Besluit mandaat bevoegdheid tot beëdiging buitengewoon opsporingsambtenaar

Besluit van de Minister van Justitie van 7 juni 2004, nr. 5290571/504, houdende mandaat van de bevoegdheid tot beëdiging van de buitengewoon opsporingsambtenaar

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 21, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar en artikel 10:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

1. Het afleggen van de eden, verklaring en beloften, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, geschiedt in handen van de als direct toezichthouder aangewezen korpschef van een regionaal politiekorps of de korpschef van het Korps landelijke politiediensten.

2. Indien de te beëdigen persoon behoort tot een dienst die ressorteert onder enig ministerie, geschiedt de beëdiging in handen van het hoofd van die dienst.

Artikel 2

1. De direct toezichthouder kan bepalen dat het afleggen van de eden, verklaring en beloften, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, namens hem geschiedt in handen van de plaatsvervangend korpschef, alsmede direct leiding gevenden, in de rang van commissaris van politie.

2. Het hoofd van dienst, genoemd in artikel 1, tweede lid, kan bepalen dat het afleggen van de eden, verklaring en beloften, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, namens hem geschiedt in handen van zijn plaatsvervanger.

Artikel 3

Het besluit van 10 december 20031 , houdende mandaat van de bevoegdheid tot beëdiging van de buitengewoon opsporingsambtenaar, wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 juni 2004.
De Minister van Justitie,
namens deze:het hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,
H.Ph. Mayer.

Toelichting

Op basis van artikel 21, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar kan ik de bevoegdheid tot het afleggen van de eden, verklaring en beloften, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, mandateren aan de direct toezichthouder dan wel, indien de desbetreffende persoon behoort tot een dienst ressorterend onder een ministerie, aan het hoofd van die dienst. Van deze mogelijkheid maak ik door middel van dit besluit gebruik. Ik acht het namelijk gewenst dat tussen degene die voor de beëdiging zorg draagt en de buitengewoon opsporingsambtenaar zoveel als mogelijk is een functionele band bestaat, waardoor de vereiste samenwerking in een vroeg stadium vorm en inhoud kan worden gegeven.

Vanwege de praktische uitvoerbaarheid heb ik aan de direct toezichthouder en het hoofd van dienst, conform artikel 10:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, toegestaan dat zij van de bevoegdheid tot het afleggen van de eden, verklaring en beloften ondermandaat verlenen aan hun plaatsvervanger. In de praktijk blijkt bij de direct toezichthouder de behoefte te bestaan om daarnaast van deze bevoegdheid ondermandaat te verlenen aan districtchefs en diensthoofden. Derhalve sta ik door middel van dit besluit toe dat de direct toezichthouder van de bevoegdheid tot het afleggen van de eden, verklaring en beloften ondermandaat verleent aan direct leidinggevenden, in de rang van commissaris van politie. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het besluit expliciet aan te geven dat ondermandaat kan worden verleend aan de plaatsvervangend korpschef. In de praktijk bleek onduidelijkheid te bestaan over de uitleg van het begrip plaatsvervanger.

De Minister van Justitie

namens deze:het hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,

H.Ph. Mayer

  • 1

    Stcrt. 2003, nr. 248.

Naar boven