Wijziging Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 mei 2004, nr. 2004049470, Directoraat-Generaal Milieubeheer/Directie Strategie en Bestuur/Afdeling Bestuur en Maatschappij, houdende wijziging van de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt telkens: de.

2. In de onderdelen b en c wordt ‘een samenstel’ vervangen door ‘samenstel’ en wordt ‘duurzame ontwikkeling’ vervangen door: milieu of duurzame ontwikkeling.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

De minister kan ter ondersteuning van maatschappelijk initiatief op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling subsidie verlenen voor projecten en werkprogramma’s.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: SenterNovem, t.a.v. secretariaat SMOM, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht.

2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt ‘duurzame ontwikkeling’ vervangen door ‘milieu of duurzame ontwikkeling’ en wordt ‘eerste en tweede lid’ vervangen door: eerste lid.

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervalt.

2. Het tweede lid vervalt.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘projecten’ vervangen door ‘projectsubsidie’ en vervalt: en aan de in artikel 6, tweede lid, onder a en b, bedoelde subdoelstellingen.

2. In het tweede lid wordt ‘duurzame ontwikkeling’ vervangen door: milieu of duurzame ontwikkeling.

F

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

De minister betrekt bij de beoordeling of en in welke mate een project bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling, voor zover deze van toepassing zijn, ten minste de volgende aspecten:

a. de mate waarin het project gebaseerd is op een duidelijke probleemanalyse op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling, het project betrekking heeft op een op die probleemanalyse afgestemde doelgroep, op die doelgroep afgestemde middelen worden ingezet die naar verwachting zullen bijdragen aan een oplossing van het geanalyseerde probleem en is voorzien in een adequate evaluatie van het project;

b. de mate waarin het project betrekking heeft op milieu of duurzame ontwikkeling;

c. de meerwaarde van het project ten opzichte van bestaande soortgelijke activiteiten;

d. de spreiding van de projecten en werkprogramma’s over de verschillende actoren, terreinen en doelgroepen;

e. de mate van aansluiting op bestaande structuren, netwerken en activiteiten;

f. de mate van vernieuwing of aansluiting van het project bij actuele maatschappelijke ontwikkelingen;

g. de mate waarin het project bijdraagt aan het verduidelijken of onder de aandacht brengen van opvattingen uit de samenleving, het ondersteunen van opinievorming, het activeren van initiatieven, het organiseren van oplossingen en het ontwikkelen en bepleiten van alternatieven op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling;

h. de mate waarin bij een project burgers en andere maatschappelijke actoren worden betrokken, het project aansluit bij de agenda van deze actoren, dan wel initiatieven van deze actoren worden gefaciliteerd;

i. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het, naar het oordeel van de minister, geschatte resultaat van het project.

G

In artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

Voor een programmasubsidie komen uitsluitend in aanmerking rechtspersonen zonder winstoogmerk met domicilie in Nederland en een bovenprovinciaal werkterrein.

H

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘werkprogramma’s’ vervangen door: programmasubsidie.

2. In het tweede lid wordt ‘duurzame ontwikkeling’ vervangen door: milieu of duurzame ontwikkeling.

I

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

De minister betrekt bij de beoordeling of en in welke mate een werkprogramma bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling, voor zover deze van toepassing zijn, ten minste de volgende aspecten.

a. de mate waarin een werkprogramma gebaseerd is op een duidelijke visie op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling met een daarop gebaseerde probleemanalyse en waarin dat werkprogramma naar verwachting zal bijdragen aan een oplossing van het geanalyseerde probleem;

b. de mate van continuïteit ten opzichte van eerdere aan de organisatie verleende programmasubsidies;

c. de uitkomsten van uitgevoerde evaluaties;

d. de mate waarin het werkprogramma betrekking heeft op milieu of duurzame ontwikkeling;

e. de meerwaarde van het werkprogramma ten opzichte van andere soortgelijke activiteiten;

f. de spreiding van projecten en werkprogramma’s over de verschillende actoren, terreinen en doelgroepen;

g. de mate waarin het werkprogramma bijdraagt aan het verduidelijken of onder de aandacht brengen van opvattingen uit de samenleving, het ondersteunen van opinievorming, het activeren van initiatieven, het organiseren van oplossingen en het ontwikkelen en bepleiten van alternatieven op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling;

h. de mate waarin bij een werkprogramma burgers en andere maatschappelijke actoren worden betrokken, het werkprogramma aansluit bij de agenda van deze actoren, dan wel initiatieven van deze actoren worden gefaciliteerd.

i. de mate van aansluiting op bestaande structuren, netwerken en activiteiten;

j. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het, naar het oordeel van de minister, geschatte resultaat.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 18 mei 2004.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

§ 1. Aanleiding

In 2003 is de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu geëvalueerd. De beleidsconclusies die aan deze evaluatie zijn verbonden, zijn neergelegd in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2003/04, 28 663, nr. 10). Deze regeling past de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu aan deze beleidsconclusies aan.

De aanpassingen komen voort uit de wens de eigen verantwoordelijkheid van en initiatief uit de samenleving te stimuleren en het luisterend vermogen van de overheid te vergroten. De Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu (hierna: de regeling) krijgt door de aanpassingen expliciet het karakter van een regeling ter ondersteuning van maatschappelijk initiatief, die een bijdrage levert aan het luisterend vermogen van de overheid op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling.

§ 2. Effecten op de doelgroep

Maatschappelijke organisaties zijn de doelgroep van de regeling. Het effect op de doelgroep is drieledig:

– bij het indienen van aanvragen is het voor maatschappelijke organisaties niet meer nodig zich te richten op de door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als belangrijk aangemerkte thema’s op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling;

– bij het indienen van aanvragen dienen maatschappelijke organisaties zich sterker rekenschap te geven van de mate waarin projecten of werkprogramma’s aansluiten bij de agenda van andere maatschappelijke actoren, waaronder in het bijzonder burgers;

– ook voor organisaties die niet milieu of duurzame ontwikkeling tot hun hoofddoelstelling rekenen, wordt het mogelijk programmasubsidie aan te vragen.

§ 3. Effecten op het bedrijfsleven, milieu en de uitvoerbaarheid

Er zijn geen effecten op het bedrijfsleven te verwachten aangezien de regeling op maatschappelijke organisaties gericht is.

De verandering van doelstelling heeft geen directe gevolgen voor het milieu. Met de aanpassingen in de regeling wordt het maatschappelijk initiatief op het gebied van duurzame ontwikkeling bevorderd en wordt ernaar gestreefd het milieubeleid beter te laten aansluiten bij ontwikkelingen in de samenleving. Dit draagt bij aan een meer duurzame verankering van het milieubeleid.

De uitvoering van de regeling zal weinig veranderen door de wijzigingen. Een beperkte toename van aanvragen voor programmasubsidie is mogelijk, omdat nu ook maatschappelijke organisaties die duurzame ontwikkeling niet tot hun hoofddoelstelling rekenen voor programmasubsidie in aanmerking kunnen komen.

§ 4. Artikelsgewijs

Artikel I, onder A

In dit onderdeel is een aantal technische wijzigingen van de begripsomschrijvingen opgenomen.

Artikel I, onder B

Dit onderdeel wijzigt de doelstelling van de regeling zoals die is opgenomen in artikel 2 van de regeling. De doelstelling is gewijzigd in ‘de ondersteuning van maatschappelijk initiatief op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling’ in plaats van ‘het bevorderen van de bewustwording voor milieuvraagstukken en de vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor een duurzame ontwikkeling’.

De reden voor deze aanpassing is dat de mate waarin projecten of werkprogramma’s bijdragen aan de doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling zoals die door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn gesteld, niet leidend dient te zijn bij het beoordelen van initiatieven uit de samenleving. Bij de beoordeling van aanvragen is het uitgangspunt de mate waarin projecten of werkprogramma’s een bijdrage leveren aan het verduidelijken of onder de aandacht brengen van opvattingen uit de samenleving, het ondersteunen van opinievorming, het activeren van initiatieven, het organiseren van oplossingen en het ontwikkelen en bepleiten van alternatieven.

Onder het begrip duurzame ontwikkeling wordt in dit verband verstaan hetgeen daaronder in de Wet milieubeheer wordt verstaan: een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien en op het bereiken van een zo hoog mogelijk niveau van bescherming van het milieu als redelijkerwijze te bereiken is.

Artikel I, onder C

Dit onderdeel wijzigt artikel 3 van de regeling. In de eerste plaats wordt bepaald dat aanvragen tot subsidieverlening moeten worden ingediend bij SenterNovem. In de tweede plaats kon het tweede lid van artikel 3 vervallen, aangezien dat lid slechts relevant was voor het jaar 1999.

Artikel I, onder D en E

In de artikelen 6 en 8 van de regeling werden drie verschillende soorten projecten (ook wel: modules) genoemd die voor subsidie in aanmerking konden komen. De specificatie van drie modules is uit de regeling verwijderd vanuit de opvatting dat ontwikkelingen in de samenleving leidend dienen te zijn bij het indienen van aanvragen en niet door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op basis van de beleidsagenda aangewezen thema’s.

Artikel I, onder F

Dit onderdeel wijzigt de in artikel 9 van de regeling opgenomen criteria die een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of projecten voor subsidie in aanmerking komen.

Onderdeel a van artikel 9 van de regeling is vervangen door een nieuw beoordelingscriterium dat betrekking heeft op de kwaliteit van een project. Projecten met een duidelijke en afgebakende probleemanalyse, een adequate keuze van middelen in relatie tot het projectdoel, een te verwachten bijdrage aan het oplossen van het in de probleemanalyse gesignaleerde probleem en een adequaat voorstel tot evaluatie, zijn in het algemeen kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen.

In onderdeel b van artikel 9 werd bepaald dat het aansluiten van een project bij specifieke doelstellingen van het milieubeleid één van de beoordelingscriteria voor subsidieverlening was. Dit criterium is gewijzigd vanuit dezelfde overweging als hierboven genoemd in de toelichting op artikel I, onder D en E.

Projecten zijn kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen als er een duidelijke relatie ligt met milieu of duurzame ontwikkeling (zie ook de toelichting bij artikel I onder B).

Onderdeel c van artikel 9 is ongewijzigd. Projecten zijn kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen als wordt beargumenteerd dat het project voorziet in een (te verwachten) maatschappelijke behoefte, het een impuls geeft aan bestaande activiteiten, dan wel agenderend werkt. Overigens hoeft de maatschappelijke behoefte niet noodzakelijkerwijs samen te vallen met een vraag of behoefte van de doelgroep waarop het project betrekking heeft.

Onderdeel d van artikel 9 is ongewijzigd en geeft aan dat bij het honoreren van aanvragen ook de diversiteit in de projecten en werkprogramma’s in algemene zin een aspect is in de beoordeling.

Onderdeel e van artikel 9 is in ongewijzigde vorm het oorspronkelijke onderdeel d van dat artikel. Projecten zijn in het algemeen kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen wanneer beargumenteerd wordt dat activiteiten (naar verwachting) kunnen worden ingebed in bestaande structuren of activiteiten van de doelgroep. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan communicatie op ‘natuurlijke’ momenten, implementatie in bestaande werkwijzen van de doelgroep en aansluiting bij informatiebronnen die voor de doelgroep relevant zijn.

In het oude onderdeel e van artikel 9 werd innovatie als beoordelingscriterium genoemd. Dit beoordelingscriterium komt enigszins aangepast terug in onderdeel f van artikel 9. De termen ‘vernieuwing’ en ‘aansluiting bij actuele maatschappelijke ontwikkelingen’ benadrukken dat het gaat om vernieuwing op maatschappelijk gebied en niet zozeer om technologische vernieuwing, al kan die daar wel onderdeel van zijn. Indien een project als vernieuwend te beschouwen is, dan wel voortkomt uit een beargumenteerde analyse van maatschappelijke ontwikkelingen, is het project kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen.

In onderdeel g van artikel 9 is nu een beoordelingscriterium opgenomen, dat de nieuwe doelstelling van de regeling, namelijk het ondersteunen van initiatieven vanuit de samenleving en het vergroten van het luisterend vermogen van de overheid, nader specificeert. Voorstellen zijn kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen als ze betrekking hebben op het maatschappelijk debat over milieu of duurzame ontwikkeling (in tegenstelling tot bijvoorbeeld projecten die hoofdzakelijk betrekking hebben op technologische vernieuwing).

In onderdeel h van artikel 9 is een beoordelingscriterium opgenomen, dat beoogt te bevorderen dat projecten aansluiten bij initiatieven, ideeën en opvattingen over milieu en duurzame ontwikkeling van burgers en andere actoren in de samenleving. Hoe sterker een project zich richt op het betrekken van burgers en andere actoren en hoe meer het anderen dan de indiener in staat stelt tot handelen, ook onafhankelijk van acties van de indiener, hoe eerder een project voor subsidie in aanmerking zal kunnen komen.

Onderdeel i van artikel 9 is in ongewijzigde vorm het oorspronkelijke onderdeel f van dat artikel. In het algemeen zal gelden dat hoe lager de kosten van een project zijn ten opzichte van de te verwachte baten, hoe eerder een project voor subsidie in aanmerking zal kunnen komen.

Artikel I, onder G

Voorheen konden in de regeling alleen maatschappelijke organisaties die duurzame ontwikkeling als hoofddoelstelling hadden in aanmerking komen voor programmasubsidie. Deze wijziging van de regeling zorgt ervoor dat ook andere organisaties in aanmerking kunnen komen voor programmasubsidies, mits het werkprogramma zelf betrekking heeft op milieu of duurzame ontwikkeling. Deze verandering beoogt deze organisaties in staat te stellen met meer continuïteit en op een strategischer niveau actief te zijn op het terrein van milieu of duurzame ontwikkeling en daarnaast de aansluiting van het beleid gericht op duurzame ontwikkeling in de samenleving te bevorderen.

Artikel I, onder H

In dit onderdeel zijn enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd in artikel 13 van de regeling.

Artikel I, onder I

Dit onderdeel wijzigt de in artikel 14 van de regeling opgenomen criteria die een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of werkprogramma’s voor subsidie in aanmerking komen.

Als onderdeel a van artikel 14 van de regeling is een nieuw beoordelingscriterium toegevoegd, dat betrekking heeft op de kwaliteit van de aanvraag. Werkprogramma’s met een duidelijke visie en een duidelijke op die visie gebaseerde probleemanalyse en die naar verwachting zullen bijdragen aan een oplossing van het in de probleemanalyse gesignaleerde probleem zijn kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen.

In onderdeel c van artikel 14 werd voorheen bepaald dat het aansluiten van een project bij specifieke doelstellingen van het milieubeleid één van de beoordelingscriteria voor subsidieverlening was. Dit criterium is gewijzigd en is nu onderdeel d van artikel 14. De reden voor wijziging is dezelfde als hierboven genoemd in de toelichting op artikel I, onder D en E. Werkprogramma’s zijn kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen als er een duidelijke relatie ligt met milieu of duurzame ontwikkeling (zie ook de toelichting bij artikel I onder B).

De onderdelen e en f van artikel 14 zijn in ongewijzigde vorm de oorspronkelijke onderdelen d en e van dat artikel.

In onderdeel e wordt bepaald dat werkprogramma’s kansrijker zijn om voor subsidie in aanmerking te komen als wordt beargumenteerd dat het voorziet in een (te verwachten) maatschappelijke behoefte, het een impuls geeft aan bestaande activiteiten, dan wel agenderend werkt. Overigens hoeft de maatschappelijke behoefte niet noodzakelijkerwijs samen te vallen met een vraag of behoefte van de doelgroep waarop het werkprogramma betrekking heeft.

Onderdeel f geeft aan dat bij het honoreren van aanvragen ook de diversiteit in de werkprogramma’s en projecten in algemene zin een aspect is in de beoordeling.

Als onderdeel g van artikel 14 is nu een beoordelingscriterium opgenomen, dat de nieuwe doelstelling van de regeling, namelijk het ondersteunen van initiatieven vanuit de samenleving en het vergroten van het luisterend vermogen van de overheid, nader specificeert. Werkprogramma’s zijn kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen als ze betrekking hebben op het maatschappelijk debat over milieu of duurzame ontwikkeling (in tegenstelling tot bijvoorbeeld werkprogramma’s die hoofdzakelijk betrekking hebben technologische vernieuwing).

Als onderdeel h van artikel 14 is een beoordelingscriterium opgenomen, dat beoogt te bevorderen dat aanvragen voor programmasubsidie aansluiten bij initiatieven, ideeën en opvattingen over milieu of duurzame ontwikkeling in de samenleving van burgers en andere actoren. Hoe sterker een werkprogramma zich richt op het betrekken van burgers en andere actoren en hoe meer het anderen dan de indiener in staat stelt tot handelen, ook onafhankelijk van acties van de indiener, hoe eerder een werkprogramma voor subsidie in aanmerking zal kunnen komen.

Onderdeel i is in ongewijzigde vorm het oorspronkelijke onderdeel f van dat artikel. Bepaald wordt dat werkprogramma’s kansrijker zijn om voor subsidie in aanmerking te komen wanneer beargumenteerd wordt dat activiteiten (naar verwachting) kunnen worden ingebed in bestaande structuren of activiteiten van de doelgroep. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan communicatie op ‘natuurlijke’ momenten, implementatie in bestaande werkwijzen van de doelgroepen en aansluiting bij informatiebronnen die voor de doelgroep relevant zijn.

Onderdeel j van artikel 14 is in ongewijzigde vorm het oorspronkelijke onderdeel g van dat artikel. In het algemeen zal gelden dat hoe lager de kosten van een werkprogramma zijn ten opzichte van de te verwachte baten, hoe eerder een werkprogramma voor subsidie in aanmerking zal kunnen komen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

  • 1

    Stcrt. 1999, 173; gewijzigd bij ministeriële regeling van 17 april 2003 (Stcrt. 81).

Naar boven