Regeling Vaststelling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden
Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 27 mei 2004, nr. TRCJZ/2004/4063, tot vaststelling van diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op artikel 4 van de Kaderwet LNV-subsidies;
Gelet op artikel 3, derde lid, van de Kaderregeling subsidiëring natuurprojecten;
Besluit:
Artikel 1
Gelet op artikel 5, eerste lid, van de Regeling herstel historische buitenplaatsen, kunnen aanvragen tot subsidieverlening, op grond van deze regeling, voor het jaar 2004 worden ingediend in de periode van 1 juni tot en met 1 september 2004.
Artikel 2
Het subsidieplafond, als bedoeld in op artikel 4, eerste lid, van de Regeling herstel historische buitenplaatsen, voor de in artikel 1 genoemde aanvraagperiode bedraagt € 211.484.
Artikel 3
Gelet op artikel 12, eerste lid, van het Besluit natuurbeheer Midden- en Oost-Europa 2001 kunnen aanvragen tot subsidieverlening op grond van deze regeling voor het jaar 2004 worden ingediend in de periode van 1 juni tot en met 13 juli 2004.
Artikel 4
Het subsidieplafond voor de in artikel 3 genoemde aanvraagperiode bedraagt € 750.000.
Artikel 5
Gelet op artikel 14, derde lid, van het Besluit natuurbeheer Midden- en Oost-Europa 2001, wordt het thema beleidsontwikkeling natuurbeheer en ecologische netwerken, genoemd in artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van deze regeling, het hoogst gerangschikt.
Artikel 6
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.
Toelichting
Met de onderhavige regeling worden voor de Regeling herstel historische buitenplaatsen en het Besluit natuurbeheer Midden- en Oost-Europa 2001 de aanvraagperiode en het subsidieplafond vastgesteld voor het begrotingsjaar 2004 (artikel 1 tot en met 4).
Op grond van artikel 14, derde lid, van het Besluit natuurbeheer Midden- en Oost-Europa 2001, wordt daarnaast een rangschikking aangebracht in de thema’s genoemd in artikel 4, tweede lid, van dit Besluit (artikel 5). Het thema beleidsontwikkeling natuurbeheer en ecologische netwerken, genoemd in onderdeel a, van het tweede lid van artikel 4, wordt het hoogst gerangschikt. De achtergrond van deze rangschikking is de volgende. Door het kabinet is op 23 mei 2002, ná de vaststelling van het Actieplan natuurbeheer Midden- en Oost- Europa 2001–2004 waarop de subsidiering vanuit het Besluit natuurbeheer Midden- en Oost-Europa is gebaseerd, het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal 2002–2006 (BBI) vastgesteld. Hierin worden de kabinetsdoelen op het gebied van biodiversiteit in de periode van 2002–2006 in concrete stappen weergegeven, waarbij de versterking van de biodiversiteit door ecologische netwerken als belangrijk thema wordt aangemerkt. In het Actieplan natuurbeheer Midden- en Oost-Europa 2001–2004, is het onderwerp ecologische netwerken wel opgenomen als één van de vier thema’s, maar door de vaststelling van het BBI is nog een zwaarder accent op dit thema komen te liggen. Doordat het kabinet door middel van het BBI een grote prioriteit heeft gelegd bij de totstandkoming van ecologische netwerken gaat nu de voorkeur uit naar subsidiering van projecten, die gericht zijn op het thema beleidsontwikkeling natuurbeheer en ecologische netwerken.
In 2004 is minder geld beschikbaar voor subsidiering dan in voorgaande jaren. Om met dit kleinere subsidiebudget toch voldoende MATRA-landen te kunnen ondersteunen en te stimuleren om projecten op te starten, die zullen bijdragen aan het ontwikkelen van grotere projecten, die uit andere bronnen gefinancierd kunnen worden, wordt gedacht aan kleinere projecten van hooguit € 100.000,–. Dit is mede ingegeven door het feit dat de projecten die in 2004 starten, een kortere looptijd hebben dan projecten die in voorgaande jaren werden opgestart, omdat de projecten uiterlijk op 31 mei 2006 gereed moeten zijn, op grond van artikel 18a van de regeling.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.P. Veerman