Subsidieregeling Programmafinanciering EV-beleid voor andere overheden

Subsidieregeling Programmafinanciering Externeveiligheidsbeleid voor andere overheden

11 juni 2004

Nr. DGM/EV2004062042

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. uitvoeringskosten: kosten voor personeel, onderzoek en communicatie;

b. provinciaal programma: een samenhangende verzameling van deelprojecten binnen een provincie die worden uitgevoerd door de provincie en haar gemeenten;

c. externeveiligheidsbeleid: het beleid gericht op de verbetering van de veiligheid buiten inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en buiten transportroutes en buisleidingen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, voor zover die veiligheid kan worden beïnvloed door een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, alsmede verbetering van de veiligheid buiten luchthaventerreinen;

d. de minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 2

Doel

1. Deze regeling heeft tot doel het stimuleren van de uitvoering van het externeveiligheidsbeleid en het bevorderen van de samenwerking door gemeenten, provincies en regionale samenwerkingsverbanden op het gebied van externe veiligheid.

2. Subsidie kan worden verstrekt op aanvraag van een provincie ter zake van de kosten van activiteiten die zijn opgenomen in een provinciaal programma als bedoeld in artikel 3 en naar het oordeel van de minister bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van de subsidieregeling. De activiteiten moeten voor 31 december 2005 zijn afgerond.

Artikel 3

Provinciaal programma

1. Een provinciaal programma bestaat uit een aantal van de volgende projecten op het gebied van externe veiligheid:

a. risicoinventarisatie van risicovolle situaties;

b. actualisatie bestaande vergunningen;

c. transport van gevaarlijke stoffen: routering van het vervoer krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

d. opstellen van een visie voor het externeveiligheidbeleid voor provincie of gemeente;

e. ruimtelijke ordening/pro-actie: toepassen en rekening houden met grenswaarden op het gebied van externe veiligheid in bestemmingsplannen en de nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (kamerstuk 1995/1996, 25 611, nr. 2);

f. het uitvoeren van groepsrisicobeleid en verantwoording groepsrisico ingevolge de artikelen 12 en 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

g. sanering: de voorbereiding van saneringen ingevolge de artikelen 17, 18 en 19 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het opstellen van een saneringsprogramma;

h. risicocommunicatie richting burgers;

i. organisatorische versterking en professionalisering op het gebied van externe veiligheid door:

1°. verbetering van de samenwerking op het gebied van externe veiligheid,

2°. externe veiligheid onderdeel maken van gemeentelijk en provinciaal handhavingsprogramma,

3°. versterking van de kennis op het gebied van externe veiligheid bij gemeenten en provincies.

2. Het programma mag naast de in het eerste lid genoemde onderdelen voor ten hoogste eenderde van de middelen bestaan uit regiospecifieke projecten gericht op externe veiligheid.

Artikel 4

Voorwaarden

Een provincie komt in aanmerking voor subsidie voor de uitvoeringskosten van activiteiten gericht op de versterking van de uitvoering van het externeveiligheidsbeleid, onder de volgende voorwaarden:

a. de aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een door gedeputeerde staten vastgesteld provinciaal programma ter bereiking van het in artikel 2 beschreven doel waarin in elk geval de volgende onderdelen zijn uitgewerkt:

1°. de verplichtingen waartoe de gemeente en de provincie zich verbinden overeenkomstig de onderdelen, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid;

2°. de duur van uitvoering van het provinciaal programma;

3°. per onderdeel de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

b. de gelden uitsluitend worden besteed voor de versterking van de capaciteit of kennis voor de uitvoering van het externeveiligheidsbeleid;

c. de te leveren prestaties moeten zodanig zijn geformuleerd dat de kwaliteitsimpuls voor externe veiligheid zoveel mogelijk specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgerelateerde is;

d. in het programma wordt indien dit nodig is voor de realisatie van een gekozen menuonderdeel aangegeven op welke wijze interdisciplinaire samenwerking concreet wordt vormgegeven;

e. in het provinciaal programma wordt de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van externeveiligheidsbeleid weergegeven en wat men na afloop van het programma per gekozen menukaartonderdeel wil hebben bereikt;

f. het ingediende provinciaal programma is in afstemming met de gemeenten opgesteld.

Artikel 5

Beoordelingscriteria

Een provinciaal programma moet verder voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. de invulling van het provinciaal programma draagt bij aan samenwerking op een efficiënt schaalniveau;

b. de uitvoering van het programma levert een aantoonbare kwaliteitsimpuls aan externe veiligheid;

c. taakuitvoering die wettelijk verplicht is of binnenkort wordt, wordt door middel van het provinciaal programma versterkt.

d. het programma streeft een evenwichtige keuze van activiteiten na.

Artikel 6

Subsidiabele kosten

1. Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen de volgende noodzakelijke, rechtstreeks aan de uitvoering van het provinciaal programma toe te rekenen en door de aanvrager tot subsidieverlening gemaakte en betaalde uitvoeringskosten:

a. loonkosten van het bij de uitvoering van het programma direct betrokken personeel, berekend op basis van het brutoloon volgens de loonstaat van de betrokken medewerkers, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking, gedeeld door 1350;

b. een opslag voor eigen algemene kosten, groot 25% van de loonkosten, bedoeld in onderdeel a;

c. aan derden verschuldigde kosten terzake van door hen verleende diensten en terzake van verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten, alsmede terzake van bescherming van die rechten, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep.

2. Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project uit het provinciaal programma wordt verricht, kan het Ministerie van VROM daarvoor een redelijk bedrag vaststellen dat als uitvoeringskosten in aanmerking wordt genomen.

3 In afwijking van het eerste lid, mag de berekening van het uurloon en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend personeel geschieden overeenkomstig een voor de gehele organisatie van de aanvrager tot subsidieverlening geldende en controleerbare methodiek.

Artikel 7

Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

a. de kosten gemaakt voor het opstellen van het provinciaal programma;

b. de kosten gemaakt voor 1 januari 2004;

c. de kosten gemaakt na 31 december 2005.

Artikel 8

Hoogte van de subsidie

Het subsidieplafond bedraagt voor subsidies als bedoeld in artikel 7 voor de kalenderjaren 2004 en 2005 per provincie (afgerond naar duizenden euro’s):

Provincie

Totaal

Menu

Facultatief

Drenthe

313.000

209.000

104.000

Flevoland

241.000

161.000

80.000

Fryslân

667.000

445.000

222.000

Gelderland

2.172.000

1.448.000

724.000

Groningen

999.000

666.000

333.000

Limburg

1.473.000

982.000

491.000

Noord-Brabant

3.476.000

2.317.000

1.159.000

Noord-Holland

1.592.000

1.061.000

531.000

Overijssel

1.048.000

699.000

349.000

Utrecht

782.000

521.000

261.000

Zeeland

1.091.000

727.000

364.000

Zuid-Holland

6.145.000

4.097.000

2.048.000

Artikel 9

Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger is verplicht:

a. het provinciaal programma, waarvoor subsidie is verleend, uit te voeren voor 31 december 2005;

b. het geactualiseerde overzicht van activiteiten te overhandigen waarvoor subsidie is verleend als bedoeld in artikel 13, eerste lid van het Besluit milieusubsidies. Dit in de zesde maand na de datum van toekenning van de subsidie en vervolgens in elke zesde maand daarna;

c. het verslag te overhandigen omtrent het verloop, de uitvoering en de resultaten van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit milieusubsidies. Het verslag dient in afwijking van het gestelde in artikel 14 van het Besluit milieusubsidies binnen zes maanden na uitvoering van het plan van aanpak aan de Minister te worden verstrekt.

Artikel 10

Aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling

1. Een aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling kan alleen worden ingediend door een provincie.

2. Een aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling, het provinciaal programma en een gespecificeerde begroting worden ingediend bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier.

3. Een aanvraag tot subsidieverlening in dit kader, kan eenmalig worden gedaan en dient voor 1 juli 2004 te geschieden.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking na de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Programmafinanciering EV-beleid voor andere overheden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 11 juni 2004.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

1. Algemeen

Het Rijk heeft voor 2004 en 2005 een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar gesteld, bestemd voor versterking van de uitvoering van het extern veiligheidsbeleid door andere overheden. Deze gelden keert het Rijk uit door middel van programmafinanciering. Hiervan zijn gemeenten en provincies eind 2003 door het Ministerie van VROM op de hoogte gesteld.

Het programma stimuleert de gemeenten en provincies om de externe veiligheidsproblematiek gezamenlijk aan te pakken, terwijl tegelijk kennis en ervaring wordt opgedaan met nieuwe elementen in het veiligheidsbeleid.

Met de subsidiëring van provinciale programma’s wil het Rijk een kwaliteitsimpuls geven aan de uitvoering van het externeveiligheidsbeleid. VROM hecht hier belang aan, omdat uit onderzoek blijkt dat de uitvoering en de handhaving ten aanzien van externeveiligheidsbeleid nog niet op het gewenste niveau is. In het bijzonder heeft het betrekking op de uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, die in mei 2004 van kracht wordt. Maar ook andere uitvoeringstaken op het gebied van externe veiligheid kunnen onder de programmafinanciering gebracht worden, voor zover provincies, gemeenten en het Rijk daartoe de noodzaak zien. Zoals de toepassing van het externeveiligheidsbeleid ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen, verwoord in de Nota Risiconormering Vervoer gevaarlijke Stoffen en de daarbijbehorende Handreiking (binnenkort vervangen door een circulaire).

In overleg met IPO en VNG is voor programmafinanciering gekozen. Belangrijk element daarbij is de wens tot het aantoonbaar realiseren van een kwaliteitsimpuls (met heldere resultaten en producten) in de uitvoering van het externeveiligheidsbeleid.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de belangrijkste begrippen uit de regeling beschreven.

Artikel 2. Doel

Deze regeling heeft als doel de uitvoering van het externeveiligheidsbeleid door andere overheden na afloop op een zodanig niveau te hebben, dat er een goed uitzicht is op een continue verbetering en vasthouden van het niveau in de jaren daarna. Afgeleide doelstellingen zijn de kwaliteit te verhogen op een zo efficiënt mogelijk manier. Dit beogen we door een hoge mate van samenwerking tussen gemeenten en provincie te bewerkstelligen en het opbouwen en behouden van de benodigde kennis en ervaring binnen de provincies en gemeenten op het gewenst niveau.

De doelgroepen zijn de provincies en de gemeenten en regionale samenwerkingsorganisaties. De programma’s kunnen zich richten tot alle partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van het externeveiligheidsbeleid. Op gemeentelijke niveau kan worden gedacht aan de milieuafdeling, de afdeling ruimtelijke ordening (vergunningverlening, handhaving, bestemmingsplannen), en verkeer en vervoer, de afdeling openbare orde en veiligheid en de gemeentelijke brandweer. Ook de regionale samenwerkingsverbanden op het gebied van milieu en de hulpverlening kunnen een rol spelen bij de deelprojecten.

Op provinciaal niveau kunnen de organisatieonderdelen een rol spelen die zich bezighouden met vergunningverlening en handhaving op het gebied van externe veiligheid, op het gebied van de ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en met de handhaving van de openbare orde en veiligheid.

Artikel 3. Provinciaal programma

De menukaartonderdelen, zoals genoemd in artikel 3, worden hier toegelicht. Hierbij is aangegeven of iets een wettelijke verplichting voor gemeenten en provincie is of niet.

1. Risicoinventarisatie

a. Bedrijven

Voor een goede uitvoering van het gestelde in het Besluit externe veiligheid inrichtingen heeft het bevoegd gezag een overzicht nodig van de risicoveroorzakende bedrijven in en rond haar grondgebied. Veel gemeenten en provincies hebben hiertoe al een eerste inventarisatie uitgevoerd. Zodra het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen van kracht wordt, verplicht dit gemeenten tot het hebben van een beeld van de inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken. Het overzicht zal gecompleteerd moeten worden als duidelijker is geworden hoe het Registratiebesluit er definitief uit gaat zien. Naast de standaard inrichtingen kan ook gekeken worden naar andere inrichtingen of situaties die mogelijk gevaar met zich meebrengen.

Nog geen wettelijke verplichting.

b. Gebiedsgerichte inventarisatie

Er kan ook een gebiedsgerichte inventarisatie van risicovolle activiteiten worden gehouden.

Per gebied wordt naar de relevante risico’s en effecten gekeken. Dit kan gebruikt worden bij het vormgeven van groepsrisicobeleid.

Het vorenstaande is geen wettelijke verplichting.

2. Actualisatie bestaande vergunningen

Deze subsidie is erop gericht om de vergunningen van de inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, conform het gestelde in het Besluit te brengen. Over het algemeen richt zich dit op Brzo, CPR 15-inrichtingen, emplacementen en de ammoniak koelinstallaties.

Zowel landelijk als regionaal wordt gewerkt aan projecten om de kwaliteit van vergunningen ten aanzien van veiligheid te verbeteren. Zo worden de standaardaanvraag, considerans en voorschriften vernieuwd om het onderwerp veiligheid beter in de vergunning te verwerken. Op landelijke schaal wordt gedacht aan het uniformeren van technische en organisatorische eisen in de vergunning. Bij dit actiepunt kan dan door gemeenten gebruik worden gemaakt van dergelijke hulpmiddelen. Ook kan worden gedacht aan een intensievere uitvoering van het Brzo (bijv. meer aandacht voor beoordeling veiligheidsmanagementsystemen).

Een wettelijke verplichting.

3. Transport van gevaarlijke stoffen; routering van het vervoer

Inventarisatie van het transport van gevaarlijke stoffen door de gemeente/provincie; aangeven van routes op basis van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS).

De gemeenten gaan na of binnen het gemeentelijke apparaat bekend is of er gevaarlijke stoffen over het gemeentelijk grondgebied worden getransporteerd, welke dat zijn en in welke hoeveelheden dat transport plaatsvindt. Aan de hand van een overzicht van in de gemeente gevestigde bedrijven kan de gemeente vaststellen welke (gevaarlijke) stoffen de bedrijven gebruiken, produceren en/of (als producten) laten transporteren. Vervolgens gaat de gemeente na of er, op grond van de bevoegdheden die de gemeente heeft in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, reeds worden gerouteerd. Indien dit niet het geval is, maar toch aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, moet de gemeente bezien of dit alsnog moet gebeuren. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de handreiking voor gemeenten met betrekking tot routering uitgegeven door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Uitgangspunt van beleid is om de bebouwde kom zoveel mogelijk te mijden bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gemeenten mogen voor zogenaamde routeplichtige stoffen wegen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen moeten worden vervoerd. Voor dat vervoer zijn de overige wegen dan uitsluitend bij ontheffing toegestaan. Zo kunnen gemeenten bijdragen aan het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De minister van Verkeer en waterstaat heeft op 1 augustus 1997 het Rijkswegennet aangewezen voor het routeren van gevaarlijke stoffen. De provinciale overheid stelt uitsluitend op een provinciaal wegennet vast. De gemeentelijke routes moeten aansluiten op het landelijk en provinciale netwerk.

Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen die in een gemeente worden ontwikkeld moet met de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen rekening worden gehouden. Evenzo moet bij het instellen van een routering rekening worden gehouden met de bestaande ruimtelijke ordening (zie ook onder 5. Ruimtelijke ordening/pro-actie). De gemeente moet ook in gevolge de routering in overleg treden met haar buurgemeenten en de provincies om te bezien of zij bij het aanwijzen van (een) voorkeursroute(s) aansluit bij de activiteiten van de andere overheden in of nabij haar gebied. (buurgemeenten, provincies Rijkswaterstaat).

Het vorenstaande is (nog) geen wettelijke verplichting. De bevoegdheid tot routeren over de eigen infrastructuur is wel wettelijk geregeld in de WVGS.

4. Opstellen van een beleidsvisie voor externe veiligheid voor provincie of gemeente

De vraag naar een beleidsvisie op externe veiligheid van provincie en gemeenten wordt door het Besluit externe veiligheid inrichtingen versterkt. Ook de in ontwikkeling zijnde nieuwe WRO zal in de praktijk vereisen dat een bestuurlijke visie op externe veiligheid voor handen is, om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee te houden.

Een dergelijke beleidsvisie zou (op basis van de risico-inventarisatie van actiepunt 1) voor een gebied de gewenste ontwikkelingsrichting moeten vastleggen, met duidelijke grenzen aan de voor dat gebied acceptabele risico’s (plaatsgebonden risico en groepsrisico).

Geen wettelijke verplichting.

5. Ruimtelijke ordening/pro-actie

Toepassen art. 5 (ruimtelijke plannen)

Dit artikel is een van de kernbepalingen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en een nieuwe taak voor het bevoegd gezag. Het gaat om het vastleggen in bestemmingsplannen van de externe veiligheidszones. Deze taak wordt niet eerder toegepast op bestaande vergunningen en ruimtelijke plannen, dan op het moment dat bestaande vergunningen of plannen gewijzigd of geactualiseerd worden. In het artikel zijn bevoegdheden aangewezen bij de uitoefening waarvan het bevoegd gezag de gestelde richt- en grenswaarden uit het besluit moet toepassen. Deze bevoegdheden zijn belangrijke instrumenten waarmee de kwaliteit van de externe veiligheid in de omgeving van een potentiële gevarenbron kan worden gewaarborgd.

Wettelijke verplichting.

Ten aanzien van de risico’s rondom het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt dezelfde ruimtelijke proactie verlangd van infrabeheerders en bevoegde gezagen ruimtelijke ordening op grond van de nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en de daarbijbehorende Handreiking (binnenkort te vervangen door de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen).

Geen wettelijke verplichting.

6. Verantwoording groepsrisico ex art. 12 en 13

Bij milieuvergunningen

Dit is een nieuwe taak, voortkomend uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico die in 2004 uitkomt.

Bij vaststellen bestemmingsplannen

Dit is een nieuwe taak, voortkomend uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico die in 2004 uitkomt.

Adviesrol regionale brandweer

De brandweer heeft in het Besluit externe veiligheid inrichtingen het groepsrisico een adviesbevoegdheid gekregen. Om deze adviesfunctie goed uit te kunnen voeren, is in een aantal gevallen betrokkenheid van de brandweer in een vroeg stadium van een milieuvergunning of bouwaanvraag nodig.

Wettelijke verplichting.

7. Sanering: voorbereiding ex art. 17, art. 18 en art. 20

Het Besluit legt een gefaseerde saneringsverplichting op. Om dit goed uit te voeren kan het bevoegd gezag een saneringsprogramma opstellen. Hierin geeft ze aan op welke wijze en op welke termijn ze welke sanering wil uitvoeren. Hierbij kan een onderscheid in urgente en niet urgente saneringen worden gemaakt. Het Ministerie van VROM brengt voor het opstellen van een saneringsprogramma een handleiding uit.

Geen wettelijke verplichting.

8. Risicocommunicatie

Communicatie met burgers over risico’s en veiligheid is een taak van gemeenten ingevolge de Wet Rampen Zware Ongevallen (WRZO). De inhoudelijke invulling daarvan is echter een vrijwel onontgonnen gebied. Als resultaat van actiepunt 37 Vuurwerkramp wordt dit najaar aan gemeenten, provincies en regio’s een handreiking Risicocommunicatie aangeboden. De provinciale risicokaarten, die de komende periode gemaakt worden, spelen een belangrijke rol bij deze communicatie.

In samenhang met de andere menuonderdelen is een actieve invulling van risicocommunicatie, vooral ook in het kader van externe veiligheid, van groot belang.

Het voorkomen dat iedere gemeente het eigen wiel moet uitvinden staat daarbij voorop.

Samenwerkingsinitiatieven van provincie, gemeente en regio’s zullen aanzienlijk kunnen bijdragen aan een meer adequate risicocommunicatie

Vooralsnog geen wettelijke verplichting.

9. Organisatorische versterking en professionalisering

a. Projecten gericht op samenwerking.

Geen wettelijke verplichting.

b. Externe veiligheid onderdeel maken van handhavingprogramma; op externe veiligheid gerichte handhavingprojecten.

Geen wettelijke verplichting.

c. Projecten gericht op het versterken van de kennis bij gemeenten en provincies.

Geen wettelijke verplichting.

Naast de menukaartonderdelen mag een derde van de middelen per provincie gebruikt worden voor niet-menukaart onderdelen. Dit zijn projecten die niet onder een menukaartonderdeel zijn te plaatsen, maar wel zijn gericht op versterking van de uitvoering en handhaving van het externeveiligheidsbeleid. Voorbeelden zijn het uitvoeren van het externeveiligheidsbeleid bij een chemiepark, een specifiek emplacement of de voorbereiding van een sanering bij een inrichting. Voor deze projecten gelden de beoordelingscriteria zoals genoemd in artikel 5 onverminderd.

Artikel 4. Voorwaarden

In dit artikel worden de voorwaarden voor het indienen van een subsidieaanvraag aangegeven. De provincie stelt het programma in afstemming met haar gemeenten op en dient het als onderdeel van de subsidieaanvraag bij de staatssecretaris van VROM in.

Uit het provinciaal programma moet blijken dat alle relevante partijen gelegenheid is geboden te participeren. Dit kan door middel van een beschrijving van het proces om tot het provinciaal programma te komen. Het blijkt ook uit de uiteindelijke projecten in het programma.

Artikel 5. Beoordelingscriteria

Een belangrijk criterium is of de uitvoering van het programma een aantoonbare kwaliteitsimpuls aan externe veiligheid levert. Een kwaliteitsimpuls wordt bereikt wanneer het programma niet slechts bestaat uit regulier werk. Daarbij draagt een project eraan bij dat het werk beter wordt gedaan of er meer mee wordt bereikt. In het programma moet worden aangegeven hoe deze impuls wordt bereikt. In de eindrapportage wordt aangegeven of de behaalde resultaten van invloed zijn op reguliere werkwijze.

Een ander criterium is of interdisciplinaire en/of sectoroverstijgende samenwerking concreet vorm wordt gegeven door uitvoering van het programma. Bijvoorbeeld samenwerken tussen de afdeling ruimtelijke ordening, milieu en brandweer binnen een gemeente, maar ook tussen gemeenten onderling of andere regionale samenwerkingsverbanden.

Taakuitvoering die wettelijk verplicht is of wordt (in bijzonder met betrekking tot het Besluit externe veiligheid inrichtingen) wordt bij voorkeur door middel van het programma versterkt. Wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat wettelijk verplichte onderdelen al in voldoende mate versterkt zijn of worden, dan geldt dit criterium niet.

De invulling van het programma sluit aan bij geconstateerde belangrijkste knelpunten in de uitvoering van het externeveiligheidsbeleid. Deze knelpunten zijn bekend door landelijk en provinciaal onderzoek. Tegelijkertijd wordt een evenwichtige invulling nagestreefd, zodat knelpunten over de hele linie van de uitvoering, aan de orde komen.

Het niet opnemen van wettelijke taken en daarmee samenhangende menuonderdelen wordt gemotiveerd.

Uit het programma moet blijken dat men een evenwichtige keuze van activiteiten nastreeft. Dit komt naar voren doordat de beschikbare middelen niet voor één onderdeel van het externeveiligheidsbeleid worden ingezet of erg scheef worden verdeeld. Het programma als geheel dient om het gehele externeveiligheidsbeleid een impuls te geven op een verantwoorde wijze.

Artikel 6. Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten zijn de kosten die het ambtelijk en bestuurlijk apparaat maakt bij de uitvoering en vormgeven van hun externeveiligheidsbeleid. Hieronder vallen ook de kosten voor werkzaamheden waarvoor derden, bijvoorbeeld adviesbureaus, worden ingehuurd. Saneringskosten, bijvoorbeeld het saneren van huizen of het uitkopen van een bedrijf vallen hier niet onder.

Artikel 8. Hoogte van de subsidie

De verdeling van de extra middelen die door het Kabinet beschikbaar zijn gesteld voor de versterking van de uitvoering en handhaving van het externeveiligheidsbeleid is als volgt.

Middelen voor versterking uitvoering externeveiligheidsbeleid

2004

€ 8 mln.

2005

€ 17 mln.

2006–2010

€ 25 mln.

Hiervan wordt in 2004 en 2005 in totaal € 5 miljoen gereserveerd voor 1e lijnstaken (t.b.v. Inspectie V&W, Arbeidsinspectie e.a.; het gaat hier om voorlopige bedragen). Een bedrag van ongeveer € 20 miljoen resteert voor de programmafinanciering in komende twee jaar. Na deze vorm van tijdelijke financiering streeft het Rijk er naar om in de periode 2006–2010 over te gaan tot structurele financiering.

Hierbij moet nog worden gekeken hoeveel middelen in die periode moeten worden gereserveerd voor structurele 1e lijnstaken.

Voor de bekostiging van de uitvoering en handhaving van het externeveiligheidsbeleid na 2005, zal het versterken van gezamenlijke regionale uitvoeringsstructuren een kernpunt blijven. Gelet op het Kabinetsbeleid om het aantal specifieke uitkeringen terug te dringen (actieprogramma Modernisering Overheid, brief TK 1 december 2003), zal voor de jaren na 2005 kritisch worden bezien in hoeverre bekostiging van het externe veiligheidsapparaat via het provinciefonds en gemeentefonds dan wel via een specifieke uitkering moet plaatsvinden.

Na overleg met IPO en VNG is bij de programmafinanciering gekozen voor een vaste verdeelsleutel met een maximum bijdrage per provincie.

De indicatoren die voor de verdeling zijn gebruikt zijn:

1. het aantal LPG-tankstations,

2. het aantal Brzo/PBZO-bedrijven.

Er is voor deze indicatoren gekozen omdat zij een goed beeld geven van de externe veiligheidsproblematiek per provincie. Ook zijn voor deze indicatoren betrouwbare cijfers voor handen. Het aantal LPG-stations per provincie is afkomstig uit de in 2003 uitgevoerde inventarisatie van VROM. (2003). Het aantal Brzo-bedrijven, bedrijven die onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen vallen, per provincie komt uit de recente inventarisatie van Brzo-bedrijven door de VROM-Inspectie (2003).

Het aantal LPG-stations krijgt een weging van 1. VR-plichtige bedrijven krijgen een wegingsfactor van 2 en PBZO-bedrijven een weging van 1,3. VR-plichtige bedrijven zijn bedrijven die een veiligheidsrapport moeten hebben ingevolgde het Brzo ’99. PBZO-bedrijven moeten daarnaast ook een aantal maatregelen nemen om zware ongevallen te beperken. Dit omdat ze meer gevaarlijke stoffen mogen hebben dan VR-plichtige bedrijven. De verhouding 1 staat tot 2 voor LPG t.a.v. Brzo-bedrijven is gekozen omdat de uitvoeringskosten voor vergunningverlening en handhaving in de meeste gevallen voor de Brzo-bedrijven (aanzienlijk) hoger zijn dan voor LPG. De verhouding 2 staat tot 1,3 voor VR-plichtig ten opzichte van PBZO-bedrijven is afkomstig uit een onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van VROM in 2002 is uitgevoerd.

Gegevens over het aantal CPR-15 inrichtingen en ammoniakkoelinstallaties per provincie zijn (nog) niet voorhanden. Wel als het in de toekomst verplichte register voor risicosituaties is gevuld. Het Rijk kan deze categorie daarom niet als mede-indicatoren voor de verdeling van de middelen gebruiken.

Artikel 9. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Het ingediende programma bestaat uit meerdere projecten van gezamenlijke overheden.

Het programma bestaat in beginsel uit de volgende projectonderwerpen die onderstaand globaal zijn beschreven en die de volgende elementen moeten bevatten:

• Doel van het project

• Stand van zaken (‘nulmeting’)

• Wat willen we bereiken?

• Hoe willen we het doel bereiken?

• Hoe ziet het eindproduct eruit?

• Wat gaan we ermee doen?

• Planning

• Benodigde tijd, (tussen)producten, benodigde capaciteit, afstemming

• Beheersing van het project

• Organisatie, informatie, communicatie, kwaliteitsbewaking, afbreukrisico, evaluatie

In het programma kan een post worden opgenomen voor het programmamanagement.

In het programma kan een beperkt aantal reserveprojecten worden opgenomen. Deze kunnen de plaats in nemen van regionale projecten die niet (meer) nodig blijken te zijn of niet uitvoerbaar blijken. Hiervan dient VROM in de tussenrapportage op de hoogte te worden gesteld.

Voor het indienen van een aanvraag wordt een formulier beschikbaar gesteld door het Ministerie van VROM. Dit formulier is conform artikel 11 van het Besluit Milieusubsidies.

De onderbouwing van het gevraagde subsidiebedrag bestaat uit een opgave van de tijdsbesteding op het niveau van de desbetreffende medewerkers, conform artikel 14 van het Besluit milieusubsidies. Eventueel met een opslagpercentage voor overheadkosten. Dit dient nader te worden onderbouwd. Tevens dient een gespecificeerde opgave van de materiële kosten te worden gedaan

Artikel 10. Aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling

De aanvraag vindt plaats door middel van het indienen van een aanvraagformulier. Het formulier is gebaseerd op het Besluit milieusubsidies. Dit formulier dient vergezeld te gaan van het provinciaal programma en een gespecificeerde begroting.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven