Wijziging diverse Paspoortuitvoeringsregelingen

Regeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, houdende wijziging van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 en de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee 2001

28 mei 2004

Nr. BPR2004/U65192

Directoraat-Generaal Koninkrijksrelaties en Bestuur

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Handelend in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Justitie en de Minister van Defensie;

Gelet op artikel 2, derde lid, 4a, achtste lid, en 59 van de Paspoortwet;

Besluit:

Artikel I

De Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 20011 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. aanvrager: degene die een aanvraag als bedoeld in artikel 1, onder a, van de wet indient of op wie een dergelijke aanvraag betrekking heeft;.

2. Onderdeel cc vervalt.

B

In artikel 12, eerste lid, wordt na ‘wordt’ ingevoegd: , behoudens het bepaalde in artikel 15a,.

C

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding van het artikel komt te luiden: Opmerkingen van de Minister van Justitie.

2. In het eerste lid wordt ‘de korpschef’ vervangen door: de Minister van Justitie.

D

In artikel 14, eerste en tweede lid, en 15, eerste lid, wordt ‘de korpschef’ steeds vervangen door: de Minister van Justitie.

E

Na artikel 15 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

Vaststelling aanspraken op een reisdocument als bedoeld in artikel 14 van de wet voor in Nederland geboren minderjarige vreemdelingen

1. Met betrekking tot de aanspraak op verstrekking van een reisdocument van een in Nederland geboren kind, dat de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt en van wie ieder van de ouders die gezamenlijk het gezag uitoefenen dan wel van wie de ouder die alleen het gezag uitoefent, beschikt over een verblijfsrecht ingevolge artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000, wordt op voorhand aangenomen dat ingevolge artikel 40, tweede lid, van de wet, door de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken is vastgesteld dat aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 14 van de wet is voldaan.

2. De vaststelling van de aanspraak op verstrekking van het reisdocument dat ingevolge het eerste lid wordt aangevraagd, geschiedt aan de hand van het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument, waaruit diens verblijfsrecht ingevolge artikel 14 of 20 van de Vreemdelingenwet 2000 en diens nationaliteit blijkt, alsmede op grond van de gegevens die over het verblijfsrecht en de nationaliteit van de aanvrager in de basisadministratie zijn opgenomen.

3. Artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

F

In artikel 16 wordt na het vijfde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

6.

Op een reisdocument voor vreemdelingen, verstrekt op grond van artikel 15a, is het bepaalde in het derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het reisdocument ten hoogste geldig is tot de datum waarop de houder de leeftijd van zestien jaren bereikt.

G

De titel van hoofdstuk VII komt te luiden: Procedures inzake vermiste, ingenomen, ingehouden, ingeleverde, van rechtswege vervallen en gevonden reisdocumenten

H

Artikel 61 komt te luiden:

Artikel 61

Melding van de vermissing of inname van een reisdocument

Van de vermissing of de inname van een Nederlands reisdocument als bedoeld in de artikelen 27, 52 en 60 wordt, met het oog op de vermelding daarvan in het basisregister reisdocumenten, terstond melding gedaan aan het agentschap BPR door verstrekking van dit gegeven uit de basisadministratie.

I

De titel van de derde paragraaf van hoofdstuk VII komt te luiden: Melding van rechtswege vervallen reisdocumenten aan het register paspoortsignaleringen en het basisregister reisdocumenten.

J

In artikel 65 wordt het derde lid vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde mededeling geschiedt met gebruikmaking van modelformulier C7.

4. Van het van rechtswege vervallen van een reisdocument ingevolge artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, e, f of h van de wet wordt, met het oog op de vermelding daarvan in het basisregister reisdocumenten, terstond melding gedaan aan het agentschap BPR door verstrekking van dit gegeven uit de basisadministratie, dan wel met gebruikmaking van modelformulier C7 indien verstrekking van dit gegeven uit de basisadministratie niet mogelijk is.

K

In artikel 77, vierde lid, wordt de zinsnede ‘de Dienst Nationale Recherche Informatie van het Korps Landelijke Politie Diensten’ vervangen door: het agentschap BPR.

Artikel II

De Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 20012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. aanvrager: degene die een aanvraag als bedoeld in artikel 1, onder a, van de wet indient of op wie een dergelijke aanvraag betrekking heeft;.

2. Onderdeel aa vervalt.

B

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding van het artikel komt te luiden: Opmerkingen van de Minister van Justitie in Nederland.

2. In het eerste, vierde en zesde lid, wordt ‘de korpschef’ steeds vervangen door: de Minister van Justitie in Nederland.

C

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32

Verplicht bezit nationaal paspoort

1. Tot de uitreiking van een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort wordt slechts overgegaan indien de aanvrager beschikt over een nationaal paspoort dat nog minimaal zes maanden geldig is.

2. Indien bij de aanvraag van een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort blijkt dat de geldigheidsduur van het nationaal paspoort binnen zes maanden zal verstrijken, wordt de beslissing op de aanvraag pas genomen nadat het nationaal paspoort is vervangen door een nieuw nationaal paspoort.

3. De Minister van Buitenlandse Zaken kan een verstrekt diplomatiek paspoort of dienstpaspoort intrekken, indien de houder daarvan niet meer beschikt over een geldig nationaal paspoort dan wel het diplomatiek paspoort of het dienstpaspoort in strijd met de voorwaarden waaronder het werd verstrekt heeft gebruikt, ondanks het feit dat hij op dat moment beschikte over een nationaal paspoort.

4. De houder van een nationaal paspoort wordt tijdig op de hoogte gesteld van het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn reisdocument en de mogelijkheid een nieuw nationaal paspoort aan te vragen.

D

In artikel 45, derde lid, wordt ‘de degenen’ vervangen door: degenen.

E

In artikel 54, zevende lid, wordt ‘artikel 104, eerste lid’ vervangen door: artikel 102, eerste lid.

F

De titel van hoofdstuk VII komt te luiden: Procedures inzake vermiste, ingenomen, ingehouden, ingeleverde, van rechtswege vervallen en gevonden reisdocumenten

G

In artikel 73 wordt ‘de Dienst Nationale Recherche Informatie van het Korps Landelijke Politie Diensten’ vervangen door: het agentschap BPR.

H

De titel van de derde paragraaf van hoofdstuk VII komt te luiden: Melding van rechtswege vervallen reisdocumenten aan het register paspoortsignaleringen en het basisregister reisdocumenten

I

In artikel 76 wordt het derde lid vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde mededeling geschiedt met gebruikmaking van modelformulier C7.

4. Van het van rechtswege vervallen van een reisdocument ingevolge artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, e, f of h van de wet wordt, met het oog op de vermelding daarvan in het basisregister reisdocumenten, terstond melding gedaan aan het agentschap BPR met gebruikmaking van modelformulier C7.

J

Hoofdstuk XI, XII, XIII, XIV en XV worden hernummerd tot respectievelijk Hoofdstuk X, XI, XII, XIII en XIV.

Artikel III

De Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee 20013 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onder c, komt te luiden:

c. aanvrager: degene die een aanvraag als bedoeld in artikel 1, onder a, van de wet indient of op wie een dergelijke aanvraag betrekking heeft;.

B

In artikel 16, vijfde lid, wordt ‘de Dienst Nationale Recherche Informatie van het Korps Landelijke Politie Diensten’ vervangen door: het agentschap BPR.

C

De titel van hoofdstuk VI komt te luiden: Procedures inzake ingehouden, ingeleverde, gevonden en van rechtswege vervallen reisdocumenten

D

De titel van de eerste paragraaf van hoofdstuk VI komt te luiden: Doorzending ingehouden, ingeleverde en gevonden reisdocumenten

E

Na artikel 31 wordt een nieuwe paragraaf opgenomen, luidende:

§ 2

Melding van rechtswege vervallen reisdocumenten aan het basisregister reisdocumenten

Artikel 31a

Van het van rechtswege vervallen van een reisdocument ingevolge artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, e, f of h van de wet wordt, met het oog op de vermelding daarvan in het basisregister reisdocumenten, terstond melding gedaan aan het agentschap BPR met gebruikmaking van modelformulier C7.

Artikel IV

De bijlagen bij de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 en de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee 2001 worden als volgt gewijzigd:

A

Bijlage A (Standaardclausules) wordt als volgt gewijzigd:

1. In standaardclausule VI wordt ‘Neérlandais’ vervangen door: Néerlandais.

2. In standaardclausule VI wordt ‘9-9-1979’ vervangen door: 9-9-1976.

3. In standaardclausule Xa wordt ‘Exept’ vervangen door: Except.

4. In standaardclausule XIa wordt ‘Neérlandais’ vervangen door: Néerlandais.

B

In bijlage B1 (Aanvraagformulier reisdocument) wordt het bestaande formulier vervangen door een nieuw formulier overeenkomstig het bij deze regeling opgenomen model.

C

In bijlage C1 (Vaststelling aanspraak op een reisdocument ingevolge artikel 14 of 15 van de Paspoortwet) wordt het bestaande formulier vervangen door een nieuw formulier overeenkomstig het bij deze regeling opgenomen model.

D

In bijlage C7 wordt het bestaande formulier vervangen door een nieuw formulier getiteld ‘Melding vermist of van rechtswege vervallen reisdocument’ overeenkomstig het bij deze regeling opgenomen model.

E

Bijlage G wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de lijst van buitenlandse posten worden toegevoegd:

1. Asmara

2. Ljubljana

3. Miami

4. Tirana

5. Vilnius

2. Van de lijst van buitenlandse posten worden verwijderd:

1. Djedda

2. Houston

3. Kingston

F

Bijlage H wordt als volgt gewijzigd:

Aan de lijst van buitenlandse posten worden toegevoegd:

1 Boedapest

2. Bratislava

3. Ljubljana

4. Nicosia

5. Praag

6. Riga

7. Talinn

8. Valletta

9. Vilnius

10. Warschau

G

In bijlage I (Normering IAR-kaarten) wordt de bestaande procedure vervangen door een nieuwe procedure, luidende als volgt:

Normering IAR-kaarten

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) verstrekt vijf identificatiekaarten (IAR-kaarten) per door BZK beschikbaar gesteld reisdocumentenstation (RAAS). Deze worden kosteloos aan de uitgevende instantie ter beschikking gesteld. In de gevallen waar door BZK aanvullend nog een werkstation beschikbaar is gesteld, geldt dat voor dit werkstation kosteloos drie IAR-kaarten beschikbaar worden gesteld.

Een uitgiftelocatie kan extra IAR-kaarten aanvragen. IAR-kaarten mogen alleen worden aangevraagd voor vaste medewerkers, met een maximum van 20 operationele IAR-kaarten per uitgiftelocatie. Deze grens is vastgesteld uit oogpunt van beveiliging. De kosten voor deze extra IAR-kaarten worden door het Agentschap BPR gefactureerd ten laste van de uitgevende instanties.

Per kalenderjaar worden er per uitgiftelocatie maximaal twee IAR-kaarten kosteloos ter beschikking gesteld, bijv. in verband met verloop van personeel. De kosten van een hoger aantal IAR-kaarten worden, onder aftrek van de twee kosteloos te verstrekken IAR-kaarten, door het Agentschap BPR gefactureerd ten laste van de uitgevende instantie.

Indien een uitgiftelocatie IAR-kaarten moet aanvragen in verband met diefstal, verlies of onzorgvuldig gebruik, worden de kosten door het Agentschap BPR gefactureerd ten laste van de uitgevende instantie. De uitgevende instantie dient diefstal, verlies of onzorgvuldig gebruik van IAR-kaarten direct te melden bij Sdu Identification, zodat deze IAR-kaarten kunnen worden geblokkeerd. IAR-kaarten die defect raken bij initiële uitlevering of wegens technische mankementen worden kosteloos vervangen.

De leveringstermijn van IAR-kaarten bedraagt circa een week. Spoedaanvragen worden alleen gehonoreerd als het een calamiteit betreft, in samenhang met het plaatsen van een nieuw RAAS en/of werkstation. In dat geval is de leveringstermijn gelijk aan de standaard leveringstermijn van reisdocumenten.

Spoedaanvragen gaan vergezeld van een fax aan Sdu Identification (ordermanagement, faxnummer 023-5184305).

De kosten van extra IAR-kaarten bedragen € 52,64 per kaart. De kosten van IAR-kaarten, ingeval van een spoedaanvraag, bedragen € 79,87 per kaart.

Facturering van extra IAR-kaarten door het Agentschap BPR zal op jaarbasis plaatsvinden.

Artikel V

Artikel 32, vierde lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 geldt uitsluitend ten aanzien van houders die na inwerkingtreding van deze regeling een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort hebben aangevraagd.

Artikel VI

Deze regeling treedt in werking met ingang 15 juni en werkt terug tot en met:

1. 1 april 2004 voor zover het betreft artikel I, onderdeel A, onder 2, onderdelen C en D, artikel II, onderdeel A, onder 2 en onderdeel B;

2. 1 januari 2004 voor zover het betreft artikel II, onderdeel C;

3. 1 juli 2002 voor zover het betreft artikel IV, onderdeel E, eerste lid, onder 1;

4. 1 maart 2003 voor zover het betreft artikel IV, onderdeel E, eerste lid, onder 2 en 5;

5. 12 maart 2003 voor zover het betreft artikel IV, onderdeel E, eerste lid, onder 3;

6. 11 april 2003 voor zover het betreft artikel IV, onderdeel E, eerste lid, onder 4;

7. 25 maart 2004 voor zover het betreft artikel IV, onderdeel E, tweede lid, onder 1;

8. 1 januari 2001 voor zover het betreft artikel IV, onderdeel E, tweede lid, onder 2;

9. 30 juni 2003 voor zover het betreft artikel IV, onderdeel E, tweede lid, onder 3;

10. 1 mei 2004 voor zover het betreft artikel IV, onderdeel F.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, Th.C. de Graaf.

Toelichting

De wijzigingen van de paspoortuitvoeringsregelingen houden verband met enkele aanpassingen van procedures. Daarnaast zijn enkele wijzigingen het gevolg van terminologische of redactionele aanpassingen.

Enkele definities zijn in de regelingen aangepast. Het betreft in de eerste plaats de definitie van de ‘aanvrager’. Onduidelijk was in het verleden dat bij een aanvraag ten behoeve van een handelingsonbekwame, in de regelgeving met de aanvrager zowel de handelingsonbekwame zelf als degene die namens deze de aanvraag doet, kan zijn bedoeld. Door middel van deze wijziging is dit nu verduidelijkt, zodat hierover geen misverstanden ontstaan.

Voorts is de definitie van korpschef komen te vervallen, als gevolg van de overheveling van taken van de vreemdelingendienst naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en naar de gemeenten. De korpschef heeft als gevolg daarvan geen bevoegdheden meer ten aanzien van het vaststellen van de aanspraak op reisdocumenten ingevolge de Paspoortwet. Deze bevoegdheden liggen nu bij de Minister van Justitie. De artikelen waarin de korpschef vermeld werd, alsmede het toepasselijke modelformulier C1, zijn aangepast.

Met betrekking tot het vaststellen van de aanspraak op een reisdocument voor in Nederland geboren vreemdelingen, wordt geen gebruik meer gemaakt van het modelformulier C1. Dit houdt verband met het feit, dat de Minister van Buitenlandse Zaken, na de verblijfsrechtelijke toets door de korpschef, de meeste aanvragen als hier bedoeld reeds standaard van een positief advies voorzag. Een in Nederland geboren kind met een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 14 of 20 van de Vreemdelingenwet 2000, waarvan de ouders een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben, komt volgens het beleid van de Minister van Buitenlandse Zaken altijd in aanmerking voor een reisdocument voor vreemdelingen. Voorwaarde hierbij is wel dat beide ouders of de alleenstaande ouder de status van asielgerechtigde heeft én gezag uitoefent over de minderjarige. Om redenen van administratieve lastenverlichting is derhalve besloten om in deze gevallen de aanvraag niet meer apart te laten beoordelen door de vreemdelingendienst en de Minister van Buitenlandse Zaken, maar deze geheel te laten afdoen door de burgemeester van de gemeente waar de aanvraag is ingediend. Het voordeel hiervan is dat het kind nu tegelijk met de ouders een reisdocument verstrekt kan krijgen, omdat bij de vaststelling van de aanspraak voor deze bijzondere categorie, de procedure met het C1-formulier kan worden overgeslagen. Daartoe is in artikel 15a, eerste lid, van de PUN 2001 geregeld dat met betrekking tot de aanspraak van de minderjarige op het reisdocument voor vreemdelingen op voorhand wordt aangenomen dat ingevolge artikel 40, tweede lid, van de wet, door de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken, is vastgesteld dat aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 14 van de wet is voldaan. Aangezien deze procedure uiteindelijk beoogt om deze minderjarigen, die niet kunnen worden bijgeschreven in het reisdocument van hun ouder(s), ook op een eenvoudige wijze van een reisdocument te voorzien, is zij slechts van toepassing op minderjarigen, die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt. Het te verstrekken reisdocument voor vreemdelingen zal derhalve nimmer langer geldig mogen zijn dan tot de datum waarop de minderjarige zestien jaar wordt.

In de PUB 2001 is voorts een wijziging aangebracht in de regeling met betrekking tot de tijdelijke inhouding van het nationale paspoort op het ministerie van Buitenlandse Zaken van personen die door of namens de minister in het bezit worden gesteld van een diplomatiek paspoort of dienstpaspoort (artikel 32). Het systeem van ingehouden en opgelegde nationale paspoorten bleek er in de praktijk toe bij te dragen, dat personen ook voor privé-reizen gebruik maakten van hun diplomatiek paspoort of dienstpaspoort in plaats van deze telkens om te ruilen voor hun in bewaring genomen nationale paspoort. Dat is ongewenst, omdat daarmee maatschappelijk en in het internationale reizigersverkeer onduidelijkheid wordt geschapen over het doel en de aard van de reis, alsmede over de status van de houder van het reisdocument. Besloten is om deze personen naast hun diplomatiek paspoort of dienstpaspoort tevens te laten beschikken over hun nationaal paspoort. De oplegplicht is daarmee komen te vervallen. Het bezit van een nationaal paspoort is ingevolge de nieuwe regeling een voorwaarde om een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort te kunnen verkrijgen. Bij uitreiking daarvan dient de houder voorts schriftelijk te verklaren dat het document uitsluitend zal worden gebruikt voor dienstreizen. Ter sanctionering van het voorgaande bepaalt het artikel tevens dat het diplomatiek paspoort of dienstpaspoort kan worden ingetrokken, indien de houder daarvan niet meer beschikt over een geldig nationaal paspoort, dan wel het diplomatiek paspoort of dienstpaspoort in strijd met de voorwaarden waaronder het werd verstrekt heeft gebruikt, ondanks het feit dat de houder op dat moment beschikte over een nationaal paspoort. Om zoveel mogelijk te bewerkstelligen dat de houder van een diplomatiek paspoort of dienstpaspoort tevens in het bezit blijft van een nationaal paspoort, zal hij door of namens de minister van Buitenlandse Zaken tijdig worden geïnformeerd over het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn reisdocument en worden gewezen op de mogelijkheid een nieuw nationaal paspoort aan te vragen. Blijkens de overgangsbepaling in artikel V geldt die informatieplicht uitsluitend ten aanzien van houders die na inwerkingtreding van deze regeling een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort hebben aangevraagd.

In de praktijk wordt sinds enige tijd gebruik gemaakt van een nieuw C7-formulier waarmee vermiste en van rechtswege vervallen reisdocumenten moeten worden gemeld aan het agentschap BPR. Deze meldingen kunnen in de eerste plaats betrekking hebben op het opnemen van reisdocumentgegevens in het basisregister reisdocumenten. Het gaat dan om reisdocumenten die zijn ontvreemd of anderszins als vermist zijn opgegeven en om reisdocumenten die van rechtswege zijn vervallen ingevolge artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, e, f of h, van de Paspoortwet. De vermelding in het basisregister reisdocumenten heeft tot doel autoriteiten en derden die met een dergelijk reisdocument worden geconfronteerd, ervan op de hoogte te brengen dat aan de geldigheid van het document als identiteitsdocument kan worden getwijfeld. Daarnaast kan het nieuwe C7-formulier nu ook worden gebruikt voor het opnemen van gegevens in het register paspoortsignaleringen, ingevolge artikel 47, vierde lid, van de Paspoortwet. Het gaat dan om reisdocumenten die ingevolge artikel 47, eerste lid, onder a, b, c, e, g of h, van rechtswege zijn vervallen. De vermelding in het register paspoortsignaleringen heeft tot doel het desbetreffende reisdocument door de daartoe bevoegde autoriteiten te doen inhouden, teneinde dit aan het verkeer te onttrekken. De wijziging van formulier C7 heeft geleid tot enkele redactionele aanpassingen in de paspoortuitvoeringsregelingen. Het nieuwe model van het formulier is als bijlage bij deze regeling opgenomen.

Tevens is een aantal bijlagen bij de paspoortuitvoeringsregelingen gewijzigd. In Bijlage A (Standaardclausules) zijn enkele correcties in de tekst aangebracht. Een drietal formulieren (Bijlagen B1, C1 en C7) is opnieuw vastgesteld en bij deze regeling opgenomen. Bijlagen G en H zijn aangepast in verband met wijzigingen in de aanwijzing van tot verstrekking van reisdocumenten bevoegde buitenlandse posten door de Minister van Buitenlandse Zaken. Tenslotte is Bijlage I, waarin de procedure staat beschreven ten aanzien van de verstrekking aan de uitgevende instanties van identificatiekaarten voor het kunnen bedienen van het reisdocumentenstation (RAAS), verduidelijkt. Bij de voorbereiding op de fakturering van deze zogenaamde IAR-kaarten was gebleken dat de normering van het aantal te verstrekken kaarten per uitgevende instantie vereenvoudiging behoefde. In de eerste plaats vereiste de bestaande normering een te bewerkelijke administratie en in de tweede plaats werd de procedure op verschillende wijzen geïnterpreteerd. In bijlage I wordt thans geen onderscheid meer gemaakt in het aantal kosteloze kaarten voor de Autorisatiebevoegde en de Medewerker Backoffice.

Ingevolge artikel VI treedt een aantal wijzigingen met terugwerkende kracht in werking.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th.C. de Graaf

  • 1

    Stcrt. 2001, 186 (Supplement).

  • 2

    Stcrt. 2001, 186 (Supplement).

  • 3

    Stcrt. 2001, 186 (Supplement).

Naar boven