Convenant Openbaar Ministerie en Nederlandse Mededingingsautoriteit

College van procureurs-generaal en de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Considerans

1. Het Openbaar Ministerie (OM) en de onder haar gezag staande Opsporingsdiensten zijn belast met onder meer opsporing en vervolging van strafbare feiten.

2. De directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna ook: NMa) is belast met de uitvoering en handhaving van de mededingingsregels, neergelegd in de Mededingingswet, in de artikelen 81 en 82 van het EG-verdrag, voorzover tot toepassing daarvan bevoegd, en de uitvoering van de overige aan hem opgedragen taken.

3. De in dit convenant neergelegde afspraken zijn een vervolg op de in het convenant van 21 maart 2002 neerlegde afspraken tussen het OM en de NMa.

4. De afspraken tussen het OM en de NMa komen voort uit de gezamenlijke intentie om te komen tot goede afstemming van onderzoekshandelingen en nadelige interferentie te voorkomen van hun respectievelijke (resultaten van) opsporings- en onderzoekshandelingen. De afspraken hebben betrekking op (resultaten van) opsporings- en onderzoekshandelingen die verband houden met onderzoeken naar de door de heer A.M. Bos op 13 november 2001 aan de Minister van Justitie overgedragen schaduwadministratie van het bedrijf Koop-Tjuchem en andere onderzoeken naar overtredingen in de bouwsector die worden uitgevoerd door het Landelijk Parket van het OM en de NMa. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze onderzoeken.

5. Het OM en de NMa nemen dan ook de inspanningsverplichting op zich mogelijke - als gevolg van elkaar overlappende opsporings- en onderzoeksbevoegdheden - vermijdbare negatieve gevolgen voor elkaars (opsporings-) onderzoeken binnen de kaders van de wet te voorkomen.

6. Met name wordt met dit convenant beoogd dat het OM en de NMa:

• elkaar, voorzover rechtens toegestaan, desgevraagd informatie verschaffen die bijdraagt aan het welslagen van hun respectievelijke taakuitoefening in dezen, en

• tot afstemming komen van elkaars onderzoeks- en opsporingshandelingen in dezen ten einde nadelige interferentie daartussen te voorkomen.

7. Dit convenant bevat geen afspraken over informatieverstrekking op grond van wettelijke verplichtingen en laat de informatieverstrekking die op grond van wettelijke verplichtingen plaatsvindt onverlet.

I. Uitwisseling van informatie en informatieverstrekking aan derden

1. Onder informatie wordt verstaan, die gegevens en inlichtingen, die het OM respectievelijk de NMa bij de uitvoering van hun wettelijke taken hebben verkregen in het kader van de onderzoeken naar en opsporing van mogelijk gepleegde strafbare feiten in de bouwsector respectievelijk onderzoeken naar en opsporing van mogelijke overtredingen in de bouwsector van bepalingen van de Mededingingswet en de artikelen 81 en 82 van het EG-verdrag.

2. Op de verstrekking van informatie door het OM aan de NMa zijn wettelijke voorschriften van toepassing.

3. Op de verstrekking van informatie door de NMa aan het OM, is het bepaalde in de artikelen 90 en 91 van de Mededingingswet van toepassing.

4. a. Het OM en de NMa wisselen op aanvraag onderling informatie uit, voorzover rechtens toegestaan en in dit convenant nader uitgewerkt. Het OM en de NMa verschaffen elkaar desgewenst en binnen de hiervoor bedoelde grenzen, voordat een verzoek om informatie wordt gedaan, inlichtingen over de bij hun respectievelijke organisaties aanwezige informatie.

b. Een verzoek om inlichtingen of informatie omschrijft zo concreet mogelijk de aard van de betreffende informatie.

c. Een verzoek om informatie wordt gedaan door dan wel gericht aan het Hoofd van de Taakgroep Bouw van de NMa (Postbus 16326, 2500 BH Den Haag), respectievelijk de coördinerend officier van het Landelijk Parket (Postbus 395, 3000 AJ Rotterdam) (hierna ook: de coördinatoren).

d. Een verzoek om informatie geschiedt schriftelijk.

5. a. Uitgewisselde informatie wordt strikt vertrouwelijk behandeld door de coördinatoren en slechts gebruikt voor het doel waarvoor ze is verstrekt.

b. OM en NMa verstrekken van elkaar ontvangen informatie derhalve niet aan derden, behoudens in de gevallen waarin het OM respectievelijk de NMa daartoe wettelijk zijn verplicht.

II. Afstemming van opsporings- en onderzoekshandelingen

6. a. Het OM en de NMa stellen elkaar tijdig door middel van hun coördinatoren op de hoogte van hun voorgenomen respectievelijke onderzoeks- en/of opsporingshandelingen.

b. Zoveel mogelijk stemmen het OM en de NMa door middel van hun coördinatoren hun respectievelijke onderzoeks- en opsporingshandelingen vooraf op elkaar af, teneinde genoemde nadelige interferentie te voorkomen.

c. Ten aanzien van onderzoek ter plaatste van rechtssubjecten waar informatie door het OM in beslag wordt genomen of anderszins wordt weggehaald, geldt dat dit nadeel kan veroorzaken aan het onderzoek van de NMa, indien het gaat om rechtssubjecten die ook bij de NMa in onderzoek zijn. Het OM en de NMa zullen elkaar, indien zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat het voorgaande het geval is, op de hoogte stellen van het voornemen tot onderzoek ter plaatse en/of inbeslagname en OM en NMa zullen afstemmen hoe nadelige interferentie in dit geval wordt voorkomen.

III. Regulier overleg

7. Er vindt eens per kwartaal, en op verzoek van het OM of de NMa frequenter, overleg plaats tussen in ieder geval de coördinatoren van beide (opsporings)onderzoeken, waarin de in artikel 1 tot en met 6 genoemde onderwerpen aan de orde kunnen komen.

IV. Clementietoezegging door NMa

8. Het bepaalde in dit convenant kan niet leiden tot informatieverstrekking van de zijde van de NMa aan het OM die in strijd is met het bepaalde in de Richtsnoeren Clementietoezegging van de NMa en met de op grond daarvan door de NMa aan een onderneming gedane clementietoezegging.

V. Informatieverstrekking aan derden

9. Het bepaalde in dit convenant kan niet leiden tot informatieverstrekking indien deze informatie is verstrekt onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat deze - voorzover wettelijk mogelijk - niet aan derden wordt verstrekt.

VI. Persbeleid

10. De persvoorlichter van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie in Rotterdam en de persvoorlichter van de NMa stellen elkaar vooraf op de hoogte van uit te brengen persberichten en van actief gezochte contacten met de media omtrent hun respectievelijke (resultaten van) opsporings- en onderzoekshandelingen met betrekking tot onderzoeken zoals beschreven in punt 4 van de considerans.

VII. Aanpassing of aanvulling convenant

11. Het convenant kan in onderling overleg tussentijds worden aangepast of aangevuld en is geldig tot en met 31 december 2003.

Den Haag, 17 februari 2003.
R.J.P. Jansen, wnd. directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.
J.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn,
voorzitter van het College van Procureurs-Generaal.

Dit convenant is aan de Minister van Economische Zaken en de Minister van Justitie gezonden en wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Naar boven