Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen

31 maart 2003

nr. WDB 2003/141M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën, voor zover nodig handelend in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 13, 15c, 17 en 32 van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

Besluit:

Artikel I. De Bijstellingsregeling 20031 wordt als volgt gewijzigd:

In de Bijstellingsregeling 2003 wordt in artikel I, onderdeel Y, tweede lid, de zinsnede `Bij een inkomen uit werk en woning vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek van:' vervangen door: Bij een inkomen uit werk en woning vóór inachtneming van de uitgaven voor kinderopvang en de persoonsgebonden aftrek van:.

Artikel II. De Uitvoeringsregeling loonbelasting 20012 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 33 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking beschouwd de vergoeding van het genot van een woning en de verstrekking in de vorm van het genot van de woning terzake van de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

B. Artikel 41 wordt vervangen door:

Artikel 41. Producten eigen bedrijf

1. Tot de vrije vergoedingen behoren vergoedingen ter zake van de aanschaf bij de inhoudingsplichtige dan wel bij een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap van branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan wel van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap tot een bedrag van ten hoogste:

a. 20% van de waarde in het economische verkeer van deze producten en

b. € 450 per kalenderjaar.

2. Tot de vrije verstrekkingen behoren verstrekkingen van branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige dan wel van het bedrijf van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap van ten hoogste:

a. 20% van de waarde in het economische verkeer van deze producten en

b. een bedrag van € 450 per kalenderjaar.

3. De in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden verhoogd met de voor de twee voorafgaande kalenderjaren geldende bedragen voorzover deze bedragen nog niet zijn benut. De vorige volzin is niet van toepassing indien de dienstbetrekking in het desbetreffende kalenderjaar niet bestond.

4. Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot geldleningen.

C. In Artikel 68, lid 1, onderdeel c wordt `o en p' vervangen door: o, p en q.

D. Na artikel 107 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

107a. Overgangsregeling producten eigen bedrijf

1. Naar keuze van de inhoudingsplichtige blijft artikel 41 zoals dat artikel luidde op 31 december 2002 in het kalenderjaar 2003 van toepassing in plaats van artikel 41.

2. Voor de toepassing van artikel 41, derde lid, eerste volzin mag worden aangenomen dat voor de jaren 2001 en 2002 een bedrag van € 450 heeft gegolden.

3. Voor de toepassing van artikel 41, derde lid, eerste volzin mag worden aangenomen dat voor de jaren 2002 en 2003 een bedrag van € 450 heeft gegolden, indien de inhoudingsplichtige met toepassing van het eerste lid heeft gekozen voor de toepassing in het kalenderjaar 2003 van artikel 41 zoals dat artikel luidde op 31 december 2002.

E. In artikel 109 wordt na `2002' ingevoegd: en voor de eerste zes maanden van het kalenderjaar 2003.

Artikel III. In Artikel 25c van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen3 wordt `na 1 januari 1999' vervangen door: in de kalenderjaren 1999 en 2000.

Artikel IV. Artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 19944 komt te luiden:

c. indien de belasting van in de onderneming van hun ouder werkzame kinderen wordt geheven door inhouding volgens artikel 10g van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, het kalenderjaar.

Artikel V. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2003.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,S.R.A. van Eijck.

1 Laatstelijk gewijzigd bij ministeriele regeling van 19 december 2002, WDB2002/796M, Stcrt. 248.

2 Laatstelijk gewijzigd bij ministeriele regeling van 19 december 2002, WDB2002/813M, Stcrt. 248.

3 Laatstelijk gewijzigd bij ministeriele regeling van 19 december 2002, WDB2002/813M, Stcrt. 248.

4 Laatstelijk gewijzigd bij ministeriele regeling van 19 december 2002, WDB2002/813M, Stcrt. 248.

Toelichting

Algemeen

De onderhavige uitvoeringsregeling bevat wijzigingen van enige fiscale uitvoeringsregelingen, waarbij een deel voortvloeit uit het belastingplan 2003 en een ander deel aanpassingen en verbeteringen betreft van de per 1 januari 2003 bestaande fiscale uitvoeringsregelingen.

De Hoge Raad heeft op 4 oktober 2002, nr. 37 934 (onder meer gepubliceerd in VN 2002/50.13) arrest gewezen in een zaak over de regeling voor producten uit het eigen bedrijf zoals die geregeld is in artikel 41 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Het arrest bevestigt het eerdere oordeel van het Hof Amsterdam over het begrip integrale kostprijs, dat centraal staat in de wettelijke regeling. In de praktijk zouden als gevolg van het arrest grote problemen ontstaan met betrekking tot de vaststelling van de integrale kostprijs. In veel gevallen zouden onbelaste kortingen op producten uit het eigen bedrijf niet, althans niet eenvoudig, mogelijk zijn. Hierin is een aanleiding gezien om de regeling te herzien. De nieuwe regeling is zo eenvoudig mogelijk opgezet. Zij knoopt aan bij de waarde in het economische verkeer en kent een forfaitair percentage. Deze herziening wordt tevens aangegrepen om de excessen die in de huidige regeling mogelijk zijn te voorkomen met een eenvoudig uitvoerbaar criterium. Bij het ontwerpen van de nieuwe regeling heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties. Aan de regeling wordt terugwerkende kracht gegeven tot en met 1 januari 2003 en via overgangsrecht kan voor het jaar 2003 gekozen worden voor de regeling die gold tot en met 31 december 2002.

De Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen sloot met ingang van 1 januari 2003 niet volledig aan bij de wettelijke regeling. In genoemde uitvoeringsregeling is verzuimd de belastingvrije vrijval van spaarloontegoeden te beperken tot de in 1999 en 2000 gespaarde bedragen. Aanstonds was wel duidelijk dat het de bedoeling was dat de belastingvrije vrijval van spaarloontegoeden alleen de in deze jaren gespaarde bedragen betreft.

Hier wordt de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003 weer in lijn gebracht met de wet.

De in de verschillende uitvoeringsregelingen aangebrachte wijzigingen, worden hierna onder de artikelen toegelicht.

Artikelsgewijs

Artikel I (Artikel I, onderdeel Bijstellingsregeling 2003)

De wijziging van artikel I, onderdeel Y, van de Bijstellingsregeling 2003 - welk onderdeel betrekking heeft op artikel 5.6 van de Wet IB 2001 - realiseert een aansluiting op de op 31 december 2002 bestaande tekst artikel 5.6 van de Wet IB 2001. Bij de formulering van dat onderdeel van de bijstellingsregeling 2003 werd abusievelijk uitgegaan van een oude wettekst.

Artikel II, onderdeel A (artikel 33 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Voor de volledigheid is dit artikellid toegevoegd. Het uitgangspunt van de regeling bij de invoering was om als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking aan te merken het loon exclusief de vergoeding of verstrekking inzake de woning. In de oude tekst kon ook gelezen worden dat uitgegaan moest worden van het loon inclusief de vergoeding of verstrekking. Het toegevoegde lid 4 voorkomt discussies omtrent dit punt.

Artikel II, onderdeel B (Artikel 41 Uitvoeringsregeling loonbelasting)

Artikel 41 geeft uitvoering aan de in artikel 15c en artikel 17, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, opgenomen delegatiebepaling. De regeling handhaaft de mogelijkheid voor de werknemer om onbelast branche-eigen producten van de werkgever af te nemen. De voorwaarden waaronder dat kan gebeuren worden echter gewijzigd. De begrippen integrale kostprijs en gezinsconsumptie worden losgelaten. Daarvoor in de plaats wordt aangeknoopt bij de waarde in het economische verkeer en wordt een forfaitair percentage vastgesteld. De door de werknemer als vrije vergoedingen en verstrekkingen onbelast te genieten korting op een product uit het bedrijf bedraagt maximaal 20% van de waarde in het economische verkeer van het product. Om excessen te voorkomen kent de gewijzigde regeling een plafond van € 450 waarboven de vergoedingen en verstrekkingen belast zijn. Hierdoor bestaat geen behoefte meer aan het lastig uitvoerbare criterium, dat de producten passen binnen de normale gezinsconsumptie van de werknemer. Het bedrag € 450 zal jaarlijks geïndexeerd worden.

Voor situaties dat behoefte bestaat aan een onbelaste korting voor relatief dure producten die niet jaarlijks worden aangeschaft, is het nieuwe derde lid ingevoegd. Dit lid biedt de mogelijkheid om de niet gebruikte ruimte tot een plafond in de twee daaropvolgende jaren te gebruiken. De niet gebruikte ruimte kan het geheel, maar ook een deel van de ruimte tot het plafond zijn. Het plafond wordt aldus verhoogd tot € 900 of € 1350 mits de dienstbetrekking gedurende deze twee of drie kalenderjaren bestaat en voorzover de werknemer in deze jaren geen gebruik maakt van deze vrijstelling. Indien de korting van een jaar hoger is dan het jaarmaximum wordt eerst de nog aanwezige ruimte van het voorgaande jaar benut en vervolgens de ruimte van het jaar daarvoor. Zoals vastgesteld in de overgangsbepaling, zoals die is opgenomen onder artikel 107a van deze uitvoeringsregeling, kan voor deze bepaling verondersteld worden dat er in de jaren 2001 en 2002 een plafond van € 450 heeft bestaan. Deze plafonds kunnen in 2003 slechts benut worden voorzover er in de jaren 2001 en 2002 op grond van de regeling voor producten uit eigen bedrijf geen onbelaste kortingen zijn genoten en de dienstbetrekking in die kalenderjaren wel bestaan heeft.

De waarde in het economische verkeer zal in veel gevallen een detailhandelverkoopprijs, inclusief omzetbelasting, zijn. Het gaat daarbij om de laagste prijs die door een inhoudingsplichtige - ongeacht of hij zijn product wel of niet rechtstreeks aan particulieren verkoopt - voor het product in de markt kan worden gevonden. Ook op Internet gehanteerde prijzen zijn mogelijk. Prijzen van producten van buiten de eigen regio kunnen gehanteerd worden maar moeten voor het vaststellen van de waarde in het economische verkeer onder omstandigheden wel verhoogd worden met de te maken kosten voor verzending en dergelijke, die nodig zijn bij het kopen buiten de eigen regio. Diverse factoren kunnen ertoe leiden dat de waarde in het economische verkeer lager ligt dan een detailhandelverkoopprijs voor een min of meer vergelijkbaar product. Hierbij kan gedacht worden aan gegarandeerde grote afname, waardoor collectiviteitkortingen mogelijk zijn, uitverkoopkortingen en elders gegeven reguliere kortingen. Hiervan kan bijvoorbeeld ook sprake zijn als het product op een beduidend lager serviceniveau wordt aangeboden. Net als in veel andere situaties is de inspecteur bevoegd om afspraken te maken met de werkgever over wat de te hanteren waarde in het economische verkeer moet zijn en de wijze van administreren van de verstrekte kortingen. Hierbij kan, uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke regeling, op praktische wijze rekening worden gehouden met de relevante feiten en omstandigheden.

Bij de vormgeving van nieuwe kortingsregelingen kan op verschillende manieren worden gestreefd naar eenvoud en doelmatigheid. Zo ligt het bijvoorbeeld niet in de rede dat de kortingen individueel worden bijgehouden als op basis van onderzoek of ervaringen voor het gehele personeel of een te onderscheiden groep aannemelijk is dat men onder het maximumbedrag blijft. Het is bijvoorbeeld ook denkbaar dat als voor een groep werknemers duidelijk is dat zij steeds zodanig veel producten van de werkgever kopen dat zij het maximumbedrag aan korting kunnen krijgen, zij dan enerzijds de waarde in het economische verkeer voor die producten betalen en anderzijds die korting in één bedrag krijgen. Dit zijn uiteraard slechts enkele mogelijkheden. De praktijk is zo divers dat niet bij voorbaat een aanpak voor alle denkbare situaties kan worden gegeven.

In beginsel dient een eventueel belaste korting in aanmerking te worden genomen in het loontijdvak waarin de korting genoten wordt. Met het oog op de administratieve lasten ontmoet het echter geen bezwaar als het belastbaar bedrag uiterlijk in het laatste loontijdvak van het kalenderjaar in de heffing wordt betrokken.

De regeling geldt net als in de vorige regeling ook voor vergoedingen. Het is - gelijk als in de vorige regeling - niet de bedoeling dat zij ook gaat gelden voor aanschaffen bij derden van branche-eigen producten van het bedrijf van de inhoudingsplichtige. Om dit te voorkomen, blijft de tekst met betrekking tot vrije vergoedingen iets afwijken van die met betrekking tot vrije verstrekkingen. Deze beperking geldt overigens niet voor verkoop van producten van de werkgever via een verkoopapparaat (bijvoorbeeld een winkel) van een derde, zolang dat in opdracht van en voor rekening en risico van de werkgever gebeurt.

De expliciete bepaling, zoals opgenomen in het vierde lid, dat de regeling inzake producten uit het eigen bedrijf niet geldt voor geldleningen blijft eveneens gehandhaafd. De genormeerde regeling met betrekking tot personeelsleningen is opgenomen in artikel 59.

Artikel II, onderdeel C (artikel 68 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Dit betreft een technische aanpassing. Op deze wijze wordt een correcte verwijzing gerealiseerd.

Artikel II, Onderdeel D (artikel 107a Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De overgangsbepaling zoals is opgenomen in het eerste lid maakt het mogelijk om de regeling zoals die gold tot 1 januari 2003 in het gehele kalenderjaar 2003 nog toe te passen. De keuze van de werkgever zal in het algemeen blijken uit een voortgezette toepassing van een bestaande kortingsregeling of van een aparte berekening waaruit onder meer de integrale kostprijs blijkt. Gedurende 2003 kunnen de werkgevers de eerder met de inspecteur gemaakte afspraken hiermee voortzetten. Nieuwe afspraken moeten voldoen aan de nieuwe regeling of - alleen nog voor het jaar 2003 - voldoen aan de oude regeling en aan het arrest van 4 oktober 2002, nr. 37 934 (onder meer gepubliceerd in VN 2002/50.13).

De overgangsbepaling zoals is opgenomen in het tweede lid bepaalt dat mag worden aangenomen dat er in de jaren 2001 en 2002 plafonds bestonden van € 450. In het derde lid van artikel 41 is bepaald dat het maximum van € 450 dat in de vorm van vrije vergoedingen en verstrekkingen aan kortingen gegeven kan worden voor producten uit eigen bedrijf, verhoogd kan worden met de plafonds van de twee voorgaande jaren voorzover die toen nog niet zijn gebruikt en de dienstbetrekking in die jaren wel bestond. Omdat er in de jaren 2001 en 2002 nog geen bedragen golden, is hier bepaald dat mag worden aangenomen dat de bedragen in die jaren ook € 450 waren. Hiermee wordt bereikt dat er in de jaren 2003 en 2004 ook een, tot maximaal € 1350, verhoogd plafond toegepast kan worden.

In het derde lid is een overgangsregeling opgenomen, overeenkomstig de in het tweede lid opgenomen regeling, voor het geval gebruik wordt gemaakt van de in het eerste lid opgenomen regeling.

Artikel II, onderdeel E (artikel 109 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De dagbladenregeling is bij de invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2001 vervallen omdat een generieke vrijstelling voor een specifieke groep werknemers niet past. De overgangsregeling is ingevoerd om, zoals de toelichting vermeldt, de betrokken CAO-partners in de gelegenheid te stellen rekening te houden met de omstandigheid dat de algemene regeling voor producten uit eigen bedrijf ook bij dagbladen gaat gelden. Zoals is aangekondigd in het Besluit van 19 december 2002, nr. WDB 2002/813M, Stcrt. 248 is er een nieuwe regeling voor producten uit eigen bedrijf per 1 april 2003 in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 opgenomen (zie Artikel II, onderdeel B, van deze uitvoeringsregeling). Om de gelegenheid te bieden rekening te houden met deze nieuwe regeling voor producten uit eigen bedrijf wordt deze overgangsregeling verlengd tot 1 juli 2003.

Artikel III (artikel 25c Uitvoeringsregeling werknemersspaarregeling en winstdelingsregeling)

In artikel 25c wordt een omissie hersteld zodat dit artikel volledig aansluit op het Overgangsrecht Belastingplan 2003-I. Op grond van art. 25c is de sanctie van artikel 22, tweede lid, Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen niet van toepassing op spaarloon dat in de kalenderjaren 1999 en 2000 is gespaard en waarover wordt beschikt na 31 december 2002.

Aan deze wijziging wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2003. Dit betekent dat spaarloon dat in de kalenderjaren 2001 en 2002 is gespaard en waarover bijvoorbeeld in januari 2003 is beschikt, als belast loon wordt aangemerkt.

Artikel IV (artikel 28 Wijziging Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Bij ministeriële regeling van 19 december 2002, WDB 2002/813M, Stcrt. 2002, nr. 248, is in artikel V, onderdeel B, ten onrechte bepaald dat onderdeel c van artikel 28, tweede lid, komt te vervallen en dat onderdeel d verletterd wordt tot onderdeel c. Onderdeel d (de bepaling over uitkeringen uit een stakingskas) had moeten vervallen. Onderdeel c (de bepaling over meewerkende kinderen) had moeten blijven bestaan. De toegezegde administratieve lastenverlichting met betrekking tot meewerkende kinderen, wordt vanaf 1 januari 2003 bereikt doordat vanaf die datum niet langer de verplichting geldt gebruik te maken van een apart aangiftebiljet loonbelasting. De aangiftetermijn van een kalenderjaar blijft wel gehandhaafd.

Onderdeel d (de bepaling over uitkeringen uit een stakingskas) had moeten vervallen, nu die bepaling een `dode' letter is. Uitkeringen uit stakingskassen waarop dat onderdeel betrekking heeft, zijn sinds 1995 niet meer aan de loonbelasting onderworpen.

Artikel V Inwerkingtreding

De in deze regeling opgenomen bepalingen hebben terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003. Afgezien van de regeling voor producten uit eigen bedrijf gaat het bij de onderhavige wijzigingen om het herstellen van omissies en foutieve verwijzingen en het meer in overeenstemming brengen van de regelgeving met de bestaande situatie per 1 januari 2003. Voor de producten uit eigen bedrijf is in het belang van de doelmatigheid terugwerkende kracht verleend. Echter, de overgangsbepaling in Artikel II, onderdeel D maakt het mogelijk om gedurende het gehele kalenderjaar 2003 de regeling zoals die gold tot en met 31 december 2002 toe te passen.

De Staatssecretaris van Financiën,

S.R.A. van Eijck.

Naar boven