktheidsuitkering aan hen zal worden geweigerd wegens de bij de werkaanvaarding reeds bestaande beperkingen. Het UWV en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn van mening dat deze belemmering, die deels berust op onjuiste beeldvorming, zo veel mogelijk moet worden weggenomen. Een arbeidsgehandicapte werkzoekende moet zich binnen de grenzen van de redelijkheid voor werk beschikbaar kunnen stellen zonder het risico te lopen om bij een eventuele nieuwe uitval te worden geconfronteerd met een weigering van uitkering.

De bevoegdheid om bestaande of te verwachten arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking te laten, wordt niet uit de wet geschrapt. Het UWV zal de bevoegdheid echter nog meer terughoudend gaan uitoefenen. Het Besluit buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid WAO, WAZ en Wajong wordt ingetrokken, en vervangen door nieuwe beleidsregels, waarin het belang van werkhervatting zwaarder wordt gewogen. Het buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid blijft voortaan beperkt tot degene die korter dan drie maanden normaal heeft gewerkt voordat hij is uitgevallen, en die bovendien bij het begin van zijn dienstbetrekking heeft moeten weten hij ongeschikt was voor het werk dat hij zou gaan verrichten, of dat hij, gelet op zijn gezondheidstoestand, naar alle waarschijnlijkheid binnen drie maanden voor dat werk ongeschikt zou worden.

Het beleid ten aanzien van het buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid die bestond of te verwachten was op het tijdstip waarop een jonggehandicapte ingezetene werd of met een studie aanving, wordt niet gewijzigd. In tegenstelling tot bij de WAO en de WAZ wordt de termijn van een half jaar niet verkort tot drie maanden. Ook de voorwaarden waaronder een jonggehandicapte voor een Wajong-uitkering in aanmerking kan komen indien hij niet gedurende alle zes jaren jaar voor zijn zeventiende verjaardag ingezetene is geweest, worden niet gewijzigd. De inhoud van het Lisv-besluit van 8 juli 1998 wordt voor zover het de Wajong betreft in verkorte vorm gehandhaafd.

Artikel 1

Voor de toepassing van de beleidsregels wordt de verzekerde geacht normaal arbeid te hebben verricht als hij zijn werk op dezelfde manier heeft uitgevoerd als een vergelijkbare gezonde werknemer of zelfstandige dat zou hebben gedaan. Daarmee wordt bedoeld een persoon zonder arbeidshandicap die dezelfde functie of hetzelfde beroep of bedrijf uitoefent. Heeft de verzekerde minder uren kunnen werken dan in zijn werk gebruikelijk is, in een lager tempo of tegen een lagere beloning, heeft hij niet alle taken kunnen uitvoeren, of is er bovengemiddeld ziekteverzuim opgetreden, dan zal er in de regel geen sprake zijn geweest van `normaal arbeid verrichten'.

Artikel 2

Uitgangspunt is dat wanneer de verzekerde drie maanden of langer normaal heeft gewerkt, het UWV de bevoegdheid om arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking te laten, niet uitoefent. Is er korter dan drie maanden gewerkt, dan beoordeelt het UWV of de verzekerde bij de aanvang van de verzekering al ongeschikt was voor het werk dat hij zou gaan verrichten, of dat zijn gezondheidstoestand toen al zodanig was dat uitval binnen drie maanden kennelijk te verwachten was. Bovendien wordt beoordeeld of ook de verzekerde zelf zich dit had moeten realiseren. Het buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid is alleen gerechtvaardigd indien de verzekerde bij de werkaanvaarding een evident onjuiste keuze heeft gemaakt. Had hij weliswaar gegronde redenen om te twijfelen aan zijn geschiktheid voor het nieuwe werk, maar heeft hij binnen de grenzen van de redelijkheid kunnen besluiten om toch de proef op de som te nemen, dan wordt de bevoegdheid tot het buiten aanmerking laten van zijn arbeidsongeschiktheid niet uitgeoefend.

Artikel 3

Uitgangspunt is dat arbeidsongeschiktheid van een jonggehandicapte blijvend buiten aanmerking wordt gelaten voor zover die al bestond toen hij in Nederland kwam wonen, tenzij hij in de zes jaar voor zijn zeventiende verjaardag onafgebroken in Nederland heeft gewoond. Jonggehandicapten die op hun zevertiende verjaardag korter dan zes jaar in Nederland woonden, kunnen vanaf de dag dat zij zes jaar ingezetene zijn alsnog voor toekenning van een Wajong-uitkering in aanmerking komen indien zij behoren tot een van de drie hierna te noemen categorieën, en zij aan enkele aanvullende voorwaarden voldoen. Het gaat daarbij om jongeren die naar Nederland zijn gekomen als asielzoeker, in het kader van gezinshereniging, of na een tijdelijk verblijf buiten Nederland. De aanvullende voorwaarden hebben betrekking op de binding die de jonggehandicapte en het gezin waarvan hij deel uitmaakt met Nederland hebben.

Artikel 4

Arbeidsongeschiktheid die reeds bestond of te verwachten was bij aanvang van een studie wordt buiten aanmerking gelaten indien de betrokkene op dat moment zelf heeft moeten weten dat hij al arbeidsongeschikt was, of kennelijk heeft moeten verwachten dat hij binnen een half jaar arbeidsongeschikt zou worden. Het is dus niet voldoende dat de arbeidsongeschiktheid achteraf naar objectief medisch inzicht is vast te stellen. Er moet sprake zijn geweest van een subjectieve keuze die, in relatie tot een later recht op Wajong-uitkering, als kennelijk onjuist moet worden bestempeld.

Amsterdam, 1 juni 2004.

A.G. Dümig,

voorzitter Raad van Bestuur UWV.

Naar boven