Vaststellingsregeling beleid opgebruik- en/of afleveringstermijn CTB 2003

Het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen;

Gelet op artikel 2, vijfde lid, en artikel 7 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 ,

Besluit (19 maart 2003 C-131), bijgesteld 9 april 2003 C-132:

Inleiding

Bij wet van 28 januari 2003 is de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 gewijzigd ter verbetering van de handhaving en ter invoering van bepalingen inzake uitbreidingstoelatingen (Stb. 2003, 62). Bij deze wetswijziging is ook artikel 2, vijfde lid, en artikel 7, vierde lid, van de Bestrijdingsmidde-lenwet 1962 gewijzigd. De wet is op 1 maart 2003 in werking getreden (zie Stb. 2003, 63). Voor zover hier van toepassing worden de gevolgen van de wetswijziging inzake de bevoegdheid van het CTB om overgangs-, afleverings- en/of opgebruiktermijnen vast te stellen voor een niet meer toegelaten bestrijdingsmiddel, beschreven.

De wetswijziging beoogt een concretisering van de bestaande bevoegdheden van het CTB om op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 opgebruik- en/of afleveringstermijnen vast te stellen. Doordat de laatste volzin van artikel 7, vierde lid vervalt kan het CTB geen overgangstermijn meer vaststellen. De bevoegdheid van het CTB om opgebruik- en/of afleveringstermijnen vast te stellen is beperkt tot de situatie dat een (reguliere) toelating als bedoeld in artikel 5, eerste lid, eerste volzin, wordt ingetrokken (artikel 7, eerste en tweede lid van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962). Bij het vaststellen van die termijn dient het CTB rekening te houden met de reden van de intrekking en - indien van toepassing - dat het aflopen van de termijn niet valt binnen een teeltseizoen.

Door deze wetswijziging is het noodzakelijk gebleken het beleid van het CTB voor het vaststellen van overgangs-, afleverings- en opgebruiktermijnen te wijzigen.

Wettelijk kader

Artikel 4, zesde lid, van de Richtlijn 91/414/EEG (de Gewasbeschermings-richtlijn) bepaalt dat een toelating onder bepaalde omstandigheden wordt ingetrokken. Dat is als niet of niet meer wordt voldaan aan de vereisten ter verkrijging van de toelating, onjuiste of misleidende informatie bij de aanvraag tot toelating is verstrekt. De toelating kan blijkens dit artikel ook worden ingetrokken op verzoek van de toelatinghouder.

Voorts is in dit artikel onder meer bepaald dat als een toelating wordt ingetrokken de houder van de toelating hier in kennis van wordt gesteld en hem een termijn kan worden gegeven voor de verwijdering, het op de markt brengen of het gebruiken van de bestaande voorraden voor een periode die in verhouding staat tot de redenen voor de intrekking.

Artikel 7, derde lid, van de Richt-lijn 98/8/EG (de Biocidenrichtlijn) bepaalt dat een toelating onder bepaalde omstandigheden wordt ingetrokken. Dat is als duidelijk is dat de werkzame stof van een toegelaten biociden niet wordt opgenomen in bijlage I of IA van de Biocidenricht-lijn, als niet meer wordt voldaan aan de toelatingscriteria of blijkt dat onjuiste of misleidende gegevens zijn verstrekt bij de aanvraag. In het derde lid van artikel 7 is onder meer bepaald dat bij de intrekking van een toelating een termijn worden gesteld voor de verwijdering, voor de opslag, het op de markt brengen en het gebruik van de bestaande voorraden voor een periode die in verhouding staat tot de redenen voor de intrekking.

Artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 verbiedt het afleveren, voorhanden of in voorraad hebben, binnen Nederland brengen of gebruiken, van bestrijdingsmiddelen waarvan niet blijkt dat het ingevolge de Bestrijdingsmidde-lenwet 1962 is toegelaten.

Ingevolge het vijfde lid van artikel 2, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 is het CTB bevoegd te bepalen dat een bestrijdingsmiddel, dat niet meer is toegelaten, in afwijking van het eerste lid, voor een bepaalde periode mag worden afgeleverd, gebruikt dan wel in voorraad of voorhanden gehouden.

Artikel 4, zesde lid, van de Richtlijn 91/414/EEG en artikel 7, derde lid, van de Richtlijn 98/8/EG zijn geïmplementeerd in artikel 2, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Hierdoor wordt geregeld dat bij de intrekking van de toelating van een middel een termijn kan worden gesteld voor de verwijdering, het op de markt brengen of het gebruiken van de bestaande voorraden.

Het verbod in het eerste lid van artikel 2 geldt niet voor het voorhanden of in voorraad hebben door een particuliere persoon, voor zover het betreft een niet-landbouwbestrijdingsmiddel dat kennelijk bestemd is om door die persoon in een door hem bewoonde ruimte te worden gebruikt; of het gebruiken van een niet-landbouwbestrijdingsmiddel door een particulier persoon in een door hem bewoonde ruimte.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, eerste volzin van de Bestrijdingsmiddelen-wet 1962 geldt de toelating van een bestrijdingsmiddel voor een in het besluit tot toelating te bepalen termijn van ten hoogste tien jaren.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 trekt het CTB een toelating van een bestrijdingsmiddel in indien niet of niet meer wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3 en 3a; onjuiste of misleidende informatie is verstrekt met betrekking tot de gegevens op grond waarvan een toelating van een bestrijdingsmiddel is verleend; of zulks noodzakelijk is ter uitvoering van een communautaire maatregel.

In het tweede lid van artikel 7 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 is vastgelegd dat het CTB een toelating van een bestrijdingsmiddel intrekt als de toelatinghouder hiertoe een aanvraag indient.

Artikel 4, zesde lid, van de Richtlijn 91/414/EEG en artikel 7, eerste lid, van de Biocidenrichtlijn zijn geïmplementeerd in artikel 7 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

Begripsomschrijving

1. Opgebruik- en/of afleveringstermijn: de periode voor de verwijdering, het op de markt brengen of het gebruiken van de bestaande voorraden voor een periode die in verhouding staat tot de reden van de intrekking.

2. Intrekking (niet op verzoek): het besluit van het CTB op grond van artikel 7, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 om de toelating van een bestrijdingsmiddel in te trekken, tijdens de toelatingperiode als bedoeld in artikel 5, eerste lid, eerste volzin, van de Bestrijdings-middelenwet 1962.

3. Intrekking (op verzoek): het besluit van het CTB op grond van artikel 7, tweede lid, van de Bestrijdingsmidde-lenwet 1962 om de toelating van een bestrijdingsmiddel op verzoek van de toelatingshouder in te trekken, tijdens een toelatingstermijn als bedoeld in artikel 5, eerste lid, eerste volzin, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

4. Beëindiging van een toepassing: het besluit van het CTB om op verzoek een toepassing van een bestrijdingsmiddel uit het WG/GA te schrappen. Dit is te vergelijken met de Intrekking (op verzoek). Dezelfde regeling geldt voor deze groep besluiten als bij Intrekking (op verzoek).

Doel van het beleid

De opgebruik- en/of afleveringstermijn is bedoeld om de markt (producent, leveranciers en gebruikers) er aan te laten wennen dat een middel niet (meer) is toegelaten. Zij worden in staat gesteld naar alternatieven om te zien en de voorraden op te gebruiken. Daarbij moet in de gaten worden gehouden dat het wegvallen van middelen tijdig, bijvoorbeeld ruim voor de start van het teeltseizoen, bekend is. Bij het vaststellen van de termijn wordt tevens rekening gehouden met de risico's voor mens, milieu en dier. Om die risico's te beperken dient de termijn zo kort mogelijk zijn.

Bereik van deze beleidsregel

De beleidsregel is van toepassing op besluiten van het CTB tot intrekking (niet op verzoek) en intrekking (op verzoek).

Geen opgebruik- en/of afleveringstermijn wordt vastgesteld bij een besluit van het CTB tot afwijzing van een verlengingsaanvraag. De toelating van het betreffende bestrijdingsmiddel eindigt dan door:

- expiratie van de reguliere toelatingstermijn als bedoeld in artikel 5, eerste lid, eerste volzin, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;

- expiratie van de tijdelijke verlenging van een toelating als bedoeld in artikel 5, eerste lid, derde volzin, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

De beleidsregel treft zowel gewasbeschermingsmiddelen als biociden.

Vaststellen van een opgebruik- en/of afleveringstermijn voor gewasbeschermingsmiddelen

De door het CTB vast te stellen opgebruik- en/of afleveringstermijn staat in verhouding tot de reden waarom het bestrijdingsmiddel dan wel de toepassing van het bestrijdingsmiddel niet meer toegelaten of geregistreerd. Het CTB streeft er naar de termijn niet te laten aflopen in het teeltseizoen. Zij stelt de termijnen zo kort mogelijk. Bij het bepalen van de termijnen wordt rekening gehouden met alle belangen; ook de economische (CBb, 29 januari 1990, 90/0149/060/029 t/m 90/0162/060/029).

Het CTB stelt geen opgebruik- en/of afleveringstermijn vast indien de volksgezondheid en de veiligheid voor de toepasser in het geding zijn.

In andere gevallen stelt het CTB een opgebruik- en/of afleveringstermijn vast voor het lopende teeltseizoen, tenzij er een gering risico is want dan kan het CTB aanvullend een opgebruik- en/of afleveringstermijn vaststellen voor het volgende teeltseizoen.

Bij de vaststelling van de termijn houdt het CTB rekening met de reden van intrekking en dat de termijn niet in het teeltseizoen valt.

Al naar gelang de situatie in de keten en de reden van de intrekking kan worden gedifferentieerd naar het vaststellen van een opgebruik- en afleveringstermijn of alleen een opgebruiktermijn.

Vaststellen van een opgebruik- en/of afleveringstermijn voor biociden

Voor de biociden geldt een vergelijkbare benadering als bij de gewasbeschermingsmiddelen. Voor deze middelen geldt echter dat het gebruik (in het algemeen gesteld) niet gebonden is aan een gebruiksseizoen, dat onder biociden een zeer groot aantal produktsoorten vallen met verschillende karakteristieken en dat de gebruikers een minder te duiden groep is. De vast te stellen termijn zal daarom per produktsoort verschillen.

Voor biociden geldt ook dat een termijn voor het afleveren en opgebruiken van het niet meer toegelaten bestrijdingsmiddel zo kort mogelijk is en dat de termijn afhankelijk is van de reden van intrekken. Tevens wordt rekening gehouden met alle belangen; ook de economische.

Het CTB stelt geen opgebruik- en/of afleveringstermijn vast indien de volksgezondheid en de veiligheid voor de toepasser in het geding zijn.

Als in het gebruik van biociden een gebruiksseizoen is te onderkennen stemt het CTB de termijn van de opgebruik- en/of afleveringstermijn af op het lopende gebruiksseizoen, tenzij er een gering risico is want dan kan het CTB aanvullend een opgebruik- en/of afleveringstermijn vaststellen voor het volgende gebruiksseizoen.

Bij het vaststellen van de lengte van de termijn voor een opgebruik- en/of afleveringstermijn houdt het CTB rekening met de situatie in de keten en de reden van intrekking.

Al naar gelang de situatie in de keten en de reden van de intrekking kan worden gedifferentieerd naar het vaststellen van een opgebruik- en/of afleveringstermijn of alleen een opgebruiktermijn.

Vaststellen van een opgebruik- en afleveringstermijn bij intrekking ten gevolge van een communautaire regeling voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

In het geval dat het CTB een toelating intrekt op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (intrekking niet op verzoek, ten gevolge

van het uitvoering geven aan een communautaire besluit), stelt het CTB een termijn voor het afleveren en opgebruiken vast aan de hand van de betreffende richtlijn of verordening van de Europese Commissie die aanleiding voor het intrekkingsbesluit is.

Inherente afwijkingsbevoegdheid

Indien bijzondere omstandigheden tot gevolg zouden hebben dat onverkorte toepassing van dit beleid tot onredelijke resultaten zouden leiden, kan het CTB voor de toelating van bestrijdingsmiddelen op verzoek van belanghebbenden afwijken van het bepaalde in deze beleidsregel.

Opmerking

Deze bepaling volgt uit artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Uitgangspunt voor het CTB is dat overeenkomstig de beleidsregel wordt besloten. Onder normale omstandigheden moet dus, uit oogpunt van rechtszekerheid, niet van deze regel worden afgeweken. Uitsluitend wanneer sprake is van een bijzondere omstandigheid kan een afwijking van het beleid noodzakelijk zijn. Het zal moeten gaan om specifieke problemen die zich in een concreet geval voordoen. Een dergelijke situatie is slechts aanwezig als strikte naleving van de beleidsregel in het concrete geval niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor betrokkenen zou opleveren.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst.

Overgangsrecht

Deze regeling is van toepassing op alle besluiten van het CTB na inwerkingtreding van deze regeling.

Opmerking

Dit betekent dat deze beleidsregel wordt toegepast op alle besluiten van het CTB na inwerkingtreding. Ook op besluiten waartegen bezwaar is ingesteld.

Intrekking beleidsregel `Vaststellingsregeling beleid overgangs-, aflever- en opgebruiktermijn CTB 2001'

De beleidsregel `Vaststellingsregeling beleid overgangs-, aflever- en opgebruiktermijn CTB 2001' van 8 augustus 2001 (Stcrt. 2001, 157, blz. 11) is ingetrokken per inwerkingtreding van de regeling `Vaststellingsregeling beleid opgebruik- en/of afleveringstermijn CTB 2003'.

Citeertitel

Dit beleid wordt aangehaald met: `Vaststellingsregeling beleid opgebruik- en/of afleveringstermijn CTB 2003'.

Wageningen, 9 april 2003.
Het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen.

Naar boven