Regeling taken en bevoegdheden privacy-functionaris van het Ministerie
van VROM
5 maart 2003
BSG2002079272
Bureau Secretaris-Generaal
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Gelet op de artikelen 62 en 64 van de Wet bescherming persoonsgegevens;
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
1. de Minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer;
2. privacyfunctionaris: de voor het Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer inclusief de daaronder ressorterende
diensten en instellingen als zodanig aangewezen functionaris voor de gegevensbescherming
als bedoeld in artikel 62 van de Wet bescherming persoonsgegevens;
3. wettelijke taken: de in artikel 62, 63 en 64 Wet bescherming
persoonsgegevens genoemde taken.
Artikel 2
De privacy-functionaris vervult de in de artikelen 62, 63 en 64 van de
Wet bescherming persoonsgegevens genoemde taken.
Artikel 3
1. De privacy-functionaris beschikt ten opzichte van de onder de Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ressorterende diensten
en de daarbij werkzame personen over de bevoegdheden zoals bedoeld in de artikelen
5:15, 5:16, 5:17, 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht, met dien
verstande dat waar in bedoelde artikelen wordt gesproken van `toezichthouder'
daaronder wordt verstaan: privacy-functionaris.
2. De privacy-functionaris maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik
voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
Artikel 4
1. Bij de uitoefening van zijn taak draagt de privacy-functionaris een
legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door de Minister.
2. De privacy-functionaris toont zijn legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.
Artikel 5
1. Ieder die werkzaam is bij een onder de Minister ressorterende dienst,
is verplicht aan de privacy-functionaris binnen de door hem gestelde redelijke
termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijze kan vorderen
bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden.
2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht
zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor
zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
Artikel 6
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 7
Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling taken en bevoegdheden
privacy-functionaris van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 5 maart 2003.
De Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,H.G.J. Kamp.
Toelichting
Algemeen
Overwegende dat:
• er interdepartementaal afspraken zijn gemaakt om bij elk ministerie
een functionaris voor de gegevensbescherming (verder: de privacy-functionaris)
aan te stellen;
• de Wet bescherming persoonsgegevens met ingang van 1 september
2001 in werking is getreden;
• de Regeling Wet bescherming persoonsgegevens Ministerie van VROM
in september 2001 is vastgesteld;
• het Statuut voor Informatiebeveiliging en Bescherming van persoonsgegevens
VROM per 1 juni 2001 van kracht is geworden;
• de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
als `verantwoordelijke' in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens,
bij beschikking van 22 januari 2002, een functionaris voor de gegevensbescherming
heeft benoemd.
In het derde lid van artikel 64 van de Wet bescherming persoonsgegevens
legt de wet de werkgever die een functionaris voor de gegevensbescherming
heeft aangesteld, de verplichting op aan die functionaris bevoegdheden toe
te kennen van een niveau gelijkwaardig aan die zijn omschreven in afdeling
5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het zijn de algemene toezichtsbevoegdheden, zoals het vorderen van inlichtingen,
het inzage mogen hebben, het mogen betreden van allerlei plaatsen, etc.
De voorliggende regeling geeft aan dit wettelijk voorschrift een nadere
uitwerking.
Bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
vinden talloze verwerkingen van persoonsgegevens plaats. Deze verwerkingen
zijn gebaseerd op de uitvoering van de publiekrechtelijke taken van of namens
de minister, op het nakomen van wettelijke verplichtingen en op de uitvoering
van overeenkomsten.
De Minister is hiervoor de verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming
persoonsgegevens (zie artikel 1 onder d).
De Minister kan zijn verplichtingen en taken op grond van de Wbp mandateren
aan een beheerder. De beheerder is de directeur of het hoofd van een organisatieonderdeel
aan wie krachtens de geldende organisatie- en mandaatregeling de taken en
bevoegdheden van de Minister zijn gemandateerd. De beheerder is dus hiërarchisch
ondergeschikt aan de Minister.
De beheerder zal namens de Minister vaak het beheer hebben over die verwerkingen
van persoonsgegevens waarvoor hij/zij als directeur of hoofd van een organisatieonderdeel
de verantwoordelijkheid draagt. De beheerder is in algemene zin gemachtigd
externe ondersteuning in te huren voor ondersteuning bij projecten, waarin
verwerkingen van persoonsgegevens zowel binnen als buiten het Ministerie plaatsvinden.
Om die reden is er de voorkeur aan gegeven de toedeling van de bevoegdheden
van de privacy-functionaris van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer in de vorm van een ministeriële regeling vast
te leggen.
De privacy-functionaris zal het toezicht immers ook uitoefenen op die
verwerkingen van persoonsgegevens die niet door medewerkers van het Ministerie
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer maar door derden
worden verricht. Als voorbeeld kan worden genoemd het softwarepakket Workpace.
De door dit systeem gegenereerde persoonsgevens worden in opdracht van het
Ministerie geanalyseerd door een extern bureau.
Te dien einde zal in de betreffende bewerkersovereenkomsten een bepaling
ter zake worden opgenomen.
Artikelsgewijs
Artikel 1
verwerking van persoonsgegevens door de Minister van VROM:
Het betreft het toezicht op alle verwerkingen waarvoor de Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer alleen of tezamen met
anderen het doel en de middelen vaststelt, waarbij dit criterium in de Regeling
en het handboek Bescherming persoonsgegevens nader is uitgewerkt als alle
verwerkingen die onder de directe verantwoordelijkheid vallen van de Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De privacy-functionaris
zal op de grensgebieden waar het onduidelijk is wie direct verantwoordelijk
is of doel en middelen vaststelt, moeten proberen helderheid te scheppen in
de vraag wie als verantwoordelijke kan worden aangemerkt, bijvoorbeeld in
het geval van een agentschap. Dan pas weet hij immers hoever zijn eigen bevoegdheden
strekken.
Artikel 1, lid 3 overeenkomstig het bij of krachtens de
wet bepaalde
Dit betekent in ieder geval overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens,
maar ook overeenkomstig alle sectorale of bijzondere wetgeving waarin de omgang
met persoonsgegevens is geregeld (artikel 64 van de Wet bescherming persoonsgegevens).
De privacy-functionaris dient ingevolge art. 63 lid 1 Wet bescherming persoonsgegevens
ook over toereikende kennis te beschikken op dit gebied.
Artikel 2
De in de artikelen 62, 63 en 64 wet bescherming persoonsgegevens genoemde
wettelijke taken zijn:
- het houden van toezicht op het verwerken van persoonsgegevens door de
verantwoordelijke overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde;
- het geven van aanbevelingen aan de Minister;
- het verslag doen van werkzaamheden en bevindingen aan de Minister.
Artikel 3
Een privacy-functionaris wordt niet zoals het College bescherming persoonsgegevens
op grond van het publieke recht in het leven geroepen. Daarom dienen aan de
functionaris expliciet handhavings- of andere bevoegdheden toegekend te worden
om zijn taak te kunnen uitvoeren.
Hij is geen toezichthouder in de zin van artikel 5:11 van de Algemene
wet bestuursrecht; de Wet bescherming persoonsgegevens bepaalt alleen dat
zijn bevoegdheden gelijkwaardig moeten zijn aan die in afdeling 5.2 Algemene
wet bestuursrecht. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer moet daarvoor zorgdragen.
Artikel 3, eerste lid
a. `het betreden van plaatsen':
In geval van binnentreden van een woning geldt tevens de Algemene wet
op het binnentreden, waarin procedurevoorschriften zijn gegeven die in acht
moeten worden genomen bij het maken van inbreuk op het `huisrecht'. In beginsel
zal de bevoegdheid van de privacy-functionaris plaatsen te betreden zich richten
op het betreden van plaatsen binnen het ministerie. Een woning moet terughoudend
en alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen worden onderzocht. Denkbaar
is dat een woning in het kader van tele- en thuiswerken wordt bezocht. De
bevoegdheid gelijkwaardig aan artikel 5:15 Algemene wet bestuursrecht verschaft
de privacy-functionaris `het recht op entree'. Wat hij verder `binnen' mag
doen, wordt voornamelijk door de artikelen 5:13, 5:16, 5:17, 5:18 en 5:20
geregeld.
b. `inlichtingen vorderen':
De privacy-functionaris is bevoegd inlichtingen welke hij redelijkerwijs
voor de vervulling van zijn taak nodig heeft te vorderen (5.13 en 5:16 Algemene
wet bestuursrecht). De privacy-functionaris moet zelf de afweging (kunnen)
maken tot het stellen van welke vragen zijn bevoegdheid strekt.
c. `inzage zakelijke gegevens':
Dit artikel geeft de privacy-functionaris de bevoegdheid om bijvoorbeeld
kopieën van videobanden of CD-ROMS te maken (5:17 Algemene wet bestuursrecht).
d. `onderzoek, opneming en monsterneming':
Dit artikel kan de privacy-functionaris bijvoorbeeld de bevoegdheid geven
soft- en hardware, systeemconcepten, beveiligingsplannen, archieven en dergelijke
aan een onderzoek te onderwerpen (5:18 Algemene wet bestuursrecht).
e. `onderzoek vervoermiddelen':
Het zal zeer waarschijnlijk niet of nauwelijks voorkomen dat de privacy-functionaris
een vervoermiddel of de lading wil onderzoeken in verband met dataprotectie.
Denkbaar is het onderzoek naar het veilig transporteren van gegevens /dossiers
door de bestuurder in het kader van tele- of thuiswerken of naar het al dan
niet geautoriseerd zijn van de bestuurder tot vervoerde dossiers. Daarnaast
kan ook worden gedacht aan transport van gegevens die gaan worden vernietigd
(5:19 Algemene wet bestuursrecht).
Naast voornoemde bepalingen die de daadwerkelijke bevoegdheden betreffen,
zijn enkele aanvullende bepalingen van belang. Deze bepalingen normeren de
wijze waarop de toezichthouder van zijn bevoegdheden gebruik mag maken. Het
betreft de volgende bepalingen:
Artikel 3, tweede lid, `proportioneel gebruik van bevoegdheden':
Een toezichthouder valt onder de gehele Algemene wet bestuursrecht en
moet zich aan alle algemene beginselen van behoorlijk bestuur houden. De privacy-functionaris
valt ook onder dit regime en beginselen als verbod van détournement
de pouvoir, verbod van willekeur, evenredigheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel,
gelijkheidsbeginsel, zorgvuldige voorbereiding, belangenafweging en motiveringsplicht
gelden net zo goed voor de privacy-functionaris.
Artikel 4, `legitimatie':
Ingevolge artikel 4 beschikt de privacy-functionaris over een door het
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer uitgegeven
pas met daarop duidelijk zijn foto, naam en hoedanigheid (art. 5:12 Algemene
wet bestuursrecht).
Bij de uitvoering van zijn taak zal de privacy-functionaris niet alleen
met bevoegdheden en verplichtingen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens
en de Algemene wet bestuursrecht te maken hebben. Andere wetten kunnen ook
een rol spelen, zoals de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en
de Wet bescherming staatsgeheimen.
Artikel 5, `verplichting tot medewerking':
Naast de bevoegdheden die aan de privacy-functionaris moeten worden toegekend,
moet er een verplichting tot medewerking worden opgelegd aan de medewerkers
van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Zonder die verplichting wordt het voor de privacyfunctionaris immers zeer
lastig zijn bevoegdheden uit te oefenen.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
H.G.J. Kamp