Wijziging Zeedagenregeling 2003

29 december 2003

Nr. TRCJZ/2003/11080

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 12 van verordening (EG) van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften;

Gelet op de artikelen 3 en 4 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;

Besluit:

Artikel I

De Zeedagenregeling 20031 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

2. De onderdelen c tot en met e en k tot en met q vervallen.

B

De artikelen 2 tot en met 12 en 14 tot en met 16 vervallen.

C

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

1. Het is verboden in januari 2004 met een vissersvaartuig de visserij uit te oefenen met de typen vistuig, bedoeld in onderdeel 3 van bijlage XVII, in de in onderdeel 2 van die bijlage bedoelde geografische gebieden, en die typen vistuig aan boord te houden, indien:

a. het aantal kalenderdagen, waarvoor het vissersvaartuig in aanmerking komt op grond van de onderdelen 6a, 6e, 8 en 9 van bijlage XVII en van het tweede en derde lid, is bereikt, of

b. de ondernemer van het vissersvaartuig deelneemt aan een groepscontingent en de voor het segment waartoe het vissersvaartuig behoort geldende groepsinspanning is bereikt.

2. Voor de toepassing van het eerste lid worden in aanvulling op de kalenderdagen die op grond van het eerste lid gelden, voor januari 2004 twee kalenderdagen toegekend aan een vissersvaartuig dat in die periode één van de in onderdeel 4a van bijlage XVII genoemde vistuigen aan boord heeft of gebruikt en dat niet in aanmerking komt voor kalenderdagen op grond van onderdeel 6e van die bijlage.

3. De minister kan op verzoek van de ondernemer het aantal kalenderdagen waarvoor die ondernemer op grond van het eerste en tweede lid in aanmerking komt, aanpassen in verband met onvoorziene omstandigheden, als gevolg waarvan het niet mogelijk is met het desbetreffende vissersvaartuig de visserij uit te oefenen en het vissersvaartuig tijdelijk verhinderd is in een haven aan te landen.

4. De minister kan op verzoek van een groepsbestuur toestaan dat een gedeelte van de groepsinspanning wordt benut door tot een andere groep behorende vissersvaartuigen van hetzelfde segment.

5. Een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt vóór 24 januari 2004 ingediend bij de minister op een daartoe bestemd formulier.

6. Bij de toepassing van artikel 1, eerste lid, onderdelen b en r, neemt de groep de onderdelen 10c en 12 van bijlage XVII in acht.

Artikel II

De Tijdelijke Regeling zeedagen 2003 wordt ingetrokken.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
overeenkomstig het door de Minister genomen besluit:de Directeur-Generaal,
A. Oostra.

Toelichting

Door onderhavige regeling tot wijziging van de Zeedagenregeling 2003 komt het nationale stelsel van zeedagen te vervallen. Het nationale zeedagenstelsel diende ter implementatie van het communautaire Meerjarig Oriëntatieprogramma (MOP) waarin de doelstellingen voor de capaciteit van de nationale vloten waren neergelegd. Het MOP is met de inwerkingtreding van het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) – derhalve met ingang van 1 januari 2003 – komen te vervallen.

Het was op dat moment echter nog onduidelijk in hoeverre de doelstellingen van het zogenoemde MOP IV nog een rol zouden spelen bij de vaststelling van de referentiewaarden voor de toegestane omvang van de nationale vloten op grond van Verordening (EG) nr. 2371/2003 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2003 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PbEG L 358). Om die reden is het stelsel van zeedagen voor het jaar 2003 gehandhaafd.

Inmiddels zijn bij Verordening (EG) nr. 1438/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 augustus 2003 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van het gemeenschappelijk vlootbeleid als omschreven in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (PbEU L 204) de referentieniveaus voor de lidstaten vastgesteld. Het referentieniveau voor Nederland geeft geen aanleiding meer tot het handhaven van het nationale stelsel van zeedagen. Wel biedt het nieuwe GVB de mogelijkheid dat de Raad van de Europese Unie in het kader van een beheers- of herstelplan een communautair inspanningsregime vaststelt.

Voor 2004 is een herstelplan kabeljauw vastgesteld dat met ingang van 1 februari 2004 in werking zal treden. Voor 2003 was een tijdelijk herstelplan kabeljauw vastgesteld dat is opgenomen in bijlage XVII van eerstgenoemde verordening. Ter overbrugging van de maand januari 2004 heeft de Raad van Visserijministers het tijdelijk herstelplan kabeljauw verlengd tot 1 februari 2004. Het deel van de Zeedagenregeling 2003 dat dient ter implementatie van voornoemde bijlage XVII blijft derhalve vooralsnog gehandhaafd. Met ingang van 1 februari 2004 zal er een nieuwe regeling in werking treden ter implementatie van het definitieve kabeljauwherstelplan.

Het vervallen van het nationale stelsel van zeedagen heeft een lichte daling van de administratieve lasten tot gevolg. Deze daling wordt veroorzaakt door het vervallen van de ontheffingsmogelijkheid van het maximaal aantal zeedagen voor garnalenvissers. In 2003 zijn 80 ontheffingen aangevraagd. Het opstellen van een verzoek tot ontheffing neemt 15 minuten in beslag (afgezien van de inspanningen van de boekhouder). Dit komt neer op een administratieve last van € 7,50 per ontheffing. In totaal worden de administratieve lasten derhalve jaarlijks verminderd met € 600.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

overeenkomstig het door de Minister genomen besluit:de Directeur-Generaal,

A. Oostra

  • 1

    Scrt. 2003, 21; laatstelijk gewijzigd bij regeling van 3 oktober 2003 (Stcrt. 197).

Naar boven