Regeling tuchtcollege voor de scheepvaart

2 juni 2004

Nr. HDJZ/SCH/2004-797

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 55c, tweede lid, en 55e van de Zeevaartbemanningswet;

Besluit:

Artikel 1

De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege voor de scheepvaart leggen voor de aanvang van hun werkzaamheden in handen van de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven de eed of belofte af overeenkomstig het volgende formulier:

‘Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, voor het verkrijgen van mijn benoeming tot voorzitter/plaatsvervangend voorzitter / lid/plaatsvervangend lid van het tuchtcollege voor de scheepvaart aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven;

ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij een zaak heeft of zal krijgen bij het tuchtcollege voor de scheepvaart;

ik zweer/beloof dat ik mij niet op enige wijze zal inlaten met partijen of hun raadslieden of gemachtigden over enige zaak die bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig is, of waarvan ik weet of kan vermoeden dat deze bij het tuchtcollege voor de scheepvaart aanhangig zal worden gemaakt*;

ik zweer/beloof dat ik geheim zal houden de gegevens waarover ik bij de uitoefening van mijn taak de beschikking krijg en waarvan ik het vertrouwelijk karakter ken of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens voorzover enig wettelijk voorschrift mij tot mededeling verplicht of uit mijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit, alsmede al hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit*;

ik zweer/beloof dat ik mijn taak in het tuchtcollege voor de scheepvaart met eerlijkheid, nauwgezetheid en onpartijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het tuchtcollege voor de scheepvaart kan schaden**.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig! / Dat verklaar en beloof ik!’

Op ……………………………… heeft ……….………………..………. (1) ten overstaan van de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (2) te ……………………………. de bovenstaande eed/belofte afgelegd.

(1) ……………………………………

(2) ……………………………………

* Deze verplichtingen zijn ontleend aan artikel 55g van de Zeevaartbemanningswet.

** De taken van de voorzitter en van de leden van het tuchtcollege voor de scheepvaart zijn vermeld in hoofdstuk 5A van de Zeevaartbemanningswet.

Artikel 2

1. De leden en de plaatsvervangende leden ontvangen voor het bijwonen van een zitting van het tuchtcollege voor de scheepvaart een vacatiegeld van € 300.–.

2. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters ontvangen voor het leiden van een zitting van het tuchtcollege voor de scheepvaart een vacatiegeld van € 600.–.

3. De voorzitter ontvangt voor het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 55j, eerste lid, van de Zeevaartbemanningswet, en voor het beproeven van een minnelijke schikking als bedoeld in artikel 55j, vierde lid, van deze wet, een vacatiegeld van € 200.–.

4. De Minister van Verkeer en Waterstaat past de in dit artikel genoemde bedragen met ingang van 1 januari 2006 jaarlijks aan overeenkomstig de wijziging van het indexcijfer van de lonen in het voorafgaande jaar.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop hoofdstuk 5A van de Zeevaartbemanningswet in werking treedt.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tuchtcollege voor de scheepvaart.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

Algemeen

Bij Wet van 13 april 2004, houdende wijziging van de Zeevaartbemanningswet in verband met de invoering van tuchtrechtspraak (Stb. 2004, 208), is in de Zeevaartbemanningswet een nieuw hoofdstuk 5A ingevoegd, dat de tuchtrechtspraak voor de kapitein en de scheepsofficieren aan boord van Nederlandse zeeschepen regelt. In dit hoofdstuk is de regeling van de volgende twee onderwerpen gedelegeerd aan de Minister van Verkeer en Waterstaat:

1. de vaststelling van het formulier voor de eed of belofte, die de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege voor de scheepvaart voor de aanvang van hun werkzaamheden moeten afleggen (artikel 55c, tweede lid, Zeevaartbemanningswet);

2. de vaststelling van het vacatiegeld dat de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van het tuchtcollege voor de scheepvaart voor hun werkzaamheden ontvangen (artikel 55e Zeevaartbemanningswet).

Deze twee onderwerpen zijn in deze ministeriële regeling geregeld.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In het artikelsgewijze gedeelte van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is onder Artikel 55c (Kamerstukken II 2002/03, 28 803, nr. 3, blz. 17) onder meer het volgende gesteld: ‘Het afleggen van de ambtseed vormt een bijdrage aan de bevordering van de integriteit van ambtsdragers. In dat opzicht dienen de voorzitter en de leden van het tuchtcollege (en hun plaatsvervangers) aan dezelfde eisen te voldoen als de leden van de rechterlijke macht, die voorafgaand aan hun indiensttreding ook een ambtseed moeten afleggen.’ Bij de vaststelling van het formulier voor de eed of belofte die de voorzitter en de leden van het tuchtcollege (en hun plaatsvervangers) moeten afleggen, is daarom aansluiting gezocht bij de eed die de leden van de rechterlijke macht moeten afleggen (artikel 1g van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren).

In de volgende opzichten wijkt de eed of belofte die de voorzitter en de leden van het tuchtcollege (alsmede hun plaatsvervangers) moeten afleggen echter af van de eed of belofte die de leden van de rechterlijke macht moeten afleggen:

1. de eed van trouw aan de Koning en de eerbiediging van de Grondwet en alle overige wetten is hier niet overgenomen, omdat dit deel van de eed te maken heeft met de constitutionele positie van de rechterlijke macht en voor het tuchtcollege voor de scheepvaart niet van belang is;

2. de in artikel 55g van de Zeevaartbemanningswet vermelde verplichtingen voor de voorzitter, de leden en de secretaris, alsmede hun plaatsvervangers zijn hier uitdrukkelijk in de eed zelf opgenomen (en niet slechts onderaan het formulier als wettelijke verplichtingen vermeld, zoals op het formulier voor de leden van de rechterlijke macht), omdat de in artikel 55b, tweede, derde en vierde lid, van de Zeevaartbemanningswet genoemde leden en plaatsvervangende leden van het tuchtcollege als niet-juristen in de regel minder legistisch zullen zijn ingesteld dan leden van de rechterlijke macht;

3. de formulering in de eed van de leden van de rechterlijke macht dat zij ‘zich zullen gedragen zoals een goed rechterlijk ambtenaar betaamt’ is vervangen door de – aan de eed van rijksambtenaren ontleende zinsnede – dat zij ‘niets zullen doen dat het aanzien van het tuchtcollege voor de scheepvaart kan schaden’.

Artikel 2

De voorzitter en de leden van het tuchtcollege ontvangen op grond van artikel 55e van de Zeevaartbemanningswet als beloning voor hun werkzaamheden een vacatiegeld, en voorts een onkostenvergoeding voor reis- en verblijfkosten en andere uitgaven (verschotten) die zij in verband met hun taak voor het tuchtcollege moeten maken. Ik acht het niet wenselijk en artikel 55e van de Zeevaartbemanningswet biedt daartoe ook niet de mogelijkheid om aan de voorzitter van het tuchtcollege voor de scheepvaart een salaris, een vaste vergoeding op jaarbasis, of een schadeloosstelling toe te kennen, zoals de voorzitter en de twee vaste leden van de Raad voor de Scheepvaart thans nog ontvangen.

Het Vacatiegeldenbesluit 1988 (Stb. 205) en de regeling maximumbedragen vacatiegeld ter uitvoering van dit besluit geldt voor het bijwonen van commissievergaderingen, en is niet van toepassing op de beloning van de voorzitter en de leden van tuchtcolleges.

Voor de bepaling van de hoogte van het in het eerste lid genoemde bedrag is er – op grond van de ervaringen van de Raad voor de Scheepvaart – als schatting van uitgegaan dat een zitting van het tuchtcollege gemiddeld ongeveer drie uur zal duren, dat er in het algemeen niet meer dan één zaak op een dag behandeld kan worden, en dat de leden inclusief de – per lid verschillende – reistijd voor het bijwonen van een zitting van het tuchtcollege al gauw een uur of vier à vijf kwijt zullen zijn. Daarbij komt uiteraard dan nog de benodigde tijd voor het bestuderen van het dossier van de zaak.

Voor de voorzitter komt daar nog bij de tijd die nodig is om te beoordelen of het instellen van een vooronderzoek wenselijk is, de tijd van het voorbereiden van de zitting, alsmede de tijd die nodig is voor het op schrift (doen) stellen van de beslissing van het tuchtcollege. Daarom bedraagt het in het tweede lid genoemde bedrag voor de voorzitter (en zijn plaatsvervangers) tweemaal zoveel als het vacatiegeld van de leden.

In het derde lid is een afzonderlijk bedrag vermeld voor het nemen van bijzondere beslissingen die in lang niet alle tuchtzaken aan de orde zullen zijn. Deze werkzaamheden zullen veelal minder arbeidsintensief zijn dan het houden van een plenaire zitting van het tuchtcollege.

In het vierde lid is ter vermijding van een periodieke aanpassing van deze regeling een indexeringsbepaling opgenomen, die de Minister van Verkeer en Waterstaat verplicht om de bedragen van het vacatiegeld jaarlijks aan te passen aan het indexcijfer van de lonen, zoals dit jaarlijks wordt vastgesteld door het Centraal bureau voor de statistiek. Deze aanpassing behoeft niet in de Staatscourant te worden gepubliceerd, maar kan door de Minister jaarlijks per gewone brief aan het tuchtcollege worden meegedeeld.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Naar boven