De Minister van Justitie,
Handelend in overeenstemming met de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit;
Gelezen de verzoeken van de Unie van Waterschappen 19 april, kenmerk 12261 WB/SW, en van 18 mei 2004, kenmerk 13038 WB/SW;
Gelet op artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede van de Wet op de economische delicten en op het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;
Besluit:
Artikel 1
De ambtenaren, werkzaam bij een waterschap en belast met de daadwerkelijke handhaving van de waterstaats- en milieuwetgeving, zijn aangewezen tot buitengewoon opsporingsambtenaar.
Artikel 2
1. De in artikel 1 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opsporen van:
a. de feiten strafbaar gesteld bij de artikelen 160, 161, 173a, 173b, 179, 180, 184, 199, 200, 225 en 461 van het Wetboek van Strafrecht;
b. feiten strafbaar gesteld bij of krachtens de in artikel 1a van de Wet op de economische delicten genoemde wetten, met uitzondering van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
c. overtreding van bepalingen, strafbaar gesteld bij of krachtens de Wet op de waterhuishouding;
d. overtreding van bepalingen, strafbaar gesteld bij of krachtens de Scheepvaartverkeerswet;
e. andere strafbare feiten, indien en voorzover zij in een concreet opsporingsonderzoek door een Officier van Justitie daarmee worden belast, voor de duur van het onderzoek.
2. De opsporingsbevoegdheid strekt zich uit tot het grondgebied van het waterschap waarbij de desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam is.
Artikel 3
Op grond van deze aanwijzing kunnen maximaal 220 personen tot buitengewoon opsporingsambtenaar worden beëdigd.
Artikel 4
1. Als toezichthouder voor de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie van het arrondissement waarbinnen de standplaats van de buitengewoon opsporingsambtenaar is gelegen.
2. Als direct toezichthouder is aangewezen de korpschef van het regionaal politiekorps waarbinnen de standplaats van de buitengewoon opsporingsambtenaar is gelegen.
Artikel 5
De directeur van de Unie van Waterschappen brengt jaarlijks vóór 1 april, over het voorafgaande jaar, met betrekking tot bij de waterschappen werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren, aan de Minister van Justitie verslag uit over:
a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam op 31 december van het voorafgaande jaar bij de waterschappen;
b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;
c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurd examen en hoeveel personen in dat jaar daarvoor zijn geslaagd.
Artikel 6
De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging en de overige benoemingsbescheiden, afgegeven mede op basis van het in artikel 7 genoemde besluit, alsmede de individuele akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging en de overige benoemingsbescheiden van de buitengewoon opsporingsambtenaren die in dienst zijn van een waterschap, worden voor de duur van hun geldigheid of tot daarover nader zal zijn beslist, geacht te zijn akten en overige benoemingsbescheiden afgegeven mede op basis van het onderhavige besluit.
Artikel 7
Ingetrokken wordt het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Waterschappen 19951 .
Artikel 8
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt vijf jaar na inwerkingtreding.
Artikel 9
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Waterschappen 2004.
Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.
Dit besluit zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad.
Het onderhavige besluit strekt ertoe het aantal maximaal aan te wijzen buitengewoon opsporingsambtenaren bij de diverse waterschappen te verhogen van 180 naar 220 overeenkomstig het verzoek van de Unie van Waterschappen.
Het onderhavige besluit strekt er tevens toe de titel van opsporingsbevoegdheid van de bij de waterschappen werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren met een periode van vijf jaar te verlengen.
Voorts is het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Waterschappen 1995 op een aantal plaatsen geredigeerd, zodat besloten is een nieuw besluit te concipiëren in plaats van het besluit van 1995 te wijzigen.