Regeling eenmalige uitkering baggerwerkzaamheden bebouwd gebied

Regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, nr. HDJZ/ABR/2003-310 houdende regels met betrekking tot de toekenning van een eenmalige specifieke uitkering voor de uitvoering van baggerwerkzaamheden in bebouwd gebied (Regeling eenmalige uitkering baggerwerkzaamheden bebouwd gebied)

14 maart 2003

HDJZ/ABR/2003-310

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. waterschap: het waterschap dat voor het boven het plangebied dan wel boven een gedeelte daarvan gelegen oppervlaktewater belast is met het waterkwaliteitsbeheer, waterkwantiteitsbeheer of het vaarwegbeheer;

c. gemeente: de gemeente binnen wiens grondgebied het plangebied is gelegen;

d. plangebied: de bodems, binnen het grondgebied van een gemeente, van de binnen de bebouwde kom gelegen oppervlaktewateren of van oppervlaktewateren waarvoor die gemeente is belast met het vaarwegbeheer;

e. baggerplan: een plan voor het gehele plangebied dan wel voor het gedeelte daarvan dat binnen het gebied van het waterschap is gelegen, dat ziet op het uitbaggeren van tot het plangebied behorende bodems voor het onderhoud van de waterhuishoudings- en vaarwegfunctie en dat is opgesteld in overeenstemming met de Tijdelijke regeling eenmalige subsidies baggerplannen bebouwd gebied, zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling;

f. uitvoeringsplan: een plan ter uitvoering van één of meerdere baggerplannen;

g. baggerwerkzaamheden: het uitbaggeren van de waterbodem;

h. baggerproject: project zijnde een onderdeel van een uitvoeringsplan om baggerwerkzaamheden uit te voeren en de hieruit ontstane baggerspecie te transporteren en te bestemmen;

i. plangebonden depot: depot dat wordt benut in het kader van het uitvoeringsplan;

j. uitvoeringsorganisatie: door de minister aan te wijzen organisatie belast met de uitvoering van deze regeling.

Artikel 2

De minister kan ter stimulering van de uitvoering van baggerwerkzaamheden in het plangebied aan een gemeente dan wel een waterschap een eenmalige specifieke uitkering toekennen als tegemoetkoming in de kosten van een uitvoeringsplan.

Artikel 3

Het totale bedrag van de op grond van deze regeling te verlenen uitkeringen bedraagt

80 miljoen euro, waarvan ten hoogste:

a. 20 miljoen euro voor uitvoeringsplannen op grond waarvan minder dan 100.000 m3 water-bodem in situ wordt uitgebaggerd; en

b. 60 miljoen euro voor uitvoeringsplannen op grond waarvan 100.000 m3 of meer waterbodem in situ wordt uitgebaggerd.

Artikel 4

1. De uitkering bedraagt 33% van de kosten die rechtstreeks aan het uitvoeringsplan met een looptijd van maximaal 4 jaar zijn toe te rekenen, doch niet meer dan 10 miljoen euro per aanvrager.

2. Tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, behoren de kosten van:

a. de baggerwerkzaamheden;

b. het vervoeren van de baggerspecie en het andere tezamen met baggerspecie uitgebaggerde materiaal;

c. het bestemmen van de baggerspecie en het andere tezamen met baggerspecie uitgebaggerde materiaal;

d. de kosten van de aanleg, het beheer en de ontmanteling van een plangebonden depot.

3. Tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, behoren niet:

a. de kosten van voorbereiding ten behoeve van het uitvoeringsplan;

b. de kosten die reeds op grond van een andere regeling voor een financiële bijdrage van het Rijk of de Europese Unie in aanmerking komen;

c. de heffing die verschuldigd is op voet van artikel 13, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

Artikel 5

1. De aanvraag voor een uitkering wordt door een gemeente of een waterschap ingediend bij de uitvoeringsorganisatie met behulp van het door de minister vastgestelde aanvraagformulier. Het aanvraagformulier is ondertekend door het bestuur van de gemeente of het waterschap.

2. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. het baggerplan of de baggerplannen waarvan het uitvoeringsplan de uitwerking is;

b. het uitvoeringsplan.

3. Een aanvraag kan door een gemeente of waterschap mede namens een andere gemeente of een waterschap worden ingediend. In dat geval gaat de aanvraag tevens vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager de aanvraag mede namens de andere gemeente of het andere waterschap indient en treedt de aanvrager mede namens de andere gemeente of het andere waterschap op bij de verdere uitvoering van deze regeling.

4. Indien geen subsidie is ontvangen op grond van de Tijdelijke regeling eenmalige subsidies baggerplannen bebouwd gebied, bevat de aanvraag tevens een verklaring, als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel c, van die regeling.

5. Per baggerproject uit het uitvoeringsplan wordt aangegeven:

a. de projectnaam en de projectlocatie;

b. de beoogde start- en einddatum;

c. het beoogde aantal m3 waterbodem in situ dat wordt gebaggerd;

d. de beoogde bestemming van de baggerspecie;

e. een specificatie van de begrote kosten; en

f. de financiële bijdragen voor het project die op grond van een andere regeling zijn aangevraagd of toegekend.

6. Het uitvoeringsplan bevat één of meer kaarten met een schaal van 1:10.000, waarop zijn aangeven:

a. de geplande baggerprojecten;

b. de grens van de bebouwde kom;

c. de functie van de wateren waar volgens de planning wordt gebaggerd;

d. de beheerders van de vaarwegen waar wordt gebaggerd.

7. Aanvragen kunnen worden ingediend tot uiterlijk 1 september 2006.

Artikel 6

1. De uitkering wordt niet verleend indien:

a. uit het uitvoeringsplan niet blijkt dat de uitvoering van het plan zal worden gestart binnen één jaar na de datum van de aanvraag;

b. uit de specificatie van de begrote kosten, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, onderdeel e, blijkt dat de aanleg, het beheer en de ontmanteling van een plangebonden depot in het totaal van de begrote kosten een aandeel heeft van meer dan 50%; en

c. gegronde vrees bestaat dat betrokkenen het uitvoeringsplan niet kunnen financieren.

2. Indien voor het uitvoeringsplan door het Rijk uit anderen hoofde of door de Europese Unie

financiële bijdragen worden verleend, wordt de uitkering op grond van deze regeling zodanig verlaagd dat de uitkering niet meer bedraagt dan het ingevolge artikel 4, eerste lid, bedoelde bedrag.

3. Voor zover het uitvoeringsplan baggerwerkzaamheden bevat waarvan de uitvoering reeds in het jaar 2002 is gestart, wordt de uitkering bovendien slechts verleend, indien:

a. de aanvraag uiterlijk 1 juli 2003 door de uitvoeringsorganisatie is ontvangen;

b. de betrokken baggerwerkzaamheden op of na 1 oktober 2002 zijn opgedragen;

c. de aanvrager kan aantonen dat in de begroting van de gemeente of het waterschap na 12 april 2002 extra gelden voor baggerwerkzaamheden zijn vrijgemaakt.

Artikel 7

1. Door de minister wordt op de aanvragen in volgorde van ontvangst beslist, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de datum waarop de aanvraag is aangevuld geldt als datum van ontvangst.

2. De minister beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

3. Artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

4. Verlening van de uitkering geschiedt onder het voorbehoud van goedkeuring door de Staten-Generaal van de in de begroting van het Infrastructuurfonds opgenomen bedragen voor de uitkering voor het desbetreffende jaar.

Artikel 8

1. Een wijziging van het uitvoeringsplan wordt bij de eerstvolgende voortgangsrapportage gemeld. Bij deze melding wordt aangegeven de aard van de wijziging, de reden van de wijziging en de gevolgen voor het uitvoeringsplan, inclusief het aantal te baggeren m3 waterbodem in situ.

2. De ontvanger van een uitkering handelt in overeenstemming met het uitvoeringsplan of het gemelde gewijzigde uitvoeringsplan.

3. Artikel 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

1. Bij de verlening wordt het bedrag aangegeven dat per kalenderjaar ten hoogste aan voorschotten kan worden verleend.

2. De voorschotten worden halfjaarlijks verleend op basis van in te dienen declaraties, die zijn afgestemd op de gerealiseerde voortgang van het werk en die zijn onderbouwd met een voortgangsrapportage.

3. De declaraties met de voortgangsrapportage worden na de toekenning van de aanvraag steeds voor 1 mei en voor 1 november van enig jaar ingediend. Zes maanden na de looptijd van het uitvoeringsplan kunnen geen declaraties meer worden ingediend.

4. De voorschotten worden betaald binnen acht weken na ontvangst van de declaratie.

5. De voortgangsrapportage bevat in ieder geval:

a. een overzicht van de over het afgelopen half jaar gerealiseerde werkzaamheden, in het bijzonder het aantal m3 gebaggerde specie, de kwaliteitsklasse van deze specie en de bestemming ervan;

b. een overzicht van alle voor het uitvoeringsplan gemaakte kosten, met een verbijzondering van de over het afgelopen half jaar gemaakte kosten;

c. een geactualiseerde planning van de in het kader van het uitvoeringsplan nog te verrichten werkzaamheden, in het bijzonder in het eerstvolgende half jaar;

d. een raming van alle voor het uitvoeringsplan nog te maken kosten, met een verbijzondering van de kosten voor het eerstvolgende half jaar; en

e. een overzicht van de wijzigingen ten opzichte van het uitvoeringsplan.

Artikel 10

1. De ontvanger van een uitkering dient binnen zes maanden na de looptijd van het uitvoeringsplan bij de minister een aanvraag in tot vaststelling van de uitkering.

2. De aanvraag tot vaststelling van de uitkering gaat vergezeld van:

a. een inhoudelijk verslag over de tijdens de looptijd van het uitvoeringsplan uitgevoerde werkzaamheden;

b. een financieel eindverslag over de tijdens de looptijd van het uitvoeringsplan gemaakte kosten verbonden aan de werkzaamheden.

3. Het financieel eindverslag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is voorzien van een accountantsverklaring, die is opgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij deze regeling opgenomen controleprotocol.

4. Indien de verleende uitkering minder bedraagt dan 100.000 euro, kan in afwijking van het derde lid worden volstaan met een financieel eindverslag.

5. De artikelen 4:46, 4:47 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

1. Het uitkeringsbedrag wordt overeenkomstig de vaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

2. Het uitkeringsbedrag wordt binnen 4 weken na de vaststelling betaald.

Artikel 12

De minister kan onverschuldigd betaalde uitkeringsbedragen en voorschotten terugvorderen voor zover na de betaling van de uitkering nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 13

1. De ontvanger van een uitkering verleent op verzoek van de minister alle medewerking aan een door de minister ingesteld evaluatieonderzoek, bedoeld om te beoordelen in welke mate deze uitkering een toegevoegde waarde heeft geleverd aan de door de minister geformuleerde beleidsdoelstellingen.

2. De opgedane kennis en ervaring met betrekking tot de uitvoering van het uitvoeringsplan, stelt de gemeente dan wel het waterschap om niet ter beschikking aan de minister voor gebruik ten algemenen nutte.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2007, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

Artikel 15

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eenmalige uitkering baggerwerkzaamheden bebouwd gebied.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,M.H. Schultz van Haegen.

Toelichting

1. Algemeen

1.1. Aanleiding tot de regeling

Veel gemeenten in Nederland hebben een waterbodemprobleem. Op tal van plaatsen worden zij geconfronteerd met verontreinigde bagger die zij bij voorkeur zo snel mogelijk willen verwijderen, omdat de bagger in toenemende mate een probleem vormt voor de scheepvaart, de waterhuishouding, het milieu of de kwaliteit van de leefomgeving. Het afgelopen decennium is in de stedelijke wateren echter vrijwel alleen het hoogst noodzakelijke baggerwerk uitgevoerd. Oorzaken hiervan zijn onder meer de steeds stijgende kosten van het baggerwerk en een tekort aan bestemmingsmogelijkheden voor de vrijkomende baggerspecie. De stijgende kosten en het tekort aan bestemmingsmogelijkheden voor de bagger zijn ontstaan omdat de bagger meestal verontreinigd is en niet altijd meer op het land of in het water gestort mag worden, zoals gebruikelijk was. In plaats daarvan moet de bagger bijvoorbeeld naar een stortplaats worden gebracht of naar een verwerkingsinrichting om de bagger te verwerken tot een nuttig toepasbaar product. Dat brengt extra kosten met zich mee. Het gebrek aan financiële middelen en bestemmingsmogelijkheden voor de baggerspecie heeft het kabinet in 1998 doen besluiten 115 miljoen gulden ter beschikking te stellen voor additionele stortcapaciteit, intensivering van regionale waterbodemsanering en baggerplannen voor het bebouwde gebied. Verder zijn middelen ter beschikking gesteld om de verwerking en reiniging van verontreinigde baggerspecie te stimuleren. Met het verminderen van het tekort aan bestemmingsmogelijkheden voor de baggerspecie, is de waterbodemproblematiek echter nog niet opgelost: vervolgactie is nodig waarbij nu het baggeren zelf ter hand wordt genomen.

De vervolgactie heeft gestalte gekregen door een gezamenlijk initiatief in 1999 van de ministers van Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening voor een integrale aanpak van de waterbodemproblematiek. Dit initiatief heeft geleid tot het rapport Tienjarenscenario Waterbodems, waarin landsdekkend de omvang van de te baggeren waterbodem in kaart is gebracht. Uit dat rapport bleek dat er een omvangrijke `baggervoorraad' is, die bestaat uit achterstanden in onderhoud en ernstig verontreinigde waterbodems die gesaneerd moet worden.

Over het Tienjarenscenario Waterbodems is een bestuurlijk advies uitgebracht door het bestuurlijk overleg Tienjarenscenario Waterbodems. In lijn met dit bestuurlijk advies heeft het kabinet besloten 150 miljoen euro in te zetten voor het inlopen van achterstanden in het noodzakelijke baggerwerk in de periode tot en met 2006 (Kamerstukken II, 2000/2001, 26401, nr. 28, p. 3) Van dit bedrag zet het kabinet 85 miljoen in als impuls voor de uitvoering van onderhoudsbaggerwerk in bebouwd gebied. Het kabinet stelt een rijksbijdrage beschikbaar op voorwaarde van bijdragen door andere overheden. Op deze wijze wordt een multiplier-effect gegenereerd.

1.2. Grondslag van de regeling

De wettelijke basis van deze regeling is voor wat betreft de uitkering aan gemeenten gelegen in artikel 17, vijfde lid, van de Financiële verhoudingswet. Op basis van dit artikel kunnen eenmalige specifieke uitkeringen aan gemeenten bij ministeriële regeling worden geregeld. Aangezien er voor wat betreft de waterschappen geen wettelijke grondslag aanwezig is, is deze regeling voor waterschappen aan te merken als een beleidsregel. Hiermee is de grondslag van deze regeling gelijk aan die van de Tijdelijke regeling eenmalige subsidies baggerplannen bebouwd gebied. Overwogen is vanwege het verschil in status van beide regelingen voor de uitkering aan gemeenten en de uitkering aan waterschappen twee afzonderlijke regelingen te maken, maar ten behoeve van de overzichtelijkheid is ervoor gekozen dit niet te doen.

1.3. Doel van de regeling

Met deze regeling wordt beoogd een impuls te geven aan het inlopen van de achterstand met betrekking tot onderhoudsbaggerwerkzaamheden in bebouwd gebied. Het gaat dus om een inhaalslag. Voor deze regeling heeft het kabinet 85 miljoen euro ter beschikking gesteld. Dit is inclusief de uitvoeringskosten van de regeling die zijn ingeschat op 5 miljoen euro. Hiermee komt het beschikbaar budget voor de uitkeringen op 80 miljoen euro (uitkeringenplafond). Mochten de uitvoeringskosten gedurende de looptijd van de regeling lager uitvallen dan zal het uitkeringenplafond daarmee worden verhoogd. De regeling beoogt tevens de bewustwording voor structurele reservering van de beschikbare financiële middelen voor baggerwerkzaamheden door Gemeenten en Waterschappen te bevorderen, zodat ook na deze impuls er permanent sprake zal zijn van een vergroting van het jaarlijkse baggervolume voor onderhoudsbaggerwerkzaamheden in bebouwd gebied.

1.4. Looptijd van de regeling

De regeling is in principe bestemd voor een periode van 4 jaar, te weten de jaren 2003 tot en met 2006. Omdat aanvragen kunnen worden ingediend tot 1 september 2006, kan de regeling feitelijk een langer lopend effect hebben. Als medio 2006 nog een aanvraag wordt ingediend voor een uitvoeringsplan met een looptijd van 4 jaar, kunnen er nog tot 2011 declaraties ingediend worden.

1.5. Totstandkoming van de regeling

Voor de totstandkoming van de regeling is overleg gepleegd met onder meer de Unie van Waterschappen, het IPO en de VNG. Daarnaast heeft uitvoeringsorganisatie NOVEM geadviseerd over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling. Notificatie in Brussel is niet noodzakelijk, omdat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG. De bijdrage aan andere overheden wordt namelijk enkel aangewend voor de uitvoering van hun publieke taak om de publieke waterwegen open te houden.

2. Inhoud van de regeling

Gemeenten dan wel waterschappen kunnen op grond van deze regeling slechts één maal een uitkering ontvangen als bijdrage in een deel van de kosten van een uitvoeringsplan. Dit uitvoeringsplan is de uitwerking van één of meer baggerplannen. In het uitvoeringsplan worden onder meer opgenomen de locaties van de geplande baggerwerkzaamheden, het beoogde aantal m3 waterbodem dat wordt gebaggerd en de bestemming van de baggerspecie.

De verantwoordelijkheid voor de juiste aanwending van de uitkering ligt primair bij de gemeenten en waterschappen. Dat spoort met het karakter van specifieke uitkering waar als enige eis geldt dat de gelden worden besteed aan een afgebakend beleidsonderwerp. De gemeenten en waterschappen

bepalen zelf welke baggerwerkzaamheden zij willen uitvoeren om de achterstanden in de bebouwde kom in te lopen en hoe zij de baggerspecie willen bestemmen. Dat heeft tot gevolg dat de aanvragen onderling niet worden vergeleken op aspecten als het aantal te baggeren m3 waterbodem en de daaraan gerelateerde kosten. Ook is de bestemming van de baggerspecie geen beoordelingscriterium.

Wel wordt bekeken of het gaat om onderhoudsbaggerwerkzaamheden en niet om saneringwerkzaamheden en dat de baggerwerkzaamheden buiten de bebouwde kom alleen worden verricht bij vaarwegen die in beheer zijn bij een gemeente en niet bij een waterschap.

Daarnaast moet de aanvraag voldoen aan een aantal formele aspecten. Zo moet een aanvraag ingediend worden met behulp van een aanvraagformulier en moet deze vergezeld gaan van het baggerplan (of de baggerplannen) en een uitvoeringsplan. Indien een aanvraag niet voldoet aan de gestelde eisen, kan deze - nadat de aanvrager een termijn is gegund om de aanvraag aan te vullen - buiten behandeling worden gelaten.

3. Samenhang met andere beleidsinstrumenten

De onderhavige regeling maakt onderdeel uit van een groter geheel van regelingen. Tezamen beogen deze regelingen bij te dragen aan het realiseren van de beleidsdoelstellingen die door achtereenvolgende kabinetten zijn geformuleerd inzake het baggeren van de waterbodem en de bestemming van de baggerspecie. Samengevat behelzen de beleidsdoelstellingen twee hoofdelementen. In de eerste plaats gaat het om het bereiken van een voldoende omvang van de baggerwerkzaamheden in de komende jaren, en in het bijzonder om een extra inspanning om achterstanden in te lopen. In de tweede plaats wordt gestreefd naar een vanuit milieuoogpunt zo goed mogelijke bestemming van de baggerspecie. Dit betreft enerzijds het bevorderen van het bewerken van baggerspecie met het oog op nuttige toepassing en anderzijds het ontmoedigen van het storten.

De regeling bouwt voort op de Tijdelijke regeling eenmalige subsidies baggerplannen bebouwd gebied, die is gericht op het totstandkomen van baggerplannen voor het bebouwd gebied, het inventariseren van de baggerproblematiek en het inzichtelijk maken van de verantwoordelijkheden van de verschillende waterbeheerders. Deze voorafgaande regeling is in het jaar 2000 van start gegaan en zou oorspronkelijk met ingang van 1 januari 2003 vervallen. Inmiddels is besloten om de regeling te verlengen tot 1 januari 2005. De subsidie kan aangevraagd worden door gemeenten en waterschappen.

De Stimuleringsregeling verwerking baggerspecie (SVB) en de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) zijn gericht op de beïnvloeding van de bestemming van de baggerspecie. De SVB heeft tot doel het stimuleren van de marktontwikkelingen voor het verwerken van baggerspecie tot bouwstof en het toepassen in werken en het hierbij opdoen van kennis en ervaring, zodat uiteindelijk minder baggerspecie in depots gestort behoeft te worden. Voor de regeling komt alleen niet reinigbare klasse 3 en 4 baggerspecie in aanmerking. In het geval van de SVB komt de subsidie ten goede aan de verwerker. Met de Wbm wordt vanaf 1 januari 2002 belasting geheven op het storten van reinigbare baggerspecie, de Wbm heeft tot doel het verminderen van het storten van baggerspecie in depots en het stimuleren van verwerking van baggerspecie tot bouwstoffen, zodat het verbruik van primaire grondstoffen wordt verminderd. Als reinigbare baggerspecie wordt beschouwd baggerspecie met zandgehalte van 60% of meer.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De meeste definities zijn ontleend aan de Tijdelijke regeling eenmalige subsidies baggerplannen bebouwd gebied. Met het oog op een goede aansluiting met deze regeling zijn deze definities ongewijzigd overgenomen.

Onder de definitie van `baggerplan' vallen niet alleen baggerplannen die zijn opgesteld met een subsidie op grond van de Tijdelijke regeling eenmalige subsidies baggerplannen bebouwd gebied. Voldoende is dat het baggerplan voldoet aan de eisen die in deze regeling aan baggerplannen zijn gesteld.

Artikel 3

Het is bedoeling dat zowel grote als minder grote uitvoeringsplannen worden ondersteund door middel van een uitkering. Om te bewerkstelligen dat alle plannen op een evenwichtige wijze aan hun trekken komen, worden de uitvoeringsplannen onderscheiden in twee categorieën. Voor elk van beide categorieën is apart bedrag beschikbaar.

Op grond van de regeling kan een uitvoeringsplan zijn gebaseerd op meer dan één baggerplan. Als het totale uitvoeringsplan betrekking heeft op 100.000 kubieke meters of meer, valt het in de categorie `grote plannen', ook al zouden de afzonderlijke baggerplannen in de categorie `kleine plannen' vallen.

Bij de categorie-indeling wordt uitgegaan van gebaggerde waterbodem in situ. Dat wil zeggen dat het gaat om de ongeroerde waterbodem ofwel de toestand van de waterbodem zoals die voor de uitvoering van baggeractiviteiten aanwezig is.

Artikel 4

Ingevolge het eerste lid bedraagt de uitkering per aanvrager 33% van de gemaakte kosten. Om te voorkomen dat deze kosten ongelimiteerd kunnen worden gedeclareerd, is de uitkering aan een maximum bedrag gebonden. Naast een deel van de kosten voor het baggeren, wordt ook een deel van de kosten van het transporten en het bestemmen van de baggerspecie vergoed. Dit is in het tweede lid geregeld. Reden om ook de kosten voor transport en bestemming te vergoeden, is het feit dat deze kosten soms 70 % van de totale kosten van een baggerproject kunnen uitmaken. Zouden deze kosten niet vergoed worden, dan bestaat de kans dat de achterstand in baggerwerkzaamheden nog steeds niet ingelopen worden, omdat de ontvangers van een uitkering vervolgens geen geld hebben om de baggerspecie te transporteren en te bestemmen.

Overigens is bestemmen een ruim begrip. Er wordt onder verstaan:

a. het direct toepassen van dat materiaal;

b. het verspreiden van dat materiaal;

c. het reinigen of behandelen van dat materiaal met als doel er een bouwstof van te maken;

d. het tijdelijk of definitief bergen van dat materiaal in een depot;

e. de aanleg, het beheer of de ontmanteling van een plangebonden depot.

Uit deze opsomming blijkt dat `bestemmen' in principe alle handelingen omvat met het gebaggerde materiaal, met uitzondering van het transport en de toepassing als bouwstof na reinigen of behandelen.

Van de waterbodem komt niet alleen baggerspecie vrij. Zo kan ook puin worden opgebaggerd. Voor de toepassing van de regeling maakt dat geen verschil. Daarom wordt in het tweede lid gesproken over `de baggerspecie en het andere uitgebaggerde materiaal'. In verband daarmee kon ook worden afgezien van het opnemen van een definitie van `baggerspecie' in de regeling. Overigens is een goed bruikbare definitie van `baggerspecie' te vinden in het concept van de Regeling beoordeling reinigbaarheid baggerspecie, waarvan de tekst voorlopig is opgenomen in het Reglement van het Service Centrum Grond (Stcrt. 2001, 249, bijlage A). Deze definitie van baggerspecie luidt: `grond die uit de bodem is vrijgekomen via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte, daaronder begrepen sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie'.

In het derde lid is geregeld welke kosten niet voor een bijdrage in aanmerking komen, zoals de voorbereidingskosten. Hieronder worden onder meer verstaan de kosten van aanbesteding en gunning. Door geen uitkering te verlenen voor kosten die reeds op grond van een andere regeling van rijkswege of van de Europese Unie vergoed worden, wordt voorkomen dat dezelfde activiteit meerdere malen voor een vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 5

Teneinde voor subsidie in aanmerking te komen dient een gemeente of waterschap een aanvraag in bij een door de minister aangewezen uitvoeringsorganisatie. Basis daarvoor is een volledig ingevuld aanvraagformulier dat bij de uitvoeringsorganisatie is op te vragen. Het tweede lid regelt de bij het aanvraagformulier te voegen gegevens. De aanvraag wordt - ook als het een gezamenlijk initiatief betreft - ingediend door één gemeente of waterschap, ondertekend door het bestuur. Deze gemeente of dit waterschap treedt in dat geval op als vertegenwoordiger (derde lid).

Op grond van artikel 5, vierde lid, onderdeel c, van de Tijdelijke regeling eenmalige subsidies baggerplannen bebouwd gebied moet bij een aanvraag voor een subsidie voor het opstellen van een baggerplan een verklaring worden overgelegd dat het plan is opgesteld in overleg met de betrokken gemeente of waterschap(pen). Artikel 5, vierde lid, van deze regeling sluit daarbij aan. Als een uitkering wordt aangevraagd op basis van een baggerplan dat niet is opgesteld met toepassing van de Tijdelijke regeling eenmalige subsidies baggerplannen bebouwd gebied, moet zo'n verklaring alsnog worden overgelegd.

Bij de specificatie van de begrote kosten wordt ingevolge het vijfde lid een onderscheid gemaakt naar de kosten voor het baggeren, de kosten van het transporteren van de baggerspecie, de kosten van het bestemmen van de baggerspecie en kosten van de aanleg, het beheer en de ontmanteling van een plangebonden depot. Binnen deze kostencategorieën wordt een onderscheid gemaakt naar de externe en de interne kosten. Van de interne kosten geeft de specificatie aan wat de directe loonkosten en de algemene opslagkosten zijn.

Om te kunnen bepalen of iets binnen de doelstelling van de regeling valt, moet op een kaart worden aangegeven wat de grens van de bebouwde kom is, welke functie het uitbaggeren van de waterbodem dient (alleen onderhoudswerkzaamheden komen in aanmerking voor een uitkering) en wie de beheerder van de wateren is. Dat is geregeld in het zesde lid.

Artikel 6

Wil een aanvrager die reeds in 2002 met extra baggerwerkzaamheden is gestart in aanmerking komen voor een uitkering, dan moeten de baggerwerkzaamheden aldus het derde lid op of na 1 oktober 2002 zijn opgedragen. De kosten van baggerwerkzaamheden die voor die datum zijn opgedragen komen niet voor een uitkering in aanmerking, om te voorkomen dat met deze regeling allerhande `oude' baggerprojecten worden gefinancierd. Dat zou het stimuleringskarakter van deze regeling teniet doen.

Tevens moet de aanvrager kunnen aantonen dat hij na 12 april 2002, extra middelen in zijn begroting voor baggerwerkzaamheden heeft vrijgemaakt. Dat is de datum waarop de ministerraad heeft besloten dat er een regeling komt waarmee extra middelen beschikbaar worden gesteld voor het inlopen van achterstanden bij baggerwerkzaamheden. Een aantal gemeenten en waterschappen zijn vooruitlopend op de totstandkoming van deze regeling reeds met extra baggerwerkzaamheden gestart

Artikel 8

In de praktijk is het moeilijk om baggerwerkzaamheden over een langere periode te plannen. Plotselinge ontwikkelingen in het waterhuishoudkundige systeem kunnen ertoe leiden dat de prioriteiten worden verlegd. Ook kunnen begeleidende werkzaamheden, zoals het creëren van stort- of bewerkingscapaciteit, voor vertraging zorgen. Daarom kan de planning tussentijds worden aangepast. Wel moet een dergelijke aanpassing worden gemeld. Bij gebreke daarvan zal de betrokkene die gegevens alsnog moeten leveren. Het niet of niet volledig voldoen aan de meldingsplicht kan meebrengen dat de uitkering wordt ingetrokken of gewijzigd (artikel 7, derde lid). De uitkering kan ook worden ingetrokken of gewijzigd wanneer de wijzigingen in het uitvoeringsplan niet binnen het bereik van deze regeling vallen, bijvoorbeeld omdat het gaat om vaarwegen buiten de bebouwde kom die niet in beheer zijn bij een gemeente .

Artikel 9

Bevoorschotting geschiedt aan de hand van ingediende declaraties, die onderbouwd zijn met een voortgangsrapportage. In de halfjaarlijkse voortgangsrapportage dient onder meer vermeld te worden wat de kwaliteitsklasse is van de gebaggerde baggerspecie. Een indeling van de kwaliteitsklassen kan gevonden worden in artikel 1 van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen en de Evaluatienota water. De bepaling van de kwaliteit geschiedt volgens één van de 10 protocollen zoals gehanteerd bij de Wbm en de SVB.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M.H. Schultz van Haegen.

Naar boven