Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 10 juni 2004, DJB/APJB-2484452, houdende een tijdelijke regeling betreffende de toekenning van projectsubsidies ten behoeve van een landelijke ondersteuningsstructuur voor lokale vrijwilligers op het terrein van de jeugd

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 5, 11, 13, 32, 36 en 56 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. landelijke vrijwilligersorganisatie: een organisatie die een landelijk werkterrein heeft, op landelijk niveau is georganiseerd en die werkzaam is voor, door of met jeugd en voor dat doel op lokaal niveau toegang heeft tot een netwerk van vrijwilligers;

b. vrijwilligersproject: een samenhangend geheel van activiteiten gericht op een systematische en duurzame versterking van het vrijwilligerswerk.

Artikel 2

De minister kan voor de periode 1 oktober 2004 tot en met 31 december 2006 aan een landelijke vrijwilligersorganisatie een projectsubsidie verstrekken voor meerjarige vrijwilligersprojecten voor:

a. het versterken en het ondersteunen van vrijwilligerswerk ten behoeve van de jeugd op lokaal niveau;

b. het bevorderen van lokaal vrijwilligerswerk door jeugdigen.

Artikel 3

1. De aanvraag voor projectsubsidie wordt vóór 16 juli 2004 ingediend.

2. Het projectplan wordt ingericht conform bijlage 1.

Artikel 4

Om in aanmerking te komen voor een projectsubsidie voldoet een vrijwilligersproject ten minste aan de volgende criteria:

a. het is gericht op een daadwerkelijke behoefte van vrijwilligers om optimaal te functioneren of te gaan functioneren binnen een vrijwilligersorganisatie;

b. het is overdraagbaar zodat het project gezien de aanpak en de uitvoering ook door een andere organisatie zou kunnen worden uitgevoerd;

c. het voorziet in duurzame versterking van het vrijwilligerswerk.

Artikel 5

1. De projectsubsidie voor een vrijwilligersproject bestaat uit een vergoeding van maximaal 75% van de werkelijke kosten, voor zover opgenomen in de door de minister goedgekeurde begroting. De vast te stellen subsidie bedraagt echter niet meer dan het door de minister verleende bedrag. De overige 25% van de kosten worden niet gefinancierd uit andere subsidies van het Rijk.

2. De subsidie bedraagt minimaal € 100.000 en maximaal € 450.000.

Artikel 6

Het subsidieplafond voor projectsubsidies ingevolge deze regeling bedraagt € 7.100.000. Dit bedrag wordt in beginsel gelijkelijk verdeeld over beide in artikel 2 onderscheiden vrijwilligersprojecten.

Artikel 7

Bij de verdeling van het beschikbare bedrag geeft de minister die aanvragen voorrang waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het met deze regeling na te streven beleid. Daarbij wordt gelet op de mate waarin voldaan wordt aan de criteria bedoeld in artikel 4 en daarnaast op:

a. de mate waarin het project gericht is op jongeren met een achterstand ten aanzien van de algemene gezondheidssituatie, op sociaal-cultureel gebied of op sociaal-economisch gebied, of op jongeren die dreigen te ontsporen;

b. de mate waarin sprake is van samenwerking met andere organisaties;

c. de mate waarin sprake is van innovatie;

d. de toename van het aantal vrijwilligers;

e. de mate waarin sprake is van ondersteuning van het vrijwillig kader;

f. de verhouding tussen de kosten en de kwaliteit van het project.

Artikel 8

De minister geeft een beschikking op een aanvraag uiterlijk 1 oktober 2004.

Artikel 9

Baten en lasten van een project die door middel van interne doorberekeningen worden toegerekend, worden bepaald op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Voor zover hierin lasten zijn begrepen van materiële vaste activa, worden deze lasten op basis van aanschaffingsprijzen van die activa berekend.

Artikel 10

De rapportage omtrent de naleving van de subsidiebepalingen, bedoeld in artikel 36, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, geschiedt overeenkomstig het als bijlage 2 bij deze regeling opgenomen controleprotocol en met gebruikmaking van de in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen modelaccountantsverklaring.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C.I.J.M. Ross-van Dorp.

Toelichting

Algemeen

Belang van vrijwilligerswerk

De vrijwillige inzet van burgers op lokaal niveau, zowel informeel en ongeorganiseerd (kleinschalig burgerinitiatief) als in georganiseerd verband (vrijwilligersorganisaties), vormt een onmisbaar deel van de ‘civil society’. Vrijwilligerswerk is ook bij uitstek het voertuig voor burgers om, in lijn met het Hoofdlijnenakkoord, zelf verantwoordelijkheid te nemen en niet alles van de overheid te verwachten. Met zijn vrijwillige inzet toont de burger zich medeproducent van de samenleving en niet slechts consument van publieke diensten. Hij geeft niet alleen zijn eigen ‘meedoen’ vorm, maar hij draagt vaak ook bij aan het ‘meedoen’ van kwetsbare groepen.

Naast een bijdrage aan de samenleving geeft vrijwilligerswerk de deelnemers mogelijkheden tot persoonlijke ontplooiing, sociale contacten en het vormgeven van sociale betrokkenheid.

Veel organisaties die werkzaam zijn voor de jeugd steunen op vrijwilligers. Hierbij moet onder andere gedacht worden aan vrijwilligers van kindervakantieweken, vrijwilligers op de kinderboerderij, vrijwilligers in de sportverenigingen en vrijwilligers in het beheer van de speeltuin in de wijk. Gerichte en eigentijdse ondersteuning van vrijwilligers is belangrijk om de kwaliteit en de kwantiteit van de vrijwilligers die werkzaam zijn voor en met de jeugd op peil te houden. Voor landelijke vrijwilligersorganisaties is hier een belangrijke taak weggelegd. Beoogd resultaat van de regeling is versterking van de ondersteuning van de vrijwilliger op lokaal niveau.

Daarnaast is het van belang dat jeugd bij het vrijwilligerswerk wordt betrokken, zowel voor henzelf als voor de samenleving. Vrijwilligerswerk biedt de jongeren kansen op persoonlijke groei en ontplooiing. Het biedt contacten met leeftijdgenoten, maar ook met mensen van andere generaties en in andere leefsituaties. Vrijwilligerswerk is een ideale leerplek om (sociale) vaardigheden te oefenen en te leren omgaan met verantwoordelijkheden. Hierdoor wordt bijgedragen aan het vergroten van hun besef van waarden en normen en wordt actief burgerschap gestimuleerd. Dit is nog meer van belang voor jongeren die dreigen te ontsporen, omdat zij vaak ook op dit vlak een achterstand hebben opgelopen. Met deze regeling beoog ik dat maatschappelijke organisaties zich in het bijzonder richten op deze groep en daarmee een preventieve functie vervullen. Bij de selectie van projecten wordt dan ook een plus gezet op projecten die risicojeugd betrekken.

Jongeren blijken het minst actief als vrijwilliger en zijn volgens vrijwilligersorganisaties moeilijk te bereiken. De meest recente gegevens over het aantal jongeren in de leeftijd van 16 tot en met 25 jaar die vrijwilligersactiviteiten verrichten, komt uit het SCP onderzoek Culturele Veranderingen in Nederland (januari 2003). Hieruit komt naar voren dat van de leeftijdsgroep 16 t/m 25 jaar 20% vrijwilligerswerk doet (ter vergelijking: 26 tot en met 64 jaar 34% en 65+: 39%). In absolute termen gaat het om 1.912.744 jongeren.

Het is niet ondenkbaar dat de vrijwillige inzet van burgers geen gelijke tred kan houden met de sterk toenemende vraag naar maatschappelijke zorg. Daarom is investeren in de toekomstige generatie vrijwilligers hard nodig. Ook in Europees verband staat het bevorderen van vrijwilligerswerk door jongeren op de agenda. In het Witboek Jeugd heeft de Europese Commissie dit als één van haar doelstellingen gesteld van haar jeugdbeleid.

Het beoogde resultaat van de regeling is een landelijke stijging van het aantal jongeren dat vrijwilligerswerk doet van één procent (van 20% in januari 2003 naar 21% in januari 2007). Uitgaande van de huidige verhoudingen betekent dit een toename van circa 19.000 jeugdige vrijwilligers.

Veel (potentiële) vrijwilligers, vooral jongeren, stellen tegenwoordig andere eisen aan de vormgeving van het vrijwilligerswerk. Men zoekt steeds vaker naar losse, kortdurende klussen in plaats van langdurige verbintenissen. Vrijwilligersorganisaties dienen daar adequaat op in te spelen om jongeren warm te maken voor het vrijwilligerswerk.

Nieuw subsidiebeleid

In de nota nieuw subsidiebeleid ‘Kennis, Innovatie, Meedoen’ van VWS (DBO/PDS/2408486) is richting gegeven aan het vraagstuk van ‘meedoen’ binnen het VWS domein. Het gaat hierbij om het versterken van de positie van kwetsbare groepen. Voor het jeugdbeleid betekent dit specifieke aandacht op risicojeugd. Hierbij wordt gedacht aan jongeren die zich in een achterstandsituatie bevinden wat betreft hun gezondheidssituatie of op sociaal-cultureel (bijvoorbeeld op taalgebied) of sociaal-economisch gebied (bijvoorbeeld ontbrekende startkwalificaties). De Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd is in het verlengde van dit thema vormgegeven.

De Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd voldoet aan de randvoorwaarden voor subsidieverlening door VWS zoals die in de nota ‘Kennis, Innovatie, Meedoen’ zijn geformuleerd.

Impuls

Ik acht een goede ondersteuningsstructuur voor het lokale vrijwilligerswerk ook op het terrein van jeugd, van belang. Met de brief DBO-2435265 van 26 november 2003 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heb ik de Impuls landelijke ondersteuningsstructuur vrijwilligers op het terrein van jeugd toegezegd.

Deze impuls richt zich – in tegenstelling tot de Tijdelijke Stimuleringsregeling Vrijwilligerswerk – niet op gemeenten en provincies, maar beoogt maatschappelijke organisaties bij te laten dragen aan het verwezenlijken van de beleidsdoelstellingen van het vrijwilligersbeleid op het terrein van jeugd.

Na afloop van deze tijdelijke regeling zal een effectmeting plaatsvinden.

Algemene verplichtingen

De bepalingen in deze regeling zijn nadere regels ter uitwerking van de bepalingen van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid. Genoemd besluit is dus evenzeer van toepassing. In dit besluit zijn onder meer bepalingen opgenomen over de wijze van indiening van een aanvraag (artikelen 11 en 12), het verlenen van voorschotten (artikel 14), de meldingsplicht van omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de verstrekking van subsidie (artikel 22), het indienen van een schriftelijk verslag over de projectperiode (artikel 24) en het binnen vier maanden na afloop van de projectperiode indienen van een aanvraag tot subsidievaststelling (artikel 33).

De datum voor de indiening van de aanvraag van een projectsubsidie is in de onderhavige regeling bepaald op 16 juli 2004, terwijl de datum van het geven van een beschikking op een aanvraag is gesteld op 1 oktober 2004. Artikel 11, zesde lid, respectievelijk artikel 13 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid biedt hiervoor de basis.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel zijn geen begrippen opgenomen die al in de Welzijnswet 1994 en het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid zijn omschreven.

Artikel 1, onder a

Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Welzijnswet 1994 is het beleid inzake de landelijke functie aan het Rijk toegedeeld. Artikel 1 van de wet definieert de landelijke functie onder meer als: het zorgdragen voor een landelijke infrastructuur waaronder landelijke organisaties. De subsidieverstrekking op grond van deze regeling geschiedt dan ook aan landelijke organisaties. Dit zijn organisaties die landelijk werkzaam zijn en die op landelijk terrein zijn georganiseerd.

Artikel 2

Uit de aanhef van artikel 2 blijkt dat de subsidie voor een bepaalde termijn verstrekt kan worden. In ieder geval moet in 2004 worden gestart met de projectactiviteiten. Gezien het belang van een duurzame ondersteuning van het vrijwilligerswerk ligt het in de rede dat een project de volle periode tot 1 januari 2007 duurt.

Artikel 2, onder a

Het is de bedoeling met deze regeling een gedegen basis te leggen voor een duurzame en goede ondersteuning van vrijwilligerswerk voor, door of met jeugd zodat de in het kader van deze regeling uitgevoerde werkzaamheden ook na afloop bijdragen aan een versterkt vrijwilligerswerk.

De ondersteuning dient vraaggericht te zijn met als doel de verhoging van de kwaliteit van de vrijwilligers die met jeugdigen werken. Hierbij kan gedacht worden aan:

– het verbeteren van de vaardigheden en kwaliteiten (bijvoorbeeld scholing en training) van de vrijwilliger om met risicojeugd te werken;

– implementatie van vernieuwende methodes die leiden tot effectief werven en inzetten van lokale vrijwilligers die werkzaam zijn ten behoeve van de jeugd;

– het verbeteren van en het toespitsen van bestaande methodes op specifieke situaties;

– het ontwikkelen van nieuwe methodes om het doen van vrijwilligerswerk met jeugdigen toegankelijker te maken voor bestaande vrijwilligers en voor toekomstige vrijwilligers;

– het bevorderen van samenwerking tussen jeugdigen en senioren;

– het bevorderen dat allochtone jeugdigen aantoonbaar meer vrijwilligerswerk doen;

– het realiseren van vrijwillige inzet bij samenwerking Buurt-Onderwijs-Sport.

Artikel 2, onder b

Jeugdigen doen minder vrijwilligerswerk dan volwassen. Bovendien is het aantal jeugdigen dat de afgelopen jaren vrijwilligerswerk doet terug gelopen. Deze doelstelling richt zich op het realiseren van een aantoonbare toename van het aantal jeugdige vrijwilligers. Projecten dienen een bijdrage te leveren aan het beoogde resultaat van de regeling: landelijk een toename van 1% van het aantal jongeren dat vrijwilligerswerk doet.

Projecten kunnen zich richten op:

– implementatie van vernieuwende, effectieve methodes voor het werven en inzetten van jeugdige vrijwilligers;

– het ontwikkelen van nieuwe methodes die het doen van vrijwilligerswerk door jeugdigen bevorderen;

– het ontwikkelen van methoden en strategieën die bevorderen dat meer Nederlandse jeugdigen, met name jongeren met een achterstand, deelnemen aan het Europese Vrijwilligers werk van het Europees Actieprogramma Jeugd;

– het mentoraat van risicojeugd door jeugdigen zelf;

– het realiseren van maatschappelijke stages.

Artikel 3

Normaal gesproken kunnen aanvragen voor een projectsubsidie op elk tijdstip van het jaar, mits ten minste dertien weken vóór de aanvang van het project worden ingediend. In dit artikel is echter één indieningdatum bepaald (16 juli 2004). Dit is nodig in verband met het in artikel 6 geregelde subsidieplafond en de in artikel 7 vastgestelde verdeelregel. Indien meer aanvragen die aan de criteria van deze regeling voldoen, worden ingediend dan op grond van het subsidieplafond gehonoreerd kunnen worden, vindt een onderlinge afweging van de aanvragen plaats. Deze afweging kan alleen plaatsvinden indien alle aanvragen ingediend zijn. Projecten die na 16 juli worden ingediend worden daarom niet in behandeling genomen.

Het projectplan waarmee de aanvraag onderbouwd wordt, moet geschieden in overeenstemming met het formulier vervat in de bijlage bij de regeling.

Artikel 4

In dit artikel wordt een aantal aspecten aangegeven waaraan ten minste moet worden voldaan wil een projectbeschrijving worden goedgekeurd.

Genoemde criteria zijn de minimale vereisten om te borgen dat aanbodsgerichte projecten aansluiten bij de vraag van (potentiële) jeugdige vrijwilligers. Tevens wordt beoogd een langdurig effect te bereiken. Jeugdigen binden zich bij voorkeur kortdurend, waardoor er een constante vernieuwing plaats zal vinden. Daarnaast zal de behoefte aan vrijwilligers in de samenleving vooral toenemen. Maatschappelijke organisaties moeten ervoor zorgen dat hun organisaties zodanig zijn ingericht dat deze aantrekkelijk is voor jeugd, ook na de subsidieperiode.

Artikel 5, eerste lid

Eigen verantwoordelijkheid is een van de uitgangspunten van het nieuwe subsidiebeleid van VWS. Daarom wordt van de aanvragers van een projectsubsidie ook een eigen inzet van de financiële middelen verwacht. Een percentage van 25% van de kosten wordt voor de onderhavige projecten redelijk geacht.

Ter verduidelijking hoe afwijkingen in de realisatie van de kosten kunnen uitwerken op de vaststelling van de subsidie zijn verschillende scenario’s opgenomen, te weten een situatie met lagere kosten en lagere cofinanciering dan begroot (I), een situatie met hogere kosten en een hogere cofinanciering dan begroot (II), een situatie met gelijke kosten als begroot en een hogere cofinanciering (III). Hieruit blijkt dat maximaal 75% van de kosten wordt vergoed, tot ten hoogste het toegekende bedrag:

Begroot

 

Realisatie

Situatie I

Situatie II

Situatie III

 

x € 1000

 

x € 1000

x € 1000

x € 1000

Totale kosten

294

Totale kosten

200

360

294

Cofinanciering

74

Cofinanciering

50

90

100

Verleend bedrag

220

Vastgesteld bedrag

150

220

220

Mede gezien het uitgangspunt van eigen verantwoordelijkheid wordt de eis gesteld dat de dekking van de overige 25% van de kosten niet uit een andere subsidies van het rijk mag komen.

Artikel 5, tweede lid

Aan de meerjarige subsidie is een maximum gesteld om meerdere organisaties de gelegenheid te geven projecten in te dienen. Om versnippering tegen te gaan, is tevens een minimumbedrag gesteld. Op basis van het minimumbedrag aan toe te kennen subsidie, komen alleen projecten met een begroting van minimaal € 133.000 in aanmerking voor subsidie, zijnde 25 % eigen financiering en 75 % subsidie.

Artikel 6

In artikel 6 is een subsidieplafond vastgesteld. Het bedrag dat ten hoogste voor de verstrekking van de projectsubsidies beschikbaar is, bedraagt € 7,1 miljoen. De helft hiervan is beschikbaar voor projecten die zijn gericht op de versterking van het vrijwilligerswerk ten behoeve van jeugdigen en de andere helft voor projecten die zijn gericht op de toename van vrijwilligerswerk door jeugdigen. Indien het aantal te honoreren aanvragen uit een der categorieën achterblijft, wordt het resterende bedrag beschikbaar gesteld voor subsidies van de andere categorie.

Artikel 7

In artikel 7 is de ingevolge artikel 4:26 van de Algemene wet bestuursrecht verplichte verdelingsmaatstaf bepaald. Gekozen is voor het zogenoemde tendersysteem. Dit houdt in dat op grond van kwalitatieve criteria de rangorde wordt bepaald en dat de kwalitatief beste aanvragen worden gehonoreerd. De in dit artikel geformuleerde criteria dienen om dit onderscheid tussen de projecten te kunnen maken. Alle criteria worden gelijkelijk gewaardeerd.

Per soort vrijwilligersproject, zoals omschreven in artikel 2, worden de ingediende projecten in volgorde van waardering gerangschikt. Honorering vindt plaats van de hoogst gewaardeerde projectvoorstellen tot het budget voor de projectsoort op is. Bij gelijke waardering van projectvoorstellen valt de keus op de goedkoopste.

Samenwerking met andere organisaties is van belang om het effect van het project zo groot mogelijk te laten zijn. Het kan bijvoorbeeld gericht zijn op het bijeenbrengen van vraag en aanbod en het combineren van expertise op verschillende terreinen. Het kan zowel om landelijke als lokale organisaties gaan, zoals jeugdorganisaties, sportclubs of scholen.

Het wordt van belang geacht dat projecten zorgen voor een versterking en ondersteuning van vrijwilligerswerk of een toename van het aantal lokale jeugdige vrijwilligers. Om dit te bereiken zijn vernieuwende methoden nodig. Het kan hierbij nadrukkelijk ook gaan om het toepassen van bestaande methoden uit andere sectoren op nieuwe terreinen.

Voor de voorstellen is het van belang dat de geraamde kosten in een redelijke verhouding staan tot het opgeleverde product en dat de toegevoegde waarde voor het beoogde maatschappelijk effect zo groot mogelijk is. Om deze reden wordt gekeken naar de verhouding tussen kosten en kwaliteit van het ingediende project.

Artikel 10

Organisaties die een project toegekend krijgen, zullen zich financieel en inhoudelijk moeten verantwoorden, zoals in dit artikel aangegeven. De in artikel 3 vermelde bijlage 1 en de toekenning op basis daarvan vormen de grondslag voor de evaluatie die een organisatie zelf uit moet voeren. Bij de toekenning geeft de minister aan op welke aspecten in het uit te voeren project hij bij de verantwoording extra zal letten.

Het niet volledig uitvoeren van de activiteiten van het projectplan of het niet volledig voldoen aan de aan de subsidie verbonden voorwaarden, kan van invloed zijn op de hoogte van de definitief toe te kennen subsidie.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C.I.J.M. Ross-van Dorp

Bijlage 1

Format Projectplan

Dit format is een hulpmiddel voor landelijke vrijwilligersorganisaties bij het formuleren en opstellen van een projectplan voor de subsidiejaren 2004, 2005 en 2006. De toetsingscriteria uit de Subsidieregeling welzijnsbeleid, het Bekostigingsbesluit en de Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd zijn hierin verwerkt. Het format geeft met 8 stappen aan welke gegevens een landelijke vrijwilligersorganisatie minimaal moet verstrekken voor de beoordeling van een projectplan. Bij een aantal onderdelen is aangegeven waar deze corresponderen met de beoordelingscriteria zoals die in de regeling zijn opgenomen.

Een volledig ingevuld en ondertekend projectplan moet u met de bijlage(n) in tweevoud vóór 16 juli 2004 zenden aan:

Ministerie van VWS

FPB/BB

Kamer A17.23

Postbus 20350

2500 EJ Den Haag

Stap 1: (correspondentie)gegevens

Vermeld op het projectplan de volgende (correspondentie)gegevens:

• naam landelijke vrijwilligersorganisatie (in geval van een samenwerkingsverband met andere organisaties en/of instellingen betreft het de naam van de landelijke vrijwilligersorganisatie die als hoofdaannemer optreedt);

• adres;

• postcode;

• vestigingsplaats;

• telefoonnummer;

• faxnummer;

• e-mail adres;

• naam contactpersoon;

• objectnummer (indien bekend);

• bank- of gironummer;

• een afschrift van de oprichtingsakte of de statuten, voorzover deze gegevens nog niet bekend zijn bij het ministerie van VWS.

Stap 2: aanleiding

Geef aan wat de aanleiding is voor het project door een korte beschrijving van:

• de beginsituatie, waarin ofwel wordt ingegaan op de manier waarop de ondersteuning aan vrijwilligers op dit moment plaatsvindt, ofwel het aantal vrijwilligers (volwassenen of jeugdigen) dat de organisatie op het moment van aanvragen heeft;

• probleemstelling;

• de redenen waarom uw organisatie gekozen heeft voor dit project.

Stap 3: inhoud van het project

Beschrijf hier:

• de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft;

• binnen welke van de twee doelstellingen van de Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd het project past (artikel 2 van de Stimuleringsregeling);

• waarom u gekozen heeft voor doelstelling a of b.

Omschrijf voorts:

• de werkzaamheden van de organisatie en de rol die vrijwilligers daarin vervullen;

• de wijze waarop het project inspeelt op een daadwerkelijke behoefte van vrijwilligers om optimaal te functioneren of te gaan functioneren binnen een vrijwilligersorganisatie; vooraf en tijdens het project (criterium artikel 4, onderdeel a. van de Stimuleringsregeling);

• de doelstelling van het project, waaruit duidelijk blijkt:

– op welke manier het project niet alleen voor de eigen organisatie, maar ook voor andere landelijke vrijwilligersorganisaties een toegevoegde waarde heeft (criterium artikel 4, onderdeel b. van de Stimuleringsregeling);

– dat het project op landelijke schaal wordt uitgevoerd dan wel dat de mogelijkheden voor landelijke implementatie van het project en de wijze waarop dat gebeurt nadrukkelijk aanwezig zijn;

– op welke wijze het project de ondersteuning van het vrijwillig kader bevordert (indien van toepassing) (criterium artikel 7, onderdeel e. van de Stimuleringsregeling)

Omschrijf voorts zo expliciet mogelijk:

• de doelgroep van het project (kenmerken, omvang) (criterium artikel 7, onderdeel a. van de Stimuleringsregeling);

• de effectgroep, d.w.z. de groep waarop het beoogde effect gericht is (kenmerken, omvang) (criterium artikel 7, onderdeel a. van de Stimuleringsregeling);

• het beoogde projectresultaat, door aan te geven wat ‘fysiek’ wordt opgeleverd (bijvoorbeeld een methode, een analyse) en door aantallen te noemen, te specificeren naar aantal vrijwilligers, aantal leden en aantal medewerkers voor de aanvang van het project en na afloop ervan, en hoe het projectresultaat aangetoond zal gaan worden (o.a. criterium artikel 7, onderdeel d. van de Stimuleringsregeling);

• het beoogde maatschappelijk effect, d.⁠w.z. welk effect (welke daadwerkelijke verandering) het project teweeg moet brengen en hoe het maatschappelijk effect aangetoond zal worden. Hierbij valt te denken aan de vraag op welke wijze de ontwikkelde strategie wordt ingebed in de eigen organisatie of andere organisaties;

• op welke manier het vrijwilligerswerk duurzaam wordt versterkt (criterium artikel 4, onderdeel c. van de Stimuleringsregeling);

• de aanpak (methode) waarmee u het doel wilt bereiken (o.a. criterium artikel 4, onderdeel b. van de Stimuleringsregeling en criterium artikel 7, onderdeel c. van de Stimuleringsregeling);

• de factoren die cruciaal zijn voor de realisering van het project en de daarbij verwachte risico’s;

• de aard en omvang van de werkzaamheden.

Stap 4: de organisatie van het project

Vermeld:

• wat de betrokkenheid van de vrijwilliger is bij de uitvoering van het project;

• indien er sprake is van een samenwerkingsverband (criterium artikel 7, onderdeel b. van de Stimuleringsregeling):

– welke organisatie in het samenwerkingsverband optreedt als ‘hoofdaannemer’

– welke rol de andere organisaties of instellingen spelen

– hoe de samenwerkingsrelaties zijn geregeld;

• wie optreedt als projectleider;

• wie de uitvoerders zijn;

• op welke wijze de systematische bewaking van de kwaliteit van het werk plaats vindt;

• welke maatregelen en onderzoek u treft naar de beheersing en verbetering van het werk.

Stap 5: samenhang met andere projecten en het activiteitenplan

Beschrijf:

• indien van toepassing, de aard en mate van afhankelijkheid tussen het beschreven project en andere door u ingediende projecten, al dan niet in samenwerkingsverband.

Stap 6: fasering en tijdpad

Beschrijf en motiveer het exacte tijdpad, gekoppeld aan de volgende fasen van de activiteiten:

• voorbereidingsfase;

• realisatiefase;

• nazorgfase.

Stap 7: evaluatie

De evaluatie dient onderdeel te zijn van de verantwoording van het project. Nadruk dient gelegd te worden op de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het project.

Let hierbij op:

• vergelijking met de beginsituatie; zie stap 2 van het format;

• omschreven gewenste resultaat en maatschappelijk effect van het project en de wijze van verantwoording; zie stap 3 van het format.

Geef voorts aan:

• op welke wijze de evaluatie zal worden verricht;

• op welk(e) tijdstip(pen) wordt geëvalueerd;

• door wie of door welke organisatie de evaluatie wordt gedaan.

Stap 8: begroting

Om inzicht te geven in de baten en lasten van het project, geeft u in ieder geval aan:

• de kosten van het project in euro’s, met een postgewijze toelichting;

• de baten van het project in euro’s, met een postgewijze toelichting waaronder de stand van zaken van de cofinanciering;

• de liquiditeitsprognose indien de liquiditeitsbehoefte niet regelmatig gespreid is over de duur van het project;

• een juist, volledig en actueel overzicht van de financiële toestand van de organisatie op het tijdstip van de aanvraag.

Bijlage 2

Controleprotocol

Bij de controle op basis waarvan de rapportage over de naleving van de subsidiebepalingen, bedoeld in het tweede lid van artikel 36 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, plaatsvindt, besteedt de accountant aan de naleving van de hierna genoemde artikelen van dat besluit en van deze subsidieregeling de daarbij aangegeven aandacht.

Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid

Artikel

Soort aandacht

19

normale aandacht

20

normale aandacht

22

normale aandacht

28

speciale aandacht

29

speciale aandacht

34

normale aandacht

Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd

Artikel

Soort aandacht

9

normale aandacht

Onder procedurele aandacht wordt verstaan: controle waarbij erop wordt toegezien of procedures in het leven zijn geroepen om te waarborgen dat aan de desbetreffende voorschriften wordt voldaan, of het volgen van die procedures leidt tot naleving van die voorschriften en of die procedures in feite zijn gevolgd.

Onder normale aandacht wordt verstaan: controle met dezelfde diepgang die de accountant in acht neemt bij de controle van een jaarrekening.

Onder speciale aandacht wordt verstaan: controle waarbij de accountant nadrukkelijk beziet of de desbetreffende subsidiebepalingen zijn nageleefd. In dit geval moet dus verder worden gegaan dan bij de controle die normaal op een jaarrekening wordt uitgeoefend.

Aan de niet genoemde artikelen van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd behoeft bij de controle geen aandacht te worden besteed, met dien verstande dat teneinde de controle op de hierboven genoemde artikelen goed te kunnen verrichten kennisneming van de Welzijnswet 1994 en de niet genoemde artikelen van het besluit en de subsidieregeling noodzakelijk is. In de beschikking waarbij de projectsubsidie is verleend, kunnen afwijkende en aanvullende subsidiebepalingen zijn opgenomen. De accountant neemt van de inhoud van deze beschikking kennis en betrekt de naleving van de eventueel opgenomen nadere subsidiebepalingen in de controle.

Met betrekking tot de aandacht die de accountant aan artikel 19 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid moet besteden, is het geenszins de bedoeling dat de accountant op grond van dit protocol een doelmatigheidsonderzoek verricht. Bij zijn oordeelsvorming laat de accountant zich leiden door binnen het maatschappelijk verkeer algemeen aanvaardbare uitgangspunten met betrekking tot het financieel beheer, met andere woorden hij beoordeelt of de instelling zich als ‘een goed huisvader’ over de toegewezen gelden heeft ontfermd.

De accountant stelt zijn verklaring op in overeenstemming met het in bijlage 3 opgenomen model.

In de verklaring noemt de accountant de beschikking(en) waarbij het subsidie is verleend. Als in de subsidiedeclaratie al melding wordt gemaakt van deze beschikkingen, mag de accountant daarnaar verwijzen met behulp van paragraaf-, paginanummers of dergelijke.

Voor zover de instelling subsidiebepalingen niet heeft nageleefd maakt de accountant daarvan melding in zijn verklaring.

Als de leiding van de instelling in de subsidiedeclaratie al melding maakt van de subsidiebepalingen die niet zijn nageleefd, mag de accountant daarnaar verwijzen met behulp van paragraaf-, paginanummers of dergelijke.

Bijlage 3

Model accountantsverklaring projectsubsidie

Accountantsverklaring

(afgegeven t.b.v. het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)

Wij hebben de bijgevoegde subsidiedeclaratie van ............................... (naam instelling) te ................... (vestigingsplaats) gecontroleerd. De subsidiedeclaratie is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de leiding van de huishouding. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de subsidiedeclaratie te verstrekken.

Onze controle is verricht overeenkomstig algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten en de aanwijzingen die de minister in het Bekostigingsbesluit besluit en de Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd heeft gegeven met betrekking tot de controle op en de rapportage over de naleving van de subsidiebepalingen.

Volgens de algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de subsidiedeclaratie geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen en de toelichtingen in de subsidiedeclaratie. Tevens omvat een controle een beoordeling van de grondslagen voor financiële verslaggeving die bij het opmaken van de subsidiedeclaratie zijn toegepast en van belangrijke schattingen die de leiding van de huishouding daarbij heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de subsidiedeclaratie. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Goedkeurende verklaring

Wij zijn van oordeel dat de subsidiedeclaratie, aangevende een bedrag van € ............ (saldo) aan subsidiabele kosten en inkomsten, in overeenstemming is met algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving en voldoet aan de bepalingen van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid inzake de subsidiedeclaratie.

Wij hebben vastgesteld dat de subsidiebepalingen van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd alsmede de nader gestelde subsidieverplichtingen in brief

DJB/APJB- ................. (kenmerk),

d.d. ........................... zijn nageleefd.

Andere verklaringen als geen goedkeurende verklaring wordt afgegeven:

Wij zijn van oordeel dat

..........................................................

..........................................................

..........................................................

..........................................................

..........................................................

Plaats en datum ...............................

Handtekening ....................................

Naam accountant .............................

Adres: ...............................................

Postcode en woonplaats: .................

Telefoon en e-mail ............................

Naar boven