Wijziging Paspoortuitvoeringsregeling Nederlandse Antillen en Aruba 2001

Regeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, houdende wijziging van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederlandse Antillen en Aruba 2001

25 mei 2004

Nr. BPR2004/U65192

Directoraat-Generaal Koninkrijksrelaties en Bestuur

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Handelend in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Justitie in zijn hoedanigheid van Minister van het Koninkrijk;

Gelet op artikel 4a, achtste lid, en 59 van de Paspoortwet;

Besluit:

Artikel I

De Paspoortuitvoeringsregeling Nederlandse Antillen en Aruba 20011 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. aanvrager: degene die een aanvraag als bedoeld in artikel 1, onder a, van de wet indient of op wie een dergelijke aanvraag betrekking heeft;.

2. Onderdeel aa vervalt.

B

In artikel 15, tweede lid, wordt ‘bijschreven’ vervangen door: bijgeschreven.

C

In artikel 16 wordt ‘de korpschef’ vervangen door: de Minister van Justitie in Nederland.

D

Artikel 30 komt te luiden:

Artikel 30

Verplicht bezit nationaal paspoort

1. Tot de uitreiking van een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort wordt slechts overgegaan indien de aanvrager beschikt over een nationaal paspoort dat nog minimaal zes maanden geldig is.

2. Indien bij de aanvraag van een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort blijkt dat de geldigheidsduur van het nationaal paspoort binnen zes maanden zal verstrijken, wordt de beslissing op de aanvraag pas genomen nadat het nationaal paspoort is vervangen door een nieuw nationaal paspoort.

3. Namens de Minister van Buitenlandse Zaken kan een verstrekt diplomatiek paspoort of dienstpaspoort worden ingetrokken, indien de houder daarvan niet meer beschikt over een geldig nationaal paspoort dan wel het diplomatiek paspoort of het dienstpaspoort in strijd met de voorwaarden waaronder het werd verstrekt heeft gebruikt, ondanks het feit dat hij op dat moment beschikte over een nationaal paspoort.

4. De houder van een nationaal paspoort wordt tijdig op de hoogte gesteld van het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn reisdocument en de mogelijkheid een nieuw nationaal paspoort aan te vragen.

E

De aanduiding van artikel 59 komt te luiden: Vernietigen van verkeerd geleverde documenten.

F

De titel van hoofdstuk VII komt te luiden: Procedures inzake vermiste, ingenomen, ingehouden, ingeleverde, van rechtswege vervallen en gevonden reisdocumenten

G

In artikel 72 wordt ‘de Dienst Nationale Recherche Informatie van het Korps Landelijke Politie Diensten’ vervangen door: het agentschap BPR.

H

De titel van de derde paragraaf van hoofdstuk VII komt te luiden: Melding van rechtswege vervallen reisdocumenten aan het register paspoortsignaleringen en het basisregister reisdocumenten.

I

In artikel 75 wordt het derde lid vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde mededeling geschiedt met gebruikmaking van modelformulier C7.

4. Van het van rechtswege vervallen van een reisdocument ingevolge artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, e, f of h van de wet wordt, met het oog op de vermelding daarvan in het basisregister reisdocumenten, terstond melding gedaan aan het agentschap BPR met gebruikmaking van modelformulier C7.

J

Hoofdstuk XI, XII, XIII, XIV en XV worden hernummerd tot respectievelijk Hoofdstuk X, XI, XII, XIII en XIV.

K

In artikel 98, achtste lid, wordt ‘artikel 97, vijfde lid’ vervangen door: artikel 97, eerste lid.

Artikel II

De bijlagen bij de Paspoortuitvoeringsregeling Nederlandse Antillen en Aruba 2001 worden als volgt gewijzigd:

A

Bijlage A (Standaardclausules) wordt als volgt gewijzigd:

1. In standaardclausule VI wordt ‘Neérlandais’ vervangen door: Néerlandais.

2. In standaardclausule VI wordt ‘9-9-1979’ vervangen door: 9-9-1976.

3. In standaardclausule Xa wordt ‘Exept’ vervangen door: Except.

4. In standaardclausule XIa wordt ‘Neérlandais’ vervangen door: Néerlandais.

B

In bijlage B1 (Aanvraagformulier reisdocument) wordt het bestaande formulier vervangen door een nieuw formulier overeenkomstig het bij deze regeling opgenomen model.

C

In bijlage C1 (Vaststelling aanspraak op een reisdocument ingevolge artikel 14 of 15 van de Paspoortwet) wordt het bestaande formulier vervangen door een nieuw formulier overeenkomstig het bij deze regeling opgenomen model.

D

In bijlage C7 wordt het bestaande formulier vervangen door een nieuw formulier getiteld ‘Melding vermist of van rechtswege vervallen reisdocument’ overeenkomstig het bij deze regeling opgenomen model.

E

Bijlage G wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de lijst van buitenlandse posten worden toegevoegd:

1. Asmara

2. Ljubljana

3. Miami

4. Tirana

5. Vilnius

2. Van de lijst van buitenlandse posten worden verwijderd:

1. Djedda

2. Houston

3. Kingston

F

In bijlage I (Normering IAR-kaarten) wordt de bestaande procedure vervangen door een nieuwe procedure, luidende als volgt:

Normering IAR-kaarten

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) verstrekt vijf identificatiekaarten (IAR-kaarten) per door BZK beschikbaar gesteld reisdocumentenstation (RAAS). Deze worden kosteloos aan de uitgevende instantie ter beschikking gesteld. In de gevallen waar door BZK aanvullend nog een werkstation beschikbaar is gesteld, geldt dat voor dit werkstation kosteloos drie IAR-kaarten beschikbaar worden gesteld.

Een uitgiftelocatie kan extra IAR-kaarten aanvragen. IAR-kaarten mogen alleen worden aangevraagd voor vaste medewerkers, met een maximum van 20 operationele IAR-kaarten per uitgiftelocatie. Deze grens is vastgesteld uit oogpunt van beveiliging. De kosten voor deze extra IAR-kaarten worden door het Agentschap BPR gefactureerd ten laste van de uitgevende instanties.

Per kalenderjaar worden er per uitgiftelocatie maximaal twee IAR-kaarten kosteloos ter beschikking gesteld, bijv. in verband met verloop van personeel. De kosten van een hoger aantal IAR-kaarten worden, onder aftrek van de twee kosteloos te verstrekken IAR-kaarten, door het Agentschap BPR gefactureerd ten laste van de uitgevende instantie.

Indien een uitgiftelocatie IAR-kaarten moet aanvragen in verband met diefstal, verlies of onzorgvuldig gebruik, worden de kosten door het Agentschap BPR gefactureerd ten laste van de uitgevende instantie. De uitgevende instantie dient diefstal, verlies of onzorgvuldig gebruik van IAR-kaarten direct te melden bij Sdu Identification, zodat deze IAR-kaarten kunnen worden geblokkeerd. IAR-kaarten die defect raken bij initiële uitlevering of wegens technische mankementen worden kosteloos vervangen.

De leveringstermijn van IAR-kaarten bedraagt circa een week. Spoedaanvragen worden alleen gehonoreerd als het een calamiteit betreft, in samenhang met het plaatsen van een nieuw RAAS en/of werkstation. In dat geval is de leveringstermijn gelijk aan de standaard leveringstermijn van reisdocumenten.

Spoedaanvragen gaan vergezeld van een fax aan Sdu Identification (ordermanagement, faxnummer 023-5184305).

De kosten van extra IAR-kaarten bedragen € 52,64 per kaart. De kosten van IAR-kaarten, ingeval van een spoedaanvraag, bedragen € 79,87 per kaart.

Facturering van extra IAR-kaarten door het Agentschap BPR zal op jaarbasis plaatsvinden.

Artikel III

Artikel 30, vierde lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederlandse Antillen en Aruba 2001 geldt uitsluitend ten aanzien van houders die na inwerkingtreding van deze regeling een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort hebben aangevraagd.

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 juni en werkt terug tot en met:

1. 1 april 2004 voor zover het betreft artikel I, onderdeel A, onder 2, en onderdeel C;

2. 1 januari 2004 voor zover het betreft artikel I, onderdeel D;

3. 1 juli 2002 voor zover het betreft artikel II, onderdeel E, eerste lid, onder 1;

4. 1 maart 2003 voor zover het betreft artikel II, onderdeel E, eerste lid, onder 2 en 5;

5. 12 maart 2003 voor zover het betreft artikel II, onderdeel E, eerste lid, onder 3;

6. 11 april 2003 voor zover het betreft artikel II, onderdeel E, eerste lid, onder 4;

7. 25 maart 2004 voor zover het betreft artikel II, onderdeel E, tweede lid, onder 1;

8. 1 januari 2001 voor zover het betreft artikel II, onderdeel E, tweede lid, onder 2;

9. 30 juni 2003 voor zover het betreft artikel II, onderdeel E, tweede lid, onder 3.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant en het Afkondigingsblad van Aruba worden geplaatst.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, Th.C. de Graaf.

Toelichting

De wijzigingen van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederlandse Antillen en Aruba 2001 (PUNA 2001) houdt verband met enkele aanpassingen van procedures. Daarnaast zijn enkele wijzigingen het gevolg van terminologische of redactionele aanpassingen.

Enkele definities zijn in de regelingen aangepast. Het betreft in de eerste plaats de definitie van de ‘aanvrager’. Onduidelijk was in het verleden dat bij een aanvraag ten behoeve van een handelingsonbekwame, in de regelgeving met de aanvrager zowel de handelingsonbekwame zelf als degene die namens deze de aanvraag doet, kan zijn bedoeld. Door middel van deze wijziging is dit nu verduidelijkt, zodat hierover geen misverstanden ontstaan.

Voorts is de definitie van korpschef komen te vervallen, hetgeen van belang is voor de afhandeling van aanvragen voor reisdocumenten voor vluchtelingen en voor vreemdelingen van personen, die in Nederland rechtmatig verblijf hebben (artikel 16). De korpschef heeft als gevolg van de overheveling van taken van de vreemdelingendienst naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en naar de gemeenten geen bevoegdheden meer ten aanzien van het vaststellen van de aanspraak op reisdocumenten ingevolge de Paspoortwet. Deze bevoegdheden liggen nu bij de Minister van Justitie in Nederland.

In de PUNA 2001 is voorts een wijziging aangebracht in de regeling met betrekking tot de tijdelijke inhouding van het nationale paspoort op het Kabinet van de Gouverneur van personen die door of namens hem in het bezit worden gesteld van een diplomatiek of dienstpaspoort (artikel 30). Deze wijziging volgt de aanpassing van het overeenkomstige artikel 32 van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001. Het systeem van ingehouden en opgelegde nationale paspoorten bleek er in de praktijk toe bij te dragen, dat personen ook voor privé-reizen gebruik maakten van hun diplomatiek paspoort of dienstpaspoort in plaats van deze telkens om te ruilen voor hun in bewaring genomen nationale paspoort. Dat is ongewenst, omdat daarmee maatschappelijk en in het internationale reizigersverkeer onduidelijkheid wordt geschapen over het doel en de aard van de reis, alsmede over de status van de houder van het reisdocument. Besloten is om deze personen naast hun diplomatiek paspoort of dienstpaspoort tevens te laten beschikken over hun nationaal paspoort. De oplegplicht is daarmee komen te vervallen. Het bezit van een nationaal paspoort is ingevolge de nieuwe regeling een voorwaarde om een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort te kunnen verkrijgen. Bij uitreiking daarvan dient de houder voorts schriftelijk te verklaren dat het document uitsluitend zal worden gebruikt voor dienstreizen. Ter sanctionering van het voorgaande bepaalt het artikel tevens dat het diplomatiek paspoort of dienstpaspoort kan worden ingetrokken, indien de houder daarvan niet meer beschikt over een geldig nationaal paspoort, dan wel het diplomatiek paspoort of dienstpaspoort in strijd met de voorwaarden waaronder het werd verstrekt heeft gebruikt, ondanks het feit dat de houder op dat moment beschikte over een nationaal paspoort. Om zoveel mogelijk te bewerkstelligen dat de houder van een diplomatiek paspoort of dienstpaspoort tevens in het bezit blijft van een nationaal paspoort, zal hij door of namens de Gouverneur tijdig worden geïnformeerd over het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn reisdocument en worden gewezen op de mogelijkheid een nieuw nationaal paspoort aan te vragen. Blijkens de overgangsbepaling in artikel III geldt die informatieplicht uitsluitend ten aanzien van houders die na inwerkingtreding van deze regeling een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort hebben aangevraagd.

In de praktijk wordt sinds enige tijd gebruik gemaakt van een nieuw C7-formulier waarmee vermiste en van rechtswege vervallen reisdocumenten moeten worden gemeld aan het agentschap BPR. Deze meldingen kunnen in de eerste plaats betrekking hebben op het opnemen van reisdocumentgegevens in het basisregister reisdocumenten. Het gaat dan om reisdocumenten die zijn ontvreemd of anderszins als vermist zijn opgegeven en om reisdocumenten die van rechtswege zijn vervallen ingevolge artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, e, f of h, van de Paspoortwet. De vermelding in het basisregister reisdocumenten heeft tot doel autoriteiten en derden die met een dergelijk reisdocument worden geconfronteerd, ervan op de hoogte te brengen dat aan de geldigheid van het document als identiteitsdocument kan worden getwijfeld. Daarnaast kan het nieuwe C7-formulier nu ook worden gebruikt voor het opnemen van gegevens in het register paspoortsignaleringen, ingevolge artikel 47, vierde lid, van de Paspoortwet. Het gaat dan om reisdocumenten die ingevolge artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, e, g of h, van rechtswege zijn vervallen. De vermelding in het register paspoortsignaleringen heeft tot doel het desbetreffende reisdocument door de daartoe bevoegde autoriteiten te doen inhouden, teneinde dit aan het verkeer te onttrekken. De wijziging van formulier C7 heeft geleid tot enkele redactionele aanpassingen in de paspoortuitvoeringsregelingen. Het nieuwe model van het formulier is als bijlage bij deze regeling opgenomen.

Tevens is een aantal bijlagen bij de paspoortuitvoeringsregelingen gewijzigd. In Bijlage A (Standaardclausules) zijn enkele correcties in de tekst aangebracht. Een drietal formulieren (Bijlagen B1, C1 en C7) is opnieuw vastgesteld en bij deze regeling opgenomen. Bijlagen G en H zijn aangepast in verband met wijzigingen in de aanwijzing van tot verstrekking van reisdocumenten bevoegde buitenlandse posten door de Minister van Buitenlandse Zaken. Tenslotte is Bijlage I, waarin de procedure staat beschreven ten aanzien van de verstrekking aan de uitgevende instanties van identificatiekaarten voor het kunnen bedienen van het reisdocumentenstation (RAAS), verduidelijkt. Bij de voorbereiding op de fakturering van deze zogenaamde IAR-kaarten was gebleken dat de normering van het aantal te verstrekken kaarten per uitgevende instantie vereenvoudiging behoefde. In de eerste plaats vereiste de bestaande normering een te bewerkelijke administratie en in de tweede plaats werd de procedure op verschillende wijzen geïnterpreteerd. In bijlage I wordt thans geen onderscheid meer gemaakt in het aantal kosteloze kaarten voor de Autorisatiebevoegde en de Medewerker Backoffice.

Ingevolge artikel IV treedt een aantal wijzigingen met terugwerkende kracht in werking.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th.C. de Graaf

Bijlage

stcrt-2004-113-p13-SC65416-1.gifstcrt-2004-113-p13-SC65416-2.gifstcrt-2004-113-p13-SC65416-3.gifstcrt-2004-113-p13-SC65416-4.gifstcrt-2004-113-p13-SC65416-5.gifstcrt-2004-113-p13-SC65416-6.gif
  • 1

    Stcrt. 2001, 186 (Supplement).

Naar boven