Besluit instelling criminele inlichtingen eenheid AID

15 mei 2003

Nr. TRCJZ/2003/3817

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel 18a van het Besluit politieregisters;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. CIE-regeling: Regeling criminele inlichtingen eenheden;

b. nationale criminele inlichtingen eenheid: eenheid als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de CIE-regeling;

c. Informantgegevens: gegevens omtrent een persoon die, anders dan als getuige of verdachte, aan een opsporingsambtenaar informatie verstrekt omtrent door anderen gepleegde of te plegen strafbare feiten, met inbegrip van de door deze persoon verstrekte gegevens, waarvan de verstrekking gevaar voor de geregistreerde of voor derden oplevert;

d. criminele inlichtingen: gegevens die in aanmerking komen voor registratie in het register zware criminaliteit of het voorlopig register;

e. register zware criminaliteit: register als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet politieregisters;

f. voorlopig register: register als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van de Wet politieregisters;

g. CIE-officier van justitie: de als zodanig aangewezen officier van justitie, verantwoordelijk voor de taakuitoefening van de criminele inlichtingen eenheid AID;

h. AID: Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 2

1. Bij de AID is een criminele inlichtingen eenheid AID.

2. De criminele inlichtingen eenheid AID is belast met de informatievoorziening in het kader van de opsporing van misdrijven, voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet politieregisters.

3. Met het oog op de uitvoering van de taak, bedoeld in het tweede lid, worden overeenkomstig het bij of krachtens de Wet politieregisters bepaalde een voorlopig register en een register zware criminaliteit gevoerd.

4. Onverminderd artikel 13c, derde lid, van de Wet politieregisters is het directielid AID, belast met de portefeuille opsporing, belast met de leiding over de criminele inlichtingen eenheid AID.

Artikel 3

1. De criminele inlichtingen eenheid AID verricht in ieder geval de volgende werkzaamheden:

a. het verzamelen en verifiëren van criminele inlichtingen;

b. het registreren van gegevens in een register zware criminaliteit en in een voorlopig register overeenkomstig de daarop betrekking hebbende modelreglementen;

c. het bevorderen van het gericht inwinnen en aanvullen van criminele inlichtingen en andere gegevens die in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in aanmerking komen voor registratie op grond van de Wet politieregisters;

d. het analyseren van criminele inlichtingen en het aan de hand daarvan:

1° signaleren van criminaliteitsontwikkelingen, voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet politieregisters;

2° periodiek verslag doen ten behoeve van criminaliteitsbeelden;

e. het verstrekken van criminele inlichtingen overeenkomstig de daarop betrekking hebbende modelreglementen.

2. Ten behoeve van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, maakt de criminele inlichtingen eenheid AID gebruik van de door de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aangewezen geautomatiseerde verwijsindex.

3. De uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, met medewerking van personen als omschreven in artikel 1, onder c, wordt binnen de AID uitsluitend verricht door de criminele inlichtingen eenheid AID.

Artikel 4

De criminele inlichtingen eenheid AID streeft naar een zo doelmatig mogelijke samenwerking met de overige criminele inlichtingen eenheden.

Artikel 5

1. De criminele inlichtingen eenheid AID verstrekt criminele inlichtingen indien dit van belang kan zijn voor de opsporing van misdrijven, voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet politieregisters. Daartoe wordt gebruik gemaakt van het modelformulier dat is opgenomen in bijlage I bij dit besluit.

2. Van de overeenkomstig artikel 13c, vijfde lid, van de Wet politieregisters, aangewezen ambtenaren van de criminele inlichtingen eenheid AID worden door het directielid AID, belast met de portefeuille opsporing, twee ambtenaren voorgedragen met het oog op de autorisatie, bedoeld in artikel 17, van het Besluit politieregisters, ten aanzien van de registers zware criminaliteit bij de overige criminele inlichtingen eenheden.

3. Het directielid AID, belast met de portefeuille opsporing, draagt ervoor zorg dat aan de op grond van artikel 6, tweede lid, van de CIE-regeling bekend gemaakte ambtenaren van elke criminele inlichtingen eenheid alsmede de twee geautoriseerde ambtenaren van de criminele inlichtingen eenheden bij de bijzondere opsporingsdiensten overeenkomstig het bij of krachtens de Wet politieregisters bepaalde autorisatie wordt verleend.

Artikel 6

1. De criminele inlichtingen eenheid AID stelt de nationale criminele inlichtingen eenheid in kennis van:

a. gegevens uit het register zware criminaliteit en uit het voorlopig register die van nationale of internationale betekenis zijn;

b. personalia of bedrijfsgegevens van de overeenkomstig artikel 13a, eerste lid, onder a en b, van de Wet politieregisters, geregistreerde personen;

c. de informantgegevens door middel van het Informanten Codering Systeem;

d. overige informatie die van belang kan zijn voor de landelijke en internationale coördinatie en ondersteuning door de nationale criminele inlichtingen eenheid.

2. Ter uitvoering van het eerste lid, onder b, en met het oog op de verstrekking van de gegevens als opgenomen in bijlage II van dit besluit maakt de criminele inlichtingen eenheid AID gebruik van de door de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen geautomatiseerde verwijsindex.

Artikel 7

1. Het directielid AID, belast met de portefeuille opsporing, draagt er zorg voor dat de kennis en vaardigheden van de ambtenaren, die deel uitmaken van de criminele inlichtingen eenheid AID, worden onderhouden op minimaal het niveau van de eindtermen, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van het Besluit politieregisters.

2. Het directielid AID, belast met de portefeuille opsporing, stelt de termijn vast gedurende welke de ambtenaar die belast is met de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, ononderbroken deel uitmaakt van de criminele inlichtingen eenheid AID.

3. De termijn, bedoeld in het tweede lid, is ten hoogste vier jaar en kan tweemaal met twee jaar worden verlengd.

Artikel 8

1. De bij de criminele inlichtingen eenheid AID in gebruik zijnde vertrekken zijn afsluitbaar en beveiligd. Tot deze vertrekken hebben slechts toegang ambtenaren die deel uitmaken van de criminele inlichtingen eenheid AID, personen die door deze ambtenaren worden begeleid en de CIE-officier van justitie.

2. In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, kan het directielid AID, belast met de portefeuille opsporing, aan anderen toegang zonder begeleiding toestaan, indien het betreden van de vertrekken alleen kan plaatsvinden nadat identiteitsgegevens elektronisch zijn vastgelegd en de toegang noodzakelijk is vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de ambtenaren en vertrekken van de criminelen inlichtingen eenheid AID.

3. Bij afwezigheid van ambtenaren van de criminele inlichtingen eenheid AID zijn de vertrekken deugdelijk afgesloten.

Artikel 9

Het directielid AID, belast met de portefeuille opsporing, draagt ervoor zorg dat de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van het bij de criminele inlichtingen eenheid AID gehouden voorlopig register en het register zware criminaliteit tegen verlies of aantasting van persoonsgegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan kunnen worden getroffen opdat het bij of krachtens de Wet politieregisters bepaalde kan worden nageleefd.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op 1 juni 2003.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit instelling criminele inlichtingen eenheid AID.

's-Gravenhage, 15 mei 2003.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,C.P. Veerman.

Toelichting

1. Algemeen

De Algemene Inspectiedienst (AID) is de bijzondere opsporingsdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. In die hoedanigheid houdt de dienst zich bezig met het controleren, opsporen en verifiëren van de naleving van de regelgeving op het terrein van de landbouw, natuurbeheer en visserij. De (middel) zware opsporing is binnen de AID belegd bij een afzonderlijk dienstonderdeel Opsporing. Naast de AID beschikken ook het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over een bijzondere opsporingsdienst.

Hoewel de bijzondere opsporingsdiensten in beginsel werkzaam zijn op het werkterrein van het betrokken vakdepartement, is het mogelijk dat van deze diensten inzet wordt gevraagd bij de bestrijding van de criminaliteit in het algemeen. Bij de uitoefening van deze werkzaamheden ontmoeten de bijzondere opsporingsdiensten en politiële eenheden zoals de politie en de Koninklijke Marechaussee elkaar. Het is van belang dat deze diensten bij de uitoefening van deze werkzaamheden een sterke informatiepositie verkrijgen. Informatie-uitwisseling speelt hierbij een cruciale rol. Het komt de informatie-uitwisseling tussen de bijzondere opsporingsdiensten en politiële eenheden die registers zware criminaliteit onder zich hebben ten goede als het voor de bijzondere opsporingsdiensten mogelijk is om naast de bestaande verwerkingen van persoonsgegevens onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens met het oog op bestrijding van de zware criminaliteit, bijzondere politieregisters aan te leggen die worden bijgehouden door een aangewezen organisatorische eenheid bij de bijzondere opsporingsdienst.

Daartoe bestaat de mogelijkheid sedert de inwerkingtreding van de Wet van 27 mei 1999 tot wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee, en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (bijzondere politieregisters) (Stb. 1999, 244). In artikel 13c, eerste lid, van deze wet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur het bij of krachtens deze Wet politieregisters bepaalde van toepassing kan worden verklaard op bepaalde registers van de bijzondere opsporingsdiensten indien op die dienst de beheersvoorschriften van overeenkomstige toepassing zijn die bij of krachtens de Politiewet 1993 zijn vastgesteld voor de organisatorische eenheden van de politie en Koninklijke marechaussee die een voorlopig register en een register zware criminaliteit voeren.

In het Besluit van 10 september 2002, houdende wijziging van het Besluit politieregisters met het oog op de aanwijzing van bijzondere politieregisters bij enkele bijzondere opsporingsdiensten en het aanbrengen van enkele andere wijzigingen (Stb. 484) zijn de op de bijzondere politieregisters betrekking hebbende bepalingen uit de wet van toepassing verklaard op bepaalde registers van de criminele inlichtingen eenheden van de bijzondere opsporingsdiensten (artikel 18a). Voorwaarde voor de toepassing van deze bepaling is dat de betrokken minister bij de betrokken bijzondere opsporingsdienst een criminele inlichtingen eenheid inricht en ten aanzien daarvan beheersvoorschriften heeft vastgesteld die overeenkomen met de organisatieregels zoals die uit hoofde van de Regeling criminele inlichtingen eenheden (Stcrt. 2000, 198) gelden voor de politiële eenheden.

Het onderhavige besluit beoogt de hiervoor genoemde beheersvoorschriften voor de AID vast te stellen. In opbouw wijkt het Besluit instelling criminele inlichtingen eenheid AID weinig af van eerdergenoemde Regeling criminele inlichtingen eenheden. De recente wijziging van de Wet politieregisters beoogt immers ook uniforme regels te stellen voor alle eenheden die bijzondere politieregisters bijhouden. Laatstgenoemde regeling wordt in het vervolg aangehaald als CIE-regeling.

In het onderhavige besluit wordt als blijk van eerdergenoemde gelijkwaardigheid gesproken over de criminele inlichtingen eenheid. In het belang van de transparantie ten aanzien van het domein van de handhaving van de beleidsinstrumentele wet- en regelgeving wordt de aanduiding van de bijzondere opsporingsdienst toegevoegd. Na een artikel betreffende de definitiebepalingen wordt eerst de criminele inlichtingen eenheid AID binnen de AID ingesteld waarbij de verantwoordelijkheid voor de gevoerde registers onderscheiden wordt van de verantwoordelijkheid voor de criminele inlichtingen eenheid. Vervolgens worden de belangrijkste werkzaamheden beschreven, waarbij de nadruk is gelegd op de onderlinge samenwerking tussen en informatie-uitwisseling met de overige criminele inlichtingen eenheden. Hierbij wordt uitgegaan van wederkerigheid. Het bestaan van aparte instellingsbesluiten voor criminele inlichtingen eenheden bij de bijzondere opsporingsdiensten en de CIE-regeling laat onverlet dat beoogd wordt de structurele uitwisseling van gegevens te verbeteren aangezien het versterken van de informatiepositie cruciaal wordt geacht in de bestrijding van de zware criminaliteit. Beklemtoond wordt dat de uitvoering van alle werkzaamheden door de criminele inlichtingen eenheid uiteraard steeds plaatsvindt onder het gezag van het openbaar ministerie. Dit vloeit voor de bijzondere opsporingsdiensten rechtstreeks voort uit artikel 148 van het Wetboek van Strafvordering. De door de betrokken officier van justitie aangegeven kaders met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden alsmede de door hem gegeven aanwijzingen zullen dan ook steeds in acht genomen moeten worden.

Een belangrijk verschil met de CIE-regeling is het ontbreken van een artikel dat ziet op de verplichting tot het bijhouden van een aparte registratie waarin informantgegevens worden opgeslagen. In afwachting van de wettelijke status van het informantenregister als bijzonder politieregister in de zin van paragraaf 3a van de Wet politieregisters, zullen de criminele inlichtingen eenheden van de bijzondere opsporingsdiensten dat register niet voeren. Artikel 13a van de Wet politieregisters biedt tot dan de mogelijkheid om onder geheimhouding gegevens omtrent informanten te registreren in een register zware criminaliteit. Deze voorziening is bedoeld om de relatie tussen de informant en de overeenkomstig artikel 13a, eerste lid, onder a en b, geregistreerde personen vast te leggen. Dit heeft als gevolg dat ingeval van verwijdering van laatstgenoemde personen de gegevens omtrent de informanten ook verwijderd dienen te worden.

Het besluit eindigt vervolgens met bepalingen over het personeelsbeleid en de beveiliging van vertrekken alsmede de beveiliging van de informatie tegen onbevoegde kennisneming. De bepalingen betreffende het personeel van de eenheid hebben betrekking op het vereiste opleidingsniveau en de maximale duur van het dienstverband.

De bepalingen betreffende beveiliging hebben betrekking op de bij de criminele inlichtingen eenheid van de betreffende bijzondere opsporingsdienst in gebruik zijnde vertrekken en de aldaar aanwezige informatie(voorzieningen). Aangezien gebruik zal worden gemaakt van apparatuur geplaatst bij het Korps landelijke politiedienst zullen ook daar door de beheerder passende maatregelen betreffende fysieke- en logische toegangsbeveiliging moeten worden getroffen.

Het besluit omvat geen gedetailleerde privacy voorschriften, dit overeenkomstig de huidige inzichten zoals verwoord in de CIE-regeling; een besluit als de onderhavige zou daarmee onnodig worden belast. Dergelijke bepalingen zijn veelal letterlijk terug te vinden in de op te stellen reglementen voor de registers die bij de criminele inlichtingen eenheden worden gevoerd. Dit laat overigens onverlet dat met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens de regels gelden zoals deze zijn opgenomen in de Wet politieregisters en het Besluit politieregisters, welke nader geconcretiseerd zijn in de modelreglementen.

Bepalingen omtrent de verplichte periodieke auditvoorzieningen en de wijze van daadwerkelijke sturing en controle door het openbaar ministerie zijn in dit besluit niet opgenomen. Voorschriften daaromtrent zullen vanwege hun specifieke karakter worden vastgelegd in een circulaire. Ook bepalingen omtrent de auditvoorziening als adequaat middel voor de beheerder om toezicht te houden op de bijzondere politieregisters, te weten het register zware criminaliteit en het voorlopig register, zijn om dezelfde reden niet in het onderhavige besluit opgenomen. Het door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontwikkelde systeem van zelfevaluatie, gevolgd door een onafhankelijke review, (Circulaire Toezicht op beheer bijzondere politieregisters, Stcrt. 2002, 51) voor de regionale politiekorpsen zal op termijn op gelijke wijze gaan gelden voor de criminele inlichtingen eenheden bij de bijzondere opsporingsdiensten.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel geeft voor de toepassing van het besluit enkele definitiebepalingen.

In onderdeel c wordt een omschrijving gegeven van het begrip `informantgegevens'. Voor deze omschrijving is gebruik gemaakt van de formulering in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit politieregisters, op grond waarvan het achterwege laten van het verstrekken van informantgegevens mogelijk is gemaakt. De in dit onderdeel gebezigde definitie van gevaar behoeft niet al te strikt te worden opgevat; er is reeds sprake van gevaar wanneer voldoende aannemelijk is dat situaties te verwachten zijn waarbij inbreuk wordt gemaakt op zijn of andermans regulier maatschappelijk functioneren. Onder informantgegevens worden ook verstaan de gegevens die de betrokkene heeft verstrekt.

Artikel 2

Dit artikel bevat de instelling van de organisatorische eenheid van de bijzondere opsporingsdienst en de algemene taakstelling voor de criminele inlichtingen eenheid. De reikwijdte van het inlichtingenwerk van de criminele inlichtingendiensten is in beginsel beperkt tot de categorieën van misdrijven die zijn omschreven in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet politieregisters. Het gaat hier kort gezegd om informatie met betrekking tot georganiseerde criminaliteit, misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld en de misdrijven, waarnaar in artikel 2a van het Besluit politieregisters wordt verwezen.

De formulering `informatievoorziening in het kader van de opsporing van misdrijven, voorzover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet politieregisters' laat onverlet de (incidentele) verwerking van bedoelde informatie door andere onderdelen binnen de bijzondere opsporingsdienst. Het is immers duidelijk dat ook zij in aanraking komen met dit soort informatie en in die gevallen geldt er ook voor hen een rol om ervoor te zorgen dat dergelijke informatie ter bestemde plaatse komt. Niettemin staat vast dat de criminele inlichtingen eenheid, mede omdat het kan beschikken over bijzondere politieregisters, bij uitstek geëquipeerd is om structureel gevoelige gegevens over ernstige criminaliteit te verwerken. Dit artikel moet derhalve aldus gelezen worden dat andere organisatieonderdelen binnen de bijzondere opsporingsdienst - uiteraard met inachtneming van de voor hen geldende privacy voorschriften - hun weg moeten vinden naar de criminele inlichtingen eenheid wanneer zij beschikken over informatie die alleen maar in aanmerking kan komen voor registratie in de bijzondere politieregisters en dat er voor de criminele inlichtingen eenheid een primaire rol is weggelegd voor enerzijds het actief inwinnen van gegevens (uit welke bron dan ook) die relevant zijn voor de bestrijding van zware criminaliteit en anderzijds het actief doorsluizen van dergelijke informatie binnen de overige criminele inlichtingen eenheden wanneer deze geschikt is voor operationeel gebruik of wanneer daarmee op andere gronden de goede uitvoering van de opsporing van misdrijven, voorzover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Wet politieregisters is gediend.

De verantwoordelijkheid voor de gevoerde registers (het register zware criminaliteit en het voorlopig register) wordt onderscheiden van de verantwoordelijkheid voor de criminele inlichtingen eenheid. In artikel 13c, derde lid, van de Wet politieregisters is immers bepaald dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties voor de toepassing van de bepalingen van deze wet optreedt als beheerder van de bij de organisatorische eenheid aangelegde registers. Teneinde deze verantwoordelijkheid waar te kunnen maken, wordt in de praktijk een mandaatsconstructie gebruikt. Er is voor gekozen om ten aanzien van het beheer van de bijzondere politieregisters bij de bijzondere opsporingsdiensten een constructie in het leven te roepen die het mogelijk maakt het feitelijk beheer in handen te stellen van degene die daartoe naar de huidige stand van zaken het meest geëquipeerd is. Ter zake van het functioneren van het personeel verandert de verhouding tot de eigen vakminister in die zin dat voor zover het gaat over aangelegenheden die het beheer van de bijzondere politieregisters betreffen, de krachtens de Wet politieregisters aangewezen beheerder in diens plaats bevoegd wordt. Voor het overige behoudt de vakminister al zijn bevoegdheden voortvloeiend uit de hiërarchische inbedding binnen het vakdepartement.

Artikel 3

Artikel 3 somt de belangrijkste werkzaamheden van een criminele inlichtingen eenheid op. Als eerste werkzaamheid is opgenomen `het verzamelen en verifiëren van criminele inlichtingen'. Onder `criminele inlichtingen' worden blijkens de definitiebepaling de gegevens verstaan die in aanmerking komen voor registratie in het register zware criminaliteit of het voorlopig register. Op het moment van het verzamelen en het (zo mogelijk) verifiëren behoeft overigens nog geen zekerheid te bestaan omtrent de mogelijkheid tot registratie van de gegevens in een van de bijzondere politieregisters. Het kan immers zijn dat elders beschikbare en op te vragen gegevens in combinatie met de in eerste instantie ingewonnen gegevens pas tot de conclusie kunnen leiden dat registratie gerechtvaardigd is. Veelal zal de hier bedoelde verzameltaak inhouden dat gegevens worden opgevraagd uit open bronnen, andere registraties en politieregisters en mede omvatten het nauwkeurig tegen het licht houden van tips, meldingen etc. die op een andere wijze bij de criminele inlichtingen eenheid terecht zijn gekomen.

De onderdelen b en e worden hier tezamen toegelicht, aangezien zij beide op het gebruik van de bijzondere politieregisters betrekking hebben. Voor het register zware criminaliteit en het voorlopig register zijn op de voet van artikel 12 van de Wet politieregisters modelreglementen opgesteld. Achtergrond daarvan is de gewenste uniformiteit in de omgang met gevoelige informatie. Om afwijkingen van de uniforme werkwijze mogelijk te maken (daartoe biedt immers de Wet politieregisters in zekere zin nog de mogelijkheid) worden de criminele inlichtingen eenheden uit hoofde van de onderdelen b en e verplicht hun registers te voeren overeenkomstig de bepalingen uit de modelreglementen. Voor wat betreft het belang van een intensieve betrokkenheid van het openbaar ministerie op het stuk van de informatieverwerking door de criminele inlichtingen eenheid wordt hier verwezen naar paragraaf 3.4 van de memorie van toelichting bij de Wet bijzondere politieregisters. (Kamerstukken II, 1996/97, 25 398, nr. 3, blz. 10-11).

Onderdeel c omvat het inwinnen van criminele inlichtingen en andere opsporingsrelevante informatie door middel van het runnen van informanten. De criminele inlichtingen eenheid onderhoudt contacten met informanten die gegevens (kunnen) aanleveren die in aanmerking kunnen komen voor registratie in de bijzondere politieregisters. Deze contacten en de in het kader daarvan gemaakte afspraken kunnen ook van dien aard zijn dat zij binnen de reikwijdte van artikel 126v van het Wetboek van Strafvordering vallen, in de zin dat uitvoering wordt gegeven aan een opdracht tot het stelselmatig inwinnen en verstrekken van gegevens omtrent een persoon. In dat geval zal steeds sprake zijn van een ondersteunende en louter uitvoerende taakuitvoering onder gezag en toezicht van de betrokken officier van justitie, geïnitieerd in het kader van een opsporingsonderzoek.

Ten aanzien van de analysewerkzaamheden zij hier tot slot opgemerkt dat het analyseren van criminele inlichtingen niet alleen dient voor het signaleren van criminaliteitsontwikkelingen en de periodieke verslaglegging ten behoeve van criminaliteitsbeelden. Het analyseren van criminele inlichtingen geldt ook als een losstaande werkzaamheid die bijvoorbeeld tot verrijking van geregistreerde informatie kan leiden of kan uitmonden in gegevens die zich direct lenen voor operationeel gebruik.

Het tweede lid van artikel 3 legt vast dat criminele inlichtingen eenheden bij de uitoefening van hun werkzaamheden, waar nodig, gebruikmaken van de door de ministers aangewezen verwijsindex. Een dergelijke verwijsindex kan goede diensten bewijzen, in het bijzonder om te bezien of bepaalde personen bij andere criminele inlichtingen eenheden reeds bekend zijn, hetgeen aanleiding kan zijn tot onderling overleg.

In het derde lid is bepaald dat het zogeheten runnen van informanten, ongeacht of dit nu gericht is op het stelselmatig inwinnen van gegevens omtrent een persoon of niet, binnen de AID uitsluitend geschiedt door de criminele inlichtingen eenheid AID.

Artikel 4

De aangewezen eenheid van de bijzondere opsporingsdienst zal op basis van gelijkwaardigheid kunnen samenwerken met de overige criminele inlichtingen eenheden van bijzondere opsporingsdiensten (FIOD/ECD, VROM-IOD en SIOD), die bij de politie, Koninklijke marechaussee en de inlichtingeneenheid van de rijksrecherche.

Artikel 5

Dit artikel betreft het verstrekken van criminele inlichtingen. De uitwisseling dient op een bepaalde wijze te geschieden en in ieder geval volgens de regels van de Wet politieregisters.

Het tweede en derde lid strekken ertoe twee ambtenaren van elke criminele inlichtingen eenheid rechtstreekse toegang te verlenen, als bedoeld in artikel 17 van het Besluit politieregisters, tot de registers zware criminaliteit die gevoerd worden bij overige criminele inlichtingen eenheden. Dit biedt de mogelijkheid tot snellere en effectievere aanvulling en verificatie van mogelijk relevante gegevens. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1996/97, 25 398, nr. 3, blz 23) wordt uiteengezet dat de Minister van Justitie de ambtenaren aanwijst die de gegevens kunnen ontvangen. De aanwijzing geschiedt slechts op voordracht van de leiding van de desbetreffende opsporingsdienst. Aldus is de instemming verzekerd van zowel politiële als niet-politiële zijde. De aanwijzing geschiedt op naam van de individuele ambtenaar.

Artikel 6

Artikel 6 geeft aan welke gegevens criminele inlichtingen eenheden aan de nationale criminele inlichtingen eenheid bij de dienst Nationale Recherche Informatie van het Korps landelijke politiediensten dienen te verstrekken.

Het tweede lid, gelezen in samenhang met onderdeel b van het eerste lid, betekent dat de criminele inlichtingen eenheid AID de desbetreffende gegevens via de aangewezen geautomatiseerde verwijsindex aan de nationale criminele inlichtingen eenheid zal verstrekken.

De nationale criminele inlichtingen eenheid vervult een coördinerende en initiërende rol bij de samenwerking tussen criminele inlichtingen eenheden. Om deze rol goed te kunnen vervullen, is het nodig te beschikken over de gegevens die de criminele inlichtingen eenheden verstrekken. In de CIE-regeling wordt vervolgens bepaald dat de verstrekte informatie ook daadwerkelijk wordt bijgehouden en zo nodig geanalyseerd. Zo dient de nationale criminele inlichtingen eenheid een apart nationaal register zware criminaliteit en nationaal voorlopig register te voeren waarin criminele inlichtingen van nationale en internationale betekenis kunnen worden opgeslagen. Verder draagt de nationale criminele inlichtingen eenheid ervoor zorg dat de personalia of bedrijfsgegevens van alle personen die op grond van artikel 13a, eerste lid, van de Wet politieregisters geregistreerd zijn, worden opgenomen in een verwijsindex die voor elke criminele inlichtingen eenheid, dus ook voor de criminele inlichtingen eenheid AID, toegankelijk is.

Naast deze registrerende werkzaamheden vervult de nationale criminele inlichtingen eenheid ook een informerende taak, enerzijds in het kader van de coördinatie van de samenwerking tussen de criminele inlichtingen eenheden en anderzijds ook zelfstandig, bijvoorbeeld naar aanleiding van een rechtshulpverzoek. Overigens worden door de nationale criminele inlichtingen eenheid ook buitenlandse gegevens getoetst aan de opslagcriteria voor de bijzondere politieregisters. Indien dergelijke gegevens voldoen aan bedoelde criteria kan tot opslag worden overgegaan, vermits ook andere feiten en omstandigheden (bijv. geen toestemming van het verstrekkende land) zich daartegen niet verzetten.

Tot slot houdt de nationale criminele inlichtingen eenheid de codes bij die zijn toegewezen aan informanten die voor criminele inlichtingen eenheden werkzaam zijn.

Artikel 7

In dit artikel wordt het zorgdragen voor het onderhouden van de vereiste deskundigheid vastgelegd, alsmede de bepaling van de termijn gedurende welke een ambtenaar ononderbroken deel mag uitmaken van de criminele inlichtingen eenheid AID. Deze termijn is gelijk aan de termijn die is bepaald in de CIE-regeling.

Overeenkomstig artikel 3 van de Wet Veiligheidsonderzoeken zal ik in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties de functies bij de criminele inlichtingen eenheid AID als vertrouwensfuncties aanwijzen.

Artikelen 8 en 9

In deze artikelen wordt de fysieke, respectievelijk logische toegangsbeveiliging geregeld.

De bepalingen betreffende beveiliging hebben betrekking op de bij de criminele inlichtingen eenheid AID in gebruik zijnde vertrekken en de aldaar aanwezige informatie(voorzieningen). Aangezien gebruik zal worden gemaakt van apparatuur geplaatst bij het Korps landelijke politiediensten zullen ook daar namens de beheerder passende maatregelen betreffende fysieke- en logische toegangsbeveiliging moeten worden getroffen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C.P. Veerman.

Naar boven