Wijziging beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving

Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 9 juni 2004, nr. A&G/W&B/04 31777, tot wijziging van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving in verband met wijziging van de beleidsregel inzake tillen op bouwplaatsen en enige andere wijzigingen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Besluit:

Artikel I

De Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving1 worden als volgt gewijzigd:

A

Beleidsregel 5.3 Tillen op bouwplaatsen komt te luiden:

Beleidsregel 5.3

Tillen op bouwplaatsen

Grondslag: Arbobesluit artikel 5.3, eerste lid.

Aan het bepaalde in artikel 5.3, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft tillen op bouwplaatsen als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan als het volgende in acht wordt genomen.

Algemeen

1. Handmatig tillen wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden of beperkt.

2. Het maximale gewicht dat door één persoon met de handen wordt getild bedraagt 25 kilogram.

3. Als de bewegingsruimte dit toelaat bedraagt het maximale gewicht dat door twee personen samen met de handen wordt getild 50 kilogram.

4. De punten 2 en 3 zijn tot 1 januari 2007 niet van toepassing op werkzaamheden in de installatie- en isolatiebranche, de meubelindustrie, de sector afbouw en onderhoud en de timmerindustrie voor wat betreft het stellen van trappen.

Specifiek

5. Dakrollen zwaarder dan 25 kilogram worden mechanisch getransporteerd. In situaties waarin dat technisch of organisatorisch niet mogelijk is, worden dakrollen, mits niet zwaarder dan 35 kilogram, handmatig getransporteerd – in afwijking van punt 2 – tot een maximum van 5 rollen per persoon per dag.

6. Wanneer het in nieuwbouwsituaties (gedeeltelijk) onmogelijk is het transport van zware materialen voor liftinstallaties van de aanvoerplaats naar de liftschacht met transporthulpmiddelen te verrichten, zijn voor dat gedeelte van het transporttraject tot uiterlijk 1 juli 2007 de punten 2 en 3 niet van toepassing.

7. Straatstenen zwaarder dan 4 kilogram worden niet handmatig verwerkt.

8. Stoeptegels zwaarder dan 9,5 kilogram worden niet handmatig verwerkt.

9. Er wordt alleen zonder mechanische tilhulpmiddelen gemetseld en gelijmd als

– de vrije werkruimte tenminste 0,60 meter bedraagt;

– de diepte van het stavlak van een metselconsole tenminste 0,40 meter bedraagt;

– de elementen lichter zijn dan 14 kilogram;

– de elementen van 4 tot 14 kilogram tweehandig worden getild en worden verwerkt tot maximaal 1,50 meter boven en niet beneden het stavlak en

– de elementen lichter dan 4 kilogram worden verwerkt tot maximaal 1.70 meter en vanaf tenminste 0,20 meter boven het stavlak,

met uitzondering van

– het van binnenuit metselen of lijmen direct onder en vanaf een verdiepingsvloer of

– het metselen of lijmen vanaf het maaiveld.

10. Betonstaal en gereedschap voor de verwerking hiervan zwaarder dan

– 17 kilogram worden niet met één hand getild;

– 20 kilogram worden niet getild vanaf minder dan 50 cm boven de grond.

11. Steigerelementen zwaarder dan 23 kilogram worden niet door één persoon handmatig getild en getransporteerd.

B

Bijlage 2, behorend bij beleidsregel 33 Arbowet 1998, Lijst van ernstige beboetbare feiten Arbeidsomstandighedenwet 1998, wordt gewijzigd als volgt:

1. In het ernstige beboetbare feit betreffende artikel 3.5e, onder e, Arbobesluit wordt ‘Besluit explosieveilig materieel’ vervangen door: Warenwetbesluit explosieveilig materieel.

2. Het ernstige beboetbare feit betreffende artikel 3.17 Arbobesluit komt te luiden:

Het zodanig ingericht zijn van een arbeidsplaats dat daardoor ernstig gevaar bestaat getroffen of geraakt te worden door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan. (artikel 3.17, Arbobesluit)

3. Het ernstige beboetbare feit betreffende artikel 3.34, lid 1, Arbobesluit komt te luiden:

Het zonder beschermingsmaatregelen betreden van of werken in zones in de winningsindustrie in dagbouw, ondergronds, of met behulp van boringen, waar gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie. (artikel 3.34, lid 1, Arbobesluit)

4. In het ernstige beboetbare feit betreffende de artikelen 6.8, lid 9, en 6.23, lid 8, Arbobesluit wordt ‘–130 dB(A) (piekwaarde)’ vervangen door: –140 dB(C) (piekniveau), het hoogste geluiddrukniveau gemeten in de stand piek (hold)

5. Het ernstige beboetbare feit betreffende artikel 7.4, lid 3, Arbobesluit komt te luiden:

Het zodanig geplaatst of ingericht zijn van een arbeidsmiddel dat daardoor ernstig gevaar bestaat voor verschuiven, omvallen, kantelen, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag of directe of indirecte aanraking met elektriciteit. (artikel 7.4, lid 3, Arbobesluit)

6. Het ernstige beboetbare feit betreffende artikel 7.4, lid 4, Arbobesluit komt te luiden:

Het zodanig geplaatst of ingericht zijn van een arbeidsmiddel dat daardoor ernstig gevaar bestaat getroffen of geraakt te worden door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan. (artikel 7.4, lid 4, Arbobesluit)

C

Bijlage 3, behorend bij beleidsregel 33 Arbowet 1998, Lijst van direct beboetbare feiten Arbeidsomstandighedenwet 1998, wordt gewijzigd als volgt:

1. De eerste zin van de Toelichting op inhoud en gebruik van de lijst komt te luiden:

Er bestaat een aantal beboetbare feiten in de Arbeidsomstandighedenwet 1998, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling dat niet tot de categorie ernstige beboetbare feiten kan worden gerekend, maar waarvoor bij niet naleving toch een directe sanctie moet worden opgelegd en in een aantal gevallen ook (direct) maatregelen moeten worden getroffen.

2. In de Lijst van direct beboetbare feiten vervalt:

Het niet hebben laten toetsen van een schriftelijke risico-inventarisatie en -⁠evaluatie door een gecertificeerde Arbodienst (artikel 14, lid 1, juncto lid 3, Arbowet 1998).

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2004

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 9 juni 2004.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
namens deze:de Directeur-Generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen
J.A.M. Hilgersom.

Toelichting

Algemeen

Dit besluit bevat een aantal wijzigingen van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving. Allereerst wordt de beleidsregel tillen op bouwplaatsen vervangen door een nieuwe aan de huidige actuele situatie aangepaste tekst. In grote lijnen zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

– De overgangsbepalingen voor de installatie- en isolatiebranche, de meubelindustrie, de sector afbouw en onderhoud en de timmerindustrie zijn aangepast omdat in al deze branches inmiddels convenanten zijn totstandgekomen met afspraken over het terugbrengen van fysieke belasting.

– De overgangsbepaling voor de zonweringsbranche is geschrapt omdat de branche inmiddels aan de beleidsregel kan voldoen.

– De overgangsbepaling voor de liftenbranche is aangepast en heeft nu alleen nog betrekking op het transport van materialen in nieuwbouwsituaties van de aanvoerplaats naar de liftschacht in situaties waarin het technisch of operationeel gezien onmogelijk is om hulpmiddelen in te zetten.

– Er is alsnog een gewichtsgrens voor handmatige verwerking van stoeptegels toegevoegd, die in de vorige versie van de beleidsregel per abuis niet was opgenomen.

– De normering en omschrijving van het begrip ‘vrije werkruimte’ bij het metselen op steigers is verduidelijkt

– Ten slotte zijn nog wat kleine redactionele verbeteringen aangebracht

– Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om nog een aantal noodzakelijke wijzigingen aan te brengen in de bijlagen 2 en 3, behorende bij beleidsregel 33 Arbowet 1998, respectievelijk de Lijst van ernstige beboetbare feiten en de Lijst van direct beboetbare feiten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (beleidsregel 5.3 Tillen op bouwplaatsen)

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel heeft betrekking op tillen op bouwplaatsen. Het gaat hier om bouwplaatsen zoals omschreven in het Arbeidsomstandighedenbesluit. Een bouwplaats wordt in artikel 1.1, tweede lid, onder a, omschreven als elke tijdelijke of mobiele arbeidsplaats waar civieltechnische werken of bouwwerken tot stand worden gebracht, waarvan een niet-uitputtende lijst is opgenomen in bijlage I bij Richtlijn nr. 92/57/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (PbEG L 245). In de bedoelde bijlage worden de volgende civiel-technische werken en bouwwerken opgesomd:

1. Graafwerken

2. Grondwerken

3. Bouw

4. Montage- en demontage van geprefabriceerde elementen

5. Inrichting of outillage

6. Verbouwing

7. Renovatie

8. Reparatie

9. Ontmanteling

10. Sloop

11. Instandhouding

12. Onderhouds-, schilder- en reinigingswerken

13. Sanering.

Ter toelichting zij nog vermeld dat glazenwassen niet valt onder ‘12. Onderhouds-, schilder- en reinigingswerken’, zodat de beleidsregel niet van toepassing is op werkzaamheden van glazenwassers.

Doelstelling, uitgangspunten

De beleidsregel heeft als doel gevaren van fysieke belasting voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer zoveel als redelijkerwijs mogelijk te vermijden of te beperken. Onder fysieke belasting wordt in dit verband verstaan de door een werknemer in verband met de arbeid in te nemen werkhouding, uit te voeren bewegingen of uit te oefenen krachten, bestaande uit het tillen, dragen, of op een andere wijze verplaatsen of ondersteunen van een of meer lasten (artikel 1.1, vierde lid, onder a, Arbobesluit). In de beleidsregel wordt kortheidshalve gesproken over tillen, waar tillen, dragen, of op een andere wijze verplaatsen of ondersteunen van een of meer lasten wordt bedoeld.

Bij deze beleidsregel zijn de zogenaamde A-bladen van de Stichting Arbouw als uitgangspunt genomen. Deze A-bladen bevatten grenswaarden en aanbevelingen om werkzaamheden in de bouwnijverheid minder belastend te maken. In 1994 verscheen het A-blad Tillen. Daarin staan grenswaarden en aanbevelingen voor het handmatig tillen van lasten. Verder zijn voor diverse werkzaamheden in de bouwnijverheid inmiddels specifieke A-bladen verschenen. In de volgende A-bladen zijn passages over fysieke belasting opgenomen: Betonstaal verwerken, Bestratingsmaterialen, Glaszetten, Hellende daken, Kabel- en buizenlegger, Kappen, Kozijnen stellen, Platte daken, Steigerelementen, Tillen, Voegen, Metselen en Lijmen).

De reeks A-bladen wordt nog steeds uitgebreid. Het is daarom mogelijk dat bij het verschijnen van nieuwe A-bladen aanvullende bepalingen aan deze beleidsregel worden toegevoegd.

In de specifieke A-bladen wordt in principe hetzelfde beoordelingssysteem gehanteerd voor tillen als in het A-blad Tillen. Enkele markante afwijkingen zijn verwerkt in deze beleidsregel.

Aan deze beleidsregel wordt voldaan als bij de in de A-bladen omschreven werkzaamheden wat betreft tillen, de ergonomische aanbevelingen uit deze A-bladen worden gevolgd.

Algemeen

Het A-blad Tillen stelt dat in de ideale situatie niet handmatig wordt getild. Daarom is in de beleidsregel aangegeven dat tillen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is moet worden vermeden of beperkt. Uitgangspunt is derhalve dat door de werkgever voorkomen moet worden dat werknemers door fysieke belasting gevaren lopen voor hun veiligheid en gezondheid. Niettemin is het in sommige gevallen niet mogelijk dit geheel te voorkomen. Op die gevallen ziet punt 1 van de beleidsregel. Immers er kunnen andere zwaarwegende belangen zijn waarvoor de werkgever ook verantwoordelijk is, die daardoor te zeer geschaad zouden worden. De werkgever dient dan tot een belangenafweging te komen, waarvan het resultaat op de redelijkheid wordt getoetst. Bij een dergelijke belangenafweging dienen met name de technische, operationele en economische haalbaarheid van de te nemen maatregelen in relatie met de mogelijke sociale gevolgen voor de werknemers (ziekte, arbeidsongeschiktheid) in beschouwing te worden genomen.

Als zware of grote lasten handmatig moeten worden getild, moet dat voor de werknemer zo veilig mogelijk gebeuren. Belangrijk daarbij is dat steeds

– met twee handen wordt getild,

– de last eenvoudig en goed is vast te houden,

– de ondergrond vlak, stabiel en niet glad is.

In ieder geval mag door één persoon met de handen niet meer dan 25 kilogram worden getild.

In het A-blad Tillen staan nog meer eisen waaraan de optimale tilsituatie zou moeten voldoen. Deze eisen zijn ontleend aan de zogenaamde NIOSH-formule. In het kort komt het hierop neer, dat het maximaal toelaatbaar gewicht getild mag worden, wanneer de uitkomst van de NIOSH-formule maximaal is. Naarmate deze uitkomst lager is, en de situatie dus verder afwijkt van de optimale, wordt het gewicht dat maximaal handmatig getild mag worden steeds kleiner. Wanneer de omstandigheden niet optimaal zijn, zal 25 kilogram dus in principe te zwaar zijn voor handmatig tillen. Het A-blad beveelt daarom aan om voor de beoordeling van een dergelijke situatie de NIOSH-formule toe te passen en het resultaat van deze berekening te hanteren als leidraad voor het maximaal te tillen gewicht.

Wanneer het gewicht van een last groter is dan volgens de berekening met deze formule is toegestaan, is er gevaar voor de gezondheid. In de bouwnijverheid zijn echter situaties waarin overschrijding van de grenswaarde volgens de NIOSH-formule voorkomt, terwijl er nog geen redelijke alternatieven voorhanden zijn. De sociale partners hebben voor deze situaties afgesproken voorlopig waarden te hanteren die wel haalbaar zijn. Daarvoor wordt in het A-blad Tillen de Maximale Arbouw Limiet (MAL) gehanteerd. Deze MAL-waarde mag oplopen tot hoogstens drie maal de NIOSH-grens, echter altijd met een maximum van 25 kilogram als bovengrens.

In de beleidsregel is vooralsnog alleen de bovengrens van 25 kilogram opgenomen. Dat neemt echter niet weg dat handmatig tillen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is dient te worden vermeden of beperkt waarbij ten minste nog de MAL, en beter nog de NIOSH-grens nagestreefd dient te worden.

Naast het tillen door één persoon zijn er werkzaamheden waarbij het gebruikelijk is of tenminste mogelijk is om tilwerkzaamheden met twee personen uit te voeren. Hierbij kan worden gedacht aan werkzaamheden als kozijnen stellen, glaszetten, of het plaatsen van (kunststof) putten, kolken en straatmeubilair (zie de desbetreffende A-bladen). In die situaties is het toegestaan om een gewicht van maximaal 50 kilogram gezamenlijk te tillen. Ook daarbij is belangrijk dat er steeds

–  met twee handen wordt getild,

–  de last eenvoudig is vast te houden,

–  er een goed contact van de handen met de last is en

–  de ondergrond vlak, stabiel en niet glad is.

De omgeving moet bovendien aan beide personen voldoende ruimte bieden om steeds een optimale positie ten opzichte van de last te kunnen kiezen. Voorts moet de tiltaak min of meer symmetrisch zijn, zodat beide personen een nagenoeg gelijke last ervaren.

De aanbevelingen voor een verdere beperking van het tilgewicht wanneer de omstandigheden niet optimaal zijn, zoals hiervoor aangegeven voor één persoon, gelden evenzeer voor het tillen door twee personen.

Met betrekking tot werkzaamheden in de installatie- en isolatiebranche, de meubelindustrie en de sector afbouw en onderhoud, alsmede het stellen van houten trappen in de timmerindustrie, is het gestelde in de punten 2 en 3 van de beleidsregel nog niet van toepassing. Wel blijft voor die werkzaamheden punt 1 van toepassing, zodat ook in die gevallen geldt dat handmatig tillen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is moet worden vermeden of beperkt. Het betreft werkzaamheden waarbij volgens de huidige stand van de wetenschap en techniek bepaalde fysiek zware arbeid vooralsnog niet kan worden vermeden.

Inmiddels zijn in alle genoemde branches convenanten gesloten met afspraken over het vermijden en beperken van fysieke belasting. Deze afspraken zullen naar verwachting leiden tot een zodanige ontwikkeling van de wetenschap en techniek in deze branches dat deze met ingang van 1 januari 2007 wel aan de punten 2 en 3 van de beleidsregel zullen kunnen voldoen.

Bij de uitzondering voor het stellen van trappen is er van uit gegaan dat overeenkomstig de ‘Werkinstructie trappen stellen’ van de Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten, dagelijks een maximum van 12 trappen wordt gesteld door een ploeg van 2 personen (ofwel ieder maximaal 6 trappen) en dat gebruik wordt gemaakt van de werktechniek die dompen wordt genoemd. Dompen is een techniek waarbij de trappensteller maximaal de helft van het trapgewicht hoeft te tillen. De uitzondering betreft het ‘stellen’ van trappen en heeft dus niet betrekking op het verplaatsen van de trapdelen naar de plaats van de woning waar de trap moet worden geplaatst, het zogenaamde ‘uitlopen’ van de bus of container.

Specifiek

In de praktijk is gebleken dat een limiet van 25 kilogram voor rollen bitumineuze dakbedekking (zogenaamde dakrollen) een onaanvaardbare beperking zou opleveren van ofwel de lengte van de rol ofwel de dikte van het materiaal. In het A-blad ‘Platte daken’ is aangegeven dat een gewicht van maximaal 35 kilogram een aanvaardbaar compromis is wanneer het gaat om incidenteel met de hand tillen en dragen van dakrollen. Dat is in deze beleidsregel overgenomen.

Een lift in een nieuwbouwsituatie wordt in de regel in een vrij laat stadium van de bouw geassembleerd. Voorafgaand aan de bouw moeten zware onderdelen en materialen van de aanvoerplaats (meestal een vrachtwagen) naar de bouwplaats worden getransporteerd. Die transportweg is – ondanks afspraken die meestal in een eerder stadium zijn gemaakt tussen de leiding van het bouwproject en de vertegenwoordiger van de liftenleverancier – nog niet altijd vrij van obstakels. Met obstakels worden in dit verband bedoeld moeilijk verwijderbare immobiele constructies die voortvloeien uit andere bouwwerkzaamheden. Voorbeeld is een steigerconstructie of een hoogteverschil dat op dat moment niet te overbruggen is. Wat nadrukkelijk niet onder de uitzondering valt zijn bijvoorbeeld pallets met stenen of andere bouw- of hulpmaterialen, en drassige of slecht begaanbare bouwterreinen. Daar is op relatief eenvoudige wijze een oplossing voor te vinden. Ook een heftruck die door de slechte begaanbaarheid van een terrein niet overal bijkan, valt hier niet onder.

Technische oplossingen voor een transportprobleem zijn eigenlijk altijd mogelijk. In verreweg de meeste gevallen is de aanwezigheid van obstakels op het bouwterrein dan ook een organisatorisch probleem. Hoe eerder daarmee rekening gehouden kan worden bij de organisatie van een bouwproject, hoe eenvoudiger het is om vooraf ervoor te zorgen dat er geen of zo weinig mogelijk obstakels aanwezig zijn op het moment dat het liftenbedrijf het transport moet uitvoeren.

De meeste liftenbedrijven hebben in hun leveringsvoorwaarden eisen opgenomen voor de inrichting van de bouwplaats, zodat het transport van onderdelen veilig kan plaatsvinden. Onderdeel van die leveringsvoorwaarden zijn de zogenaamde ‘vijf absolutes’, randvoorwaarden die een veilige en gezonde bouwomgeving voor het liftenbedrijf moeten garanderen, opgesteld door de beide brancheorganisaties Verenging voor Lift- en Roltraptechniek (VLR) en Nederlandse Lifttechnische Bedrijven (NLB) en aanvaard door de aangesloten liftenbedrijven. In principe beginnen de liftenbedrijven pas met de werkzaamheden nadat aan deze voorwaarden is voldaan. De vierde voorwaarde stelt letterlijk: ‘De toegang, aan- en afvoerwegen naar en van de schacht zijn vlak, stabiel, vrij van obstakels en zo kort mogelijk. (…)’

In dit opzicht meer universele, maar soms minder gunstige inkoopvoorwaarden van de aannemer overvleugelen echter regelmatig deze leveringsvoorwaarden. Ook is de praktijk vaak weerbarstig: ondanks gemaakte afspraken kan het voorkomen dat een transportroute niet vrij van obstakels is. Vaak heeft het liftenbedrijf daar geen invloed meer op in dat stadium.

Met name voor de (hoofd)aannemer ligt hier een belangrijke taak. De brancheorganisaties in de liftenbouw zijn inmiddels in overleg met de bouwbranche om deze organisatorische aspecten beter af te stemmen en erkenning voor de absolutes te verwerven. Niet alleen een branchebrede erkenning van deze absolutes in het contractstadium, maar ook toepassing op de bouwplaats zelf is daarbij inzet.

In een situatie waar sprake is van obstakels wordt eerst geprobeerd om een oplossing te vinden om alsnog de obstakels te verwijderen of te omzeilen. Lukt het ondanks alle inspanning niet om te voldoen aan de punten 2 en 3 van deze beleidsregel, of is dat in redelijkheid niet te verwachten, dan kan toepassing van de uitzondering worden overwogen. De hier geformuleerde uitzondering biedt de mogelijkheid om de zware onderdelen (voor een gedeelte van) dat transport handmatig te verplaatsen, in geval het onmogelijk is om die obstakels te verwijderen of te omzeilen en daardoor geen hulpmiddelen ingezet kunnen worden.

Uitgangspunt is dat het liftenbedrijf altijd ervoor zorgt dat hulpmiddelen die nodig zijn voor het transport van zware onderdelen op de bouwplaats aanwezig zijn, ook als die voor een gedeelte van het transport niet gebruikt kunnen worden. Voor het gedeelte van het transport dat wel met hulpmiddelen kan plaatsvinden worden die uiteraard ook gebruikt.

De uitzonderingsmogelijkheid is voor drie jaar opgenomen in de beleidsregel. Gedurende die drie jaar zal de liftenbranche alle situaties registreren waarin gebruik gemaakt wordt van deze uitzondering. Daarvoor is in de branche door de VLR en NLB, in samenwerking met de bonden, een meldpunt opgericht en is ervoor gezorgd dat elk aangesloten bedrijf een meldingsprocedure ingesteld heeft. Aan de hand van die registratie zal de branche de komende tijd werken aan het oplossen van de gesignaleerde knelpunten. Na elk jaar wordt rapportage van de meldingen gedaan aan vakbonden en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; na de totale periode van drie jaar zal tripartiet een evaluatie plaatsvinden.

De grenswaarden voor het tillen van materialen in de andere specifieke onderdelen van deze beleidsregel zijn overgenomen uit de A-bladen ‘Bestratingsmaterialen’, ‘Betonstaal verwerken’, ‘Steigerelementen’ en ‘Metselen en lijmen’.

Voor het handmatig verwerken van straatstenen geldt een toelaatbaar gewicht van maximaal 4 kilogram. Dit hangt samen met de hoge frequentie waarmee de stenen worden verwerkt waardoor het te hanteren gewicht eerder belastend is voor de werknemer.

Voor het handmatig verwerken van stoeptegels geldt in de beleidsregel een toelaatbaar gewicht van maximaal 9,5 kilogram. Door een samenloop van omstandigheden is in het A-blad ‘Bestratingsmaterialen’ daarvoor abusievelijk een te lage grens van 8 kilogram vermeld.

Het handmatig verwerken van metsel- en lijmblokken en metselstenen van 14 kilogram en zwaarder is niet toegestaan. Deze grens wordt ook in CAO’s genoemd. Voor dergelijke elementen is het gebruik van technische tilhulpmiddelen dus altijd noodzakelijk. Elementen van 4 tot 14 kilogram mogen slechts handmatig worden verwerkt als zij met twee handen worden getild en worden verwerkt tot maximaal 1,50 meter boven en niet beneden het stavlak. Elementen van lichter dan 4 kilogram mogen slechts handmatig worden verwerkt tot maximaal 1,70 meter en vanaf tenminste 0,20 meter boven het stavlak. Elementen zwaarder dan 4 kilogram mogen dus niet handmatig met één hand worden verwerkt.

Bij het metselen van binnenuit van de eerste en de laatste lagen tussen verdiepingsvloeren is het niet altijd mogelijk om zich te houden aan de bovenstaande metselhoogten, evenals bij het metselen van de eerste lagen uitwendig vanaf het maaiveld. Voor die gevallen voorziet deze beleidsregel in een uitzondering.

Om voldoende bewegingsvrijheid te hebben bij het metselen, met name bij het werk op een metselconsole, is een minimale ruimte van 60 cm nodig ter hoogte van het metselwerk. Voor voldoende staruimte wordt een concrete consolediepte van 40 cm als minimum aangegeven.

Artikel I, onderdeel B (Lijst van ernstige beboetbare feiten)

De omschrijving van de ernstige beboetbare feiten betreffende de artikelen 3.17 en 7.4, lid 4, Arbobesluit wordt alsnog aangepast aan de wijziging van artikel 3.17 bij artikel I, onder K, van het besluit van 7 februari 2004, Stb. 69, tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter vervanging van de bepalingen met betrekking tot de arbeidsveiligheidsrapportage door aanvullende voorschriften met betrekking tot de risico-inventarisatie en enige andere wijzigingen.

De omschrijving van het ernstige beboetbare feit betreffende artikel 3.34, lid 1, Arbobesluit wordt alsnog aangepast aan de uitbreiding van de werkingssfeer van dit artikel als gevolg van artikel I, onderdeel B, onder 2, van het besluit van 17 december 2002, Stb. 652, tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (veiligheid en gezondheid van werknemers in de mijnbouwsector; werken onder overdruk en enige andere wijzigingen).

De omschrijving van het ernstige beboetbare feit betreffende de artikelen 6.8,lid 9, en 6.23, lid 8, Arbobesluit volgt uit de norm voor het beoordelen van geluid (NEN-EN 3418).

In de omschrijving van het ernstige beboetbare feit betreffende artikel 7.4, lid 3, was abusievelijk ‘blikseminslag’ vervallen.

Artikel I, onderdeel C (Lijst van direct beboetbare feiten)

Het niet hebben laten toetsen door een gecertificeerde Arbodienst van de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) wordt geschrapt uit de lijst van direct beboetbare feiten. Dit betekent dat door de Arbeidsinspectie niet meer direct een boete kan worden opgelegd als wordt geconstateerd dat er wel een RI&E aanwezig is, maar dat deze niet is getoetst door een gecertificeerde arbodienst. In dat geval zal voortaan door de Arbeidsinspectie, overeenkomstig het gangbare handhavingsbeleid (zie beleidsregel 33, eerste lid, onder a), eerst een waarschuwing worden gegeven en pas in tweede instantie, als na de waarschuwing na verloop van een redelijke termijn (twee a drie maanden) de RI&E nog niet is getoetst, een boeterapport worden opgemaakt. Deze beleidswijziging is mede ingegeven door de praktijkervaring van de Arbeidsinspectie dat er weinig begrip bestaat voor het opleggen van een boete voor het (nog) niet getoetst zijn van een vaak inhoudelijk wel correcte RI&E.

  • 1

    Supplement Stcrt. 2001, 239; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 maart 2004 (Stcrt. 55).

Naar boven