Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 13 maart 2003, nr. 5213867/03/6, ter uitvoering van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 en het Besluit bewijs omtrent toelating

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de artikelen 5, 11, 17, 23, 29, 57, 61, 68 en 71 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de artikelen 4, vijfde lid, en 8, eerste lid, van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 en artikel 6, eerste lid van het Besluit bericht omtrent toelating;

Besluit:

Hoofdstuk I: Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Rijkswet: de Rijkswet op het Nederlanderschap;

b. De Minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

c. Uitvoeringsautoriteit: de in artikel 2 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap genoemde autoriteit of ambtenaar;

d. Handleiding: Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die van kracht is in het desbetreffende Rijksdeel.

Artikel 2

Tenzij in deze regeling anders is bepaald, oefent de uitvoeringsautoriteit de hem in het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 en het Besluit bericht omtrent toelating opgedragen werkzaamheden uit in overeenstemming met de Handleiding, alsmede met de nadere instructies terzake die in het betreffende Rijksdeel gelden. Hoofden van diplomatieke en consulaire posten oefenen deze werkzaamheden uit in overeenstemming met de Handleiding en de nadere instructies, die in Nederland van kracht zijn, met inachtneming van de bijzondere regels die de Minister van Buitenlandse Zaken daarbij heeft vastgesteld.

Hoofdstuk II: Voorschriften met betrekking tot het Besluit verkrijging en verlies van het Nederlanderschap

Afdeling 1: Inlichtingen omtrent de behandeling van optieverklaringen

Artikel 3

1. De uitvoeringsautoriteit zendt de in het eerste lid van artikel 12, respectievelijk van artikel 18, artikel 24 en artikel 30 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap genoemde afschriften van de door hem ontvangen optieverklaringen, van de in deze artikelen genoemde documenten en van de bevestigingen van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de Minister op de door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan te geven wijze.

2. De uitvoeringsautoriteiten gevestigd op de Nederlandse Antillen of Aruba zenden tevens onverwijld afschriften van de optieverklaringen en de bevestigingen van de verkrijging van het Nederlanderschap aan de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen dan wel de Minister van Justitie van Aruba op de door deze aan te geven wijze.

3. De burgemeesters zenden de naturalisatieadviezen bedoeld in het eerste lid van artikel 37 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap alsmede van de daarbij behorende documenten aan de Minister op de door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan te geven wijze.

4. De uitvoeringsautoriteiten gevestigd op de Nederlandse Antillen of Aruba zenden de naturalisatieadviezen bedoeld in het eerste lid van artikel 43 en artikel 49 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap alsmede van de daarbij behorende documenten op de door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan te geven wijze aan de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen dan wel de Minister van Justitie van Aruba. Deze zorgen voor een spoedige doorzending aan de Minister.

5. Het hoofd onderzoekt regelmatig de wijze van afdoening van de optieverklaringen. De uitvoeringsautoriteiten verlenen daaraan medewerking.

Afdeling II: Bekendmaking van optiebevestigingen en verleningen van het Nederlanderschap

Artikel 4

1. De uitvoeringsautoriteit bij wie een optieverklaring wordt ingediend, reikt binnen gerede tijd de bevestiging van de optieverklaring aan de optant uit of verzendt deze binnen gerede tijd per post aan de optant.

2. De bevestigingen van optieverklaringen, namens een minderjarige door zijn wettelijke vertegenwoordiger afgelegd, worden verzonden naar het adres van deze vertegenwoordiger.

3. Gehele of gedeeltelijke weigering van de optieverklaring maakt hij bekend door uitreiking van het besluit of door toezending daarvan per aangetekende post.

4. De bevestiging wordt opgesteld overeenkomstig het daarvoor vastgestelde modelformulier en de overige daarvoor door de Minister gestelde regels betreffende de vormgeving van dit formulier.

Artikel 5

De uitvoeringsautoriteit die een optieverklaring heeft bevestigd aan de persoon, die bij hem een optieverklaring heeft afgelegd, of aan wie de verlening van het Nederlanderschap door een persoon, die door zijn tussenkomst is genaturaliseerd, is medegedeeld, kan de betrokken persoon Uitnodigen voor een bijeenkomst waarin deze verkrijging of verlening op ceremoniële wijze wordt gevierd. Hij doet daarvan melding aan mijn ministerie ter attentie van het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Afdeling III: Vrijstellingen van de afstandsverplichting

Artikel 6

1. Het doen van afstand als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet zal met inachtneming van artikel 9, derde lid, niet worden verlangd, indien:

a. de verzoeker de nationaliteit bezit van een Staat in wiens wetgeving de verkrijging van het Nederlanderschap leidt tot het verlies van die nationaliteit,

b. de verzoeker de nationaliteit bezit van een Staat wiens wetgeving of rechtspraktijk geen afstand van nationaliteit toestaat,

c. de verzoeker eerst na de verkrijging van het Nederlanderschap afstand kan doen,

d. de verzoeker aantoont, dat hij voor het doen van afstand een betaling moet doen van zodanige hoogte dat hij daardoor een substantieel financieel nadeel zal lijden,

e. de verzoeker aantoont, dat hij door het doen van afstand zodanige vermogensrechtelijke rechten, waaronder erfrechtelijke aanspraken, die hij thans in het land van oorsprong bezit, zal verliezen dat hij daardoor een substantieel financieel nadeel zal lijden,

f. de verzoeker aantoont, dat hij slechts afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit zal kunnen doen nadat hij aldaar zijn militaire dienstplicht heeft vervuld of deze heeft afgekocht,

g. van de verzoeker niet verlangd kan worden dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de Staat waarvan hij de nationaliteit bezit,

h. de verzoeker onderdaan is van een Staat die door Nederland niet wordt erkend.

2. Indien de verzoeker aantoont, dat hij andere bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit, dan legt de uitvoeringsautoriteit die aan de Minister ter beoordeling voor.

3. Bij de bepaling dat een Staat een wetgeving of rechtspraktijk heeft als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b en c, wordt gebruik gemaakt van de in de Handleiding en nadere instructies gegeven landeninformatie terzake.

4. Indien het betreft een geval als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, dient de verzoeker zich bij zijn verzoek tot naturalisatie bereid te verklaren om na de totstandkoming van de naturalisatie het mogelijke te zullen doen om zijn andere nationaliteit of nationaliteiten te verliezen, tenzij op hem een der andere in het eerste lid genoemde gevallen van toepassing is.

Afdeling IV: Personen die als belanghebbenden in de zin van artikel 66, vijfde lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap kunnen worden aangemerkt

Artikel 7

Onder rechtstreeks betrokken persoon wordt eveneens verstaan, voor zover zij daarbij een rechtstreeks belang hebben, degene die met de persoon op wie het voornemen tot intrekking rechtstreeks betrekking heeft, een duurzame relatie heeft en bij hem duurzaam inwonend is, als ook de bij deze persoon inwonende minderjarige stiefkinderen.

Hoofdstuk III: Voorschriften met betrekking tot het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002

Artikel 8

1. De uitvoeringsautoriteiten bij wie een optieverklaring of naturalisatieverzoek wordt ingediend, zijn gemandateerd om, voor zover een wettelijk voorschrift of de aard van de bevoegdheid zich daartegen niet verzet, namens de Minister alle beslissingen te nemen, stukken af te doen en brieven te tekenen ten aanzien van de aangelegenheden voortvloeiend uit de artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002. Tot deze aangelegenheden wordt tevens gerekend de buitenbehandelingstelling van een optieverklaring of naturalisatieverzoek wegens de niet-betaling van de verschuldigde gelden.

2. De uitvoeringsautoriteiten houden aantekening van de gevallen waarin ontheffing is verleend.

Artikel 9

De uitvoeringsautoriteit kan van de in het voorgaande artikel bedoelde bevoegdheden ondermandaat verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, voor zover dat in overeenstemming is met de aard van de werkzaamheden van die functionarissen en de aard van de bevoegdheid zich daartegen niet verzet.

Artikel 10

1. Een verzoeker die zijn optieverklaring of naturalisatieverzoek in Nederland of in het buitenland dient in te dienen, is min- of onvermogend als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002, indien hij aan de hand van een verklaring omtrent inkomen en vermogen als bedoeld in artikel 25 van de Wet op de rechtsbijstand aantoont dat zijn netto maandinkomen niet uitkomt boven de op hem toepasselijke norm ingevolge de Algemene Bijstandswet, dan wel een verklaring bijstandsgerechtigden en asielzoekers, alsmede de meest recente uitkeringsstrook overlegt.

2. Bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de verzoeker wordt mede in aanmerking genomen het inkomen van de echtgenoot of echtgenote, tenzij deze duurzaam van de verzoeker gescheiden leeft, en van de persoon met wie de verzoeker duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij tussen deze en de verzoeker een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

3. Bij gemeenschappelijk verzoek worden de verzoekers gelijkgesteld met min- of onvermogenden indien hun gezamenlijke netto-inkomen minder is dan de op hen toepasselijke norm van de Algemene Bijstandswet.

4. Is de verzoeker een betalingsplichtige minderjarige dan zijn de vorige leden van toepassing op de persoon die jegens hem onderhoudsplichtig is.

Artikel 11

1. Een verzoeker die zijn optieverklaring of naturalisatieverzoek in de Nederlandse Antillen dient in te dienen, is min- of onvermogend als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002, indien hij en een verklaring van de belastingdienst overlegt waaruit blijkt dat hij niet voor de belastingen wordt aangeslagen.

2. Bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de verzoeker wordt mede in aanmerking genomen het inkomen en vermogen van de echtgenoot of echtgenote, tenzij deze duurzaam van de verzoeker gescheiden leeft, en van de persoon met wie de verzoeker duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij tussen deze en de verzoeker een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

3. Bij gemeenschappelijk verzoek worden de verzoekers gelijkgesteld met min- of onvermogenden indien hun gezamenlijke netto-inkomen minder is dan de op hen toepasselijke norm vereist voor het opleggen van een aanslag in de inkomstenbelastingen.

4. Is de verzoeker een betalingsplichtige minderjarige dan zijn de vorige leden van toepassing op de persoon die jegens hem onderhoudsplichtig is.

Artikel 12

1. Een verzoeker die zijn optieverklaring of naturalisatieverzoek in Aruba dient in te dienen, is min- of onvermogend als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002, indien hij een kaart overlegt omtrent inkomen en vermogen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening kosteloze rechtskundige bijstand.

2. Bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de verzoeker wordt mede in aanmerking genomen het inkomen en vermogen van de echtgenoot of echtgenote, tenzij deze duurzaam van de verzoeker gescheiden leeft, en van de persoon met wie de verzoeker duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij tussen deze en de verzoeker een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

3. Bij gemeenschappelijk verzoek worden de verzoekers gelijkgesteld met min- of onvermogenden indien hun gezamenlijke netto-inkomen minder is dan de op hen toepasselijke norm van de Landsverordening kosteloze rechtskundige bijstand.

4. Is de verzoeker een betalingsplichtige minderjarige dan zijn de vorige leden van toepassing op de persoon die jegens hem onderhoudsplichtig is.

Artikel 13

1. Met uitzondering van de hoofden van de diplomatieke en consulaire posten dragen de uitvoeringsautoriteiten de in artikel 8, eerste lid, van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 bedoelde geldbedragen uiterlijk op de eerste werkdag van de tweede maand na de dag van inning af door overboeking op een door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan te geven bankrekening. Hij meldt de afdrachtplichtige de ontvangst en geeft, na controle van de juistheid van deze bedragen, daarvan kwijting.

2. De hoofden van de diplomatieke en consulaire posten dragen de in artikel 8, eerste lid, van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 bedoelde geldbedragen uiterlijk op de eerste werkdag van de tweede maand na de dag van inning af aan de Minister van Buitenlandse Zaken ter overboeking op een door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan te geven bankrekening.

3. Het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst kan op verzoek van een uitvoeringsautoriteit met hem andere tijdstippen en perioden van afdracht overeenkomen.

Hoofdstuk IV: Voorschriften met betrekking tot het Besluit bericht omtrent toelating

Artikel 14

1. Tot het afgeven van berichten omtrent toelating zijn in Nederland bevoegd de korpschefs, bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993.

2. Tot het afgeven van berichten omtrent toelating zijn in de Nederlandse Antillen bevoegd de chefs van de vreemdelingendiensten in de eilandgebieden.

3. Tot het afgeven van berichten omtrent toelating is in Aruba bevoegd de directeur van de met de uitvoering van de Landsverordening toelating en uitzetting belaste dienst.

Artikel 15

De uitvoeringautoriteiten dienen verzoeken om een bericht omtrent toelating in met gebruikmaking van de modelformulieren die daarvoor in de bijlage bij de Handleiding zijn gegeven.

Slotbepalingen

Artikel 16

De Machtigingsregeling naturalisatie en naturalisatiegelden 1998 vervalt.

Artikel 17

1. Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba geplaatst.

2. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel 12 en artikel 14, derde lid, in werking met ingang van 1 april 2003; artikel 6 is slechts van toepassing op Nederland en de Nederlandse Antillen.

3. Deze regeling wordt aangehaald als Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap.

Den Haag, 13 maart 2003.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,H.P.A. Nawijn.

Toelichting

Algemeen

Deze ministeriële regeling geeft nadere invulling aan het Besluit verkrijging en verlies van het Nederlanderschap, het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 en het Besluit bericht omtrent toelating. Tevens geeft deze regeling beleidsregels met betrekking tot de verplichting tot afstand van de nationaliteit van het land van oorsprong bij de naturalisatie tot Nederlander.

Deze ministeriële regeling is tot stand gekomen in overeenstemming met de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen en de Minister van Justitie van Aruba, alsmede met de Minister van Buitenlandse Zaken. Deze regeling bevat dientengevolge het geheel van voorschriften dat tot de competenties van deze Ministers behoort. Aldus is het mogelijk de uitvoeringsvoorschriften in een instrument te concentreren.

Artikelen

Artikel 2

De Rijkswet op het Nederlanderschap kent een Handleiding voor de toepassing van deze Rijkswet, welke aangepaste versies kent voor de praktijk van de Nederlandse Antillen en van Aruba, alsook voor de diplomatieke en consulaire posten. De Handleiding beschrijft alle onderdelen van de praktijk van verkrijging en het verlies van het Nederlanderschap. De Handleiding is als circulaire gepubliceerd en instrueert rechtstreeks die ambtenaren en autoriteiten, die betrokken zijn bij de advisering van de minister van Justitie in het kader van de naturalisatieprocedure. Niet alle autoriteiten die bij de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap betrokken zijn, hebben een rechtstreekse band met de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en kunnen door hem bij wijze van eenvoudige instructie worden aangestuurd. Ter bevordering van een eenvormige toepassing van de Rijkswet ook bij de behandeling van optieverklaringen bepaalt artikel 2 dat de uitvoeringsautoriteiten hun werkzaamheden uitoefenen in overeenstemming met de Handleiding. De Handleidingen worden regelmatig door tussentijdse instructies, de zogenaamde `tussentijdse berichten nationaliteiten', geactualiseerd. Ook die instructies zullen de uitvoeringsautoriteiten bij hun werkzaamheden in acht moeten nemen. De behandeling van opties en naturalisaties door de hoofden van diplomatieke en consulaire posten vindt plaats overeenkomstig de regels die voor deze procedures in Nederland gelden, tenzij bijzondere regels van toepassing zijn.

Artikel 3

Tot de doelstellingen van de wijzigingen die de Rijkswet op het Nederlanderschap heeft ondergaan, behoort de vereenvoudiging van de verkrijging van het Nederlanderschap voor die personen, die aan bepaalde bijzondere voorwaarden - thans neergelegd in artikel 6 van de Rijkswet op het Nederlanderschap - voldoen, en in het algemeen tot een versnelling van de verkrijgingsprocedure. Om tot een duidelijke centrale archiefvorming te kunnen komen, bepaalt het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, dat de uitvoeringsautoriteiten de belangrijkste documenten van de optieprocedure in afschrift aan de Minister dienen te zenden. De wijze van toezending zal door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst worden bepaald. Om te kunnen beoordelen of de optieprocedure zoals in de wet voorgeschreven aan zijn doelstellingen beantwoordt en overeenkomstig de daarvoor gestelde voorschriften wordt uitgevoerd, kan het hoofd op eigen initiatief een onderzoek instellen. De uitvoeringsinstanties dienen daaraan hun medewerking te verlenen.

Artikel 4

Het Nederlanderschap wordt in geval van naturalisatie openbaar door de bekendmaking van het koninklijk besluit waarin het is verleend, en in geval van optie door de bekendmaking van de beslissing op de optieverklaring, de optiebevestiging. De bekendmaking van de naturalisatie geschiedt door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Hij bepaalt thans vorm en inhoud van deze bekendmaking. Van deze verkrijging van het Nederlanderschap wordt de betrokken uitvoeringsautoriteit onverwijld op de hoogte gesteld (artikel 38, 44, 50 en 56 Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap).

In geval van verkrijging van het Nederlanderschap door optie wordt het Nederlanderschap verkregen door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Rijkswet. Van deze bevestiging wordt de betrokkene mededeling gedaan. Het te hanteren model van de mededeling van deze bevestiging is opgenomen in de bijlage bij de Handleiding. Ter vergroting van de eenvormigheid van deze mededeling, en ter benadrukking van het importante en ceremoniële karakter daarvan, kan de Minister nadere regels stellen aan de vormgeving.

Artikel 5

In de nota `Integratie in het perspectief van immigratie' (Kamerstukken II 2001-2002, 28 298, nr. 1) is door het toenmalige kabinet medegedeeld dat de gemeentebesturen en andere bij de verkrijging en de verlening van het Nederlanderschap betrokken autoriteiten zullen worden opgeroepen om de nieuwe Nederlanders naar aanleiding van de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit te informeren over het belang van die verkrijging en over de daaraan verbonden rechten en plichten. Om zulks te stimuleren is in mei 2002 de brochure 'Handreiking Ceremonie bij Naturalisatie' aan de gemeentebesturen gezonden. Bij de begrotingsbehandeling voor het jaar 2003 van het ministerie van Justitie heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie toegezegd de daarbij ingediende motie (Kamerstukken 2002-2003, 28 600 VI, nr. 49) om met een voorstel te komen om de verwerving van het Nederlanderschap een waardige invulling te geven, uit te voeren. Mede hiertoe is in dit artikel erin voorzien dat de autoriteit die bij de verkrijging van het Nederlanderschap door optie of naturalisatie betrokken was nieuwe Nederlanders kan uitnodigen voor een bijeenkomst ter viering van de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap.

Naturalisatie vormt een belangrijke stap bij de integratie en brengt een volwaardig burgerschap mee. Het is een belangrijke mijlpaal. Het moment van de verkrijging van het Nederlanderschap mag dan ook niet onopgemerkt voorbij gaan. In een feestelijke viering kan uitdrukkelijk worden stilgestaan bij het verkrijgen van het Nederlandse staatsburgerschap en de daarmee verworven rechten en plichten. Op die wijze nieuwe Nederlanders extra welkom heten kan een positief effect hebben op de verdere maatschappelijke integratie van deze personen. Voor suggesties om inhoud en vorm te geven aan de viering van de naturalisatie wordt kortheidshalve verwezen naar bovengenoemde brochure.

Artikel 6

Voor nadere informatie over de regels betreffende de afstandsverplichting wordt verwezen naar de Handleiding onder artikel 9.

Artikel 7

Artikel 66, vijfde lid, geeft in de tweede zin aan de Minister de bevoegdheid om in het kader van de procedure tot intrekking van het Nederlanderschap andere dan de reeds in dit lid genoemde personen als betrokken bij de intrekking aan te wijzen. Als zodanig worden in de regeling twee groepen personen vermeld, te weten degene die met de persoon op wie de intrekking rechtstreeks betrekking heeft, een duurzame relatie heeft en bij hem duurzaam inwonend is, als ook de minderjarige stiefkinderen van deze persoon die bij hem inwonen. Ook voor deze personen geldt dat zij slechts dan en in die mate geacht worden betrokken te zijn, indien en voor zover zij bij de intrekking een rechtstreeks belang hebben.

Dit artikel verhindert niet dat de minister in incidentele gevallen ook andere personen als zodanig aan kan wijzen.

Artikel 8

Het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 brengt mee, dat een aantal handelingen en beslissingen, die nodig zijn voor een snelle en efficiënte uitvoering van dit Besluit, aan uitvoeringsinstanties wordt gemandateerd. Om die reden wordt in artikel 8 aan de uitvoeringsautoriteiten de bevoegdheid verleend om namens de Minister deze handelingen te verrichten. Dat betreft dan in de eerste plaats de bevoegdheid om op grond van de artikelen 2 en 3 van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 te beslissen welk bedrag door de optant of naturalisandus, of bij gelijktijdig verzoek door de optanten of naturalisandi betaald moet worden, en of de naturalisandus of naturalisandi in aanmerking komt of komen voor verminderd tarief als bedoeld in het tweede lid van artikel 3 van het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002. Ook moeten de uitvoeringsautoriteiten vaststellen of de optant of naturalisandus is vrijgesteld van betaling van deze gelden of in aanmerking komt voor ontheffing ervan, als bedoeld in artikel 4 van dat Besluit. De uitvoeringsautoriteiten, bij wie overeenkomstig artikel 5 van het Besluit betaald is, zullen verder bevoegd zijn kwijting van de betaling te geven, en in geval van artikel 6 tot buitenbehandelingstelling te beslissen en daarvan - zoals door de Algemene wet bestuursrecht vereist, binnen vier weken mededeling te doen. Tevens zullen zij optieverklaringen en naturalisatieverzoeken buiten werking stellen indien de betrokkene niet tijdig heeft betaald. Voor deze besluiten en mededelingen zijn modellen opgenomen in de bijlage bij de Handleiding.

De behandeling van bezwaren tegen de weigering om ontheffing van naturalisatiegelden te verlenen en tegen de buitenbehandelingstelling wegens niet tijdige betaling wordt in dit artikel niet gemandateerd, die blijft in handen van de Minister, die daarbij wordt vertegenwoordigd door het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Artikel 9

Ingevolge algemene regels van bestuursrecht kan een mandaatgever toestaan dat ondermandaat wordt verleend. Omdat niet goed voorstelbaar is dat de uitvoeringsautoriteit in alle gevallen zelf gebruik zal maken van de in deze regeling gegeven bevoegdheden of de in deze regeling toegekende taken zelf zal verrichten, kan hij daarvan ondermandaat verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen.

Artikel 10, 11 en 12

De vraag of een optant of naturalisandus in aanmerking komt voor het voor min- en onvermogenden geldende tarief wordt in elk van de landen van het Koninkrijk op eigen wijze bepaald. De artikelen 10, 11 en 12 zien op deze landelijke regelingen. De uitvoeringsautoriteit past de voor zijn land geldende regeling toe. De vraag welke uitvoeringsautoriteit in het individuele geval bevoegd is, wordt, indien het een optieverklaring betreft, bepaald door de artikelen 7, 13, 19 en 25, en indien het een naturalisatieverzoek betreft door de artikelen 33, 39, 45 en 51 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap. De in het betreffende Rijksdeel geldende Handleiding geeft bij de informatie omtrent artikel 13 van de Rijkswet een uitvoerige toelichting gegeven op dit onderwerp, waarnaar hier verwezen wordt.

Artikel 13

Het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 bepaalt in artikel 8 dat de uitvoeringsautoriteiten een gedeelte van de geïnde naturalisatiegelden dienen af te dragen aan de Minister van Justitie. De hoofden van de diplomatieke en consulaire posten dragen deze bedragen af door tussenkomst van de Minister van Buitenlandse Zaken.

Het af te dragen bedrag betreft het gedeelte van het naturalisatiegeld dat dient ter vergoeding van de kosten die de Immigratie- en Naturalisatiedienst als centrale naturalisatiedienst bij de beoordeling van het naturalisatieverzoek maakt. Het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst stelt vast op welke bankrekening het af te dragen bedrag overgemaakt moet worden. De afdrachtplichtige wordt van de ontvangst op de hoogte gesteld. Nadat de juistheid van het overgemaakte bedrag is vastgesteld, geeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst daarvan een bewijs van kwijting.

Artikel 14

Artikel 2, eerste lid, van het Besluit bericht omtrent toelating bepaalt dat de daartoe bevoegde ministers elk voor het eigen land de autoriteiten en ambtenaren aanwijzen zie bevoegd zijn tot het afgeven van berichten omtrent toelating. Omdat het voor een goede uitvoering van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap en van het Besluit bericht omtrent toelating van belang is dat in het gehele Koninkrijk bekend is welke autoriteiten en ambtenaren in de drie landen van het Koninkrijk bevoegd zijn tot het afgeven van berichten omtrent toelating, zijn deze in deze ministeriële regeling uitdrukkelijk genoemd.

Artikel 15

Om het berichtenverkeer tussen de uitvoeringsautoriteiten en de autoriteiten en ambtenaren die bevoegd zijn berichten omtrent toelating af te geven, te vereenvoudigen zijn standaardformulieren ontwikkeld. Deze zijn als bijlage opgenomen bij de Handleiding.

Artikel 17

Omdat op onderdelen van de ministeriële regeling nog overleg gevoerd wordt tussen de ministeries van Justitie, zal de inwerkingtreding van enkele bepalingen op een later tijdstip plaatsvinden.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

H.P.A. Nawijn.

Naar boven