Wijziging Beschikking visserij, visserijzone, zeegebied en kustwateren

5 december 2003

Nr. TRCJZ/2003/6218

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 3 en 4 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977;

Besluit:

Artikel I

De Beschikking visserij, visserijzone, zeegebied en kustwateren1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het derde lid wordt de zinsnede ‘artikel 2, derde lid,’ vervangen door: artikel 2, derde tot en met zevende lid,.

2. In het vijfde lid wordt de zinsnede ‘derde lid onder f’ vervangen door: derde lid, onderdeel e,.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Het is verboden in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren te vissen met enig vistuig geschikt voor het vangen van schelpdieren.

C

Artikel 6 vervalt.

D

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

1. Het is verboden in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren schelpdieren uit te zaaien of uit te zetten.

2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor het uitzetten of uitzaaien van:

a. mosselen in de Waddenzee, indien deze afkomstig zijn uit het Nederlandse gedeelte van de Waddenzee;

b. mosselen en oesters in de Oosterschelde, indien deze afkomstig zijn uit de Oosterschelde.

E

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In het eerste lid vervalt de aanduiding ‘6,’.

2.

In het tweede lid wordt ‘vistuigen geschikt voor het vangen van kokkels/kokhanen of mosselen en zeesterren’ vervangen door: vistuigen geschikt voor het vangen van schelpdieren.

F

In artikel 13a wordt de zinsnede ‘voor wateren als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c,’ vervangen door: voor kustwateren.

G

Bijlage 1 en bijlage 2 worden vervangen door de bij deze regeling als bijlage 1 en bijlage 2 bij de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren gevoegde bijlagen.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 5 december 2003.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Bijlage 1

Gebied I (Balgzand en Breehorn)

In het westen en het zuiden begrensd door de kust van Noord-Holland vanaf het sectorlicht op de dijk achter de Berghaven te Den Helder tot de noordelijke dam van de haveningang van Den Oever.

In het noorden begrensd door een lijn vanaf het eerdergenoemde sectorlicht naar de ton M3 en vandaar via de lichtboeien en tonnen van het Malzwin, genummerd M5, M7, M9, M11, M13, (punt 1: 52°59.1426' NB en 04°⁠56.3244' OL) en vervolgens over de punten 2 (52°⁠57.1285' NB en 04°56.1595' OL), 3 (52°56.1395' NB en 04°56.6405' OL), 4 (52°56.3055' NB en 04°57.4365' OL), 5 (52°56.6285' NB en 04°57.3615' OL), 6 (52°56.6985' NB en 04°58.2335' OL), 7 (52°56.8845' NB en 04°58.4945' OL) en vandaar in oostelijke richting over de lijn van gemiddeld LLWS naar het havenhoofd van Den Oever.

Gebied II (Terschellingerwad en Jacobsruggen)

In het noordoosten en het oosten begrensd door een lijn vanaf de Noordkaap op de Boschplaat van Terschelling naar de ton O96, vervolgens langs de tonnen en drijfbakens van het Oosterom (even nummers aflopend O96 t/m O42) naar de percelen van de Noorderbalgen.

In het zuidoosten begrensd door de bovenlijn aan de Terschellingerzijde van de percelen van de Noorderbalgen (NB 43–45, NB 1–7, NB 8–30) en vandaar langs de lichtboeien, tonnen en drijfbakens van de Noordoost-Meep en de West-Meep, genummerd R1/ NOM 10a, NOM 10, NOM8, NOM6, NOM4/S5, NOM2, WM6 en WM4.

In het zuidwesten begrensd door een lijn tussen de lichtboeien en tonnen van de Vlieree, genummerd SG2, VL2a, VL4, VL6, VL8, VL10 en WM4.

In het noorden en noordwesten begrensd door een lijn tussen lichtboeien van het Schuitengat, genummerd SG2, SG4, SG6, SG8, SG 10 en vandaar in noordelijke richting naar de kust van Terschelling en langs de kust in hoofdzakelijk noordoostelijke richting tot het snijpunt met de lijn tussen de eerdergenoemde Noordkaap en de ton O96.

Gebied III (Piet Scheveplaat)

In het noordwesten begrensd door een lijn tussen het scheidingsbaken DG10/KG1 en de lichtboei KG11.

In het noordoosten begrensd door lijnen tussen de lichtopstanden, lichtboeien, tonnen en drijfbakens van de groene zijde van het Kikkertgat, genummerd KG11 t/m KG39.

In het zuidwesten en zuidoosten begrensd door de drijf- en steekbakens van het Dantziggat, genummerd DGI0/KG1 t/m DG36 en vervolgens in rechte lijn naar de lichtopstand KG39.

Gebied IV (Groningerwad)

In het noorden begrensd door de basislijn van de territoriale zee van Nederland tussen het baken op de Boschplaat van Rottumerplaat (53°31.4456' NB en 06°⁠27. 3456' OL) en de Grote Kaap op de Rottumeroog (53°32.3477' NB en 06°⁠34.3118' OL).

In het oosten begrensd door lijnen getrokken tussen de Grote Kaap te Rottumeroog en de tonnen H15 en A1b/H17 in het Horsborngat, van laatstgenoemde ton naar de lichtopstand op het Horsbornzand (ca. 53°31.2367' NB en 06°⁠39,4219' OL), vervolgens via de scheidingston VR naar het westelijk havenhoofd van de Eemshaven.

In het zuiden begrensd door de kust van de provincie Groningen, van het westelijk havenhoofd van de Eemshaven tot de vissershaven van Noordpolderzijl.

In het westen door lijnen getrokken tussen het baken op de Boschplaat van Rottumerplaat en de tonnen en drijfbakens in de Zuidoost Lauwers, achtereenvolgens genummerd: ZOL1, ZOL3, ZOL5, ZOL6, ZOL7, ZOL9, ZOL11, ZOL8, ZOL10, ZOL12, ZOL14, ZOL16, ZOL17, ZOL19, ZOL18, ZOL20, ZOL22, ZOL24, ZOL26, VN2, VN1 en vervolgens langs de steekbakens van de haveningang naar de haven van Noordpolderzijl.

Gebied V (De Hond en de Paap in de Eems)

Het volgens de nieuwste uitgave van de hydrografische kaart nr. 1812.6 droogvallende gebied van de Hond en de Paap, inclusief de geultjes en prielen.

Gebied VI (Noordelijke tak van de Oosterschelde)

Het gebied in het zuidwesten begrensd door een lijn tussen de sectorlichten van de Hoek van Ouwerkerk (51°36.8664' NB en 03°58.2515' OL); en de haven van Stavenisse (51'35.6824' NB en 04°⁠00.2696' OL) en ten noordwesten van de lijn begrensd door de kusten van Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint-Philipsland, alsmede de Grevelingendam en de Philipsdam. Onder het gesloten gebied zijn het Slaak en de Krabbenkreek mede begrepen.

Gebied VII (Westelijk deel van de Roggenplaat)

In het oosten begrensd door een lijn tussen punt 1 gelegen op 51°40.7364' NB en 03°46.5961' OL in de Hammen en punt 2 gelegen op 51°38.8313' NB en 03°46.6712' OL in de Geul van de Roggenplaat. Deze lijn raait op de Plompetoren op de kust van Schouwen.

In het zuiden begrensd door een lijn die loopt tussen punt 2 en punt 3 gelegen op 51°38.9013' NB en 03°43.1611' OL op de Oosterscheldekering, tot het snijpunt met de grens van het verboden vaargebied van de Oosterscheldekering in het Schaar van de Roggenplaat en vandaar in noordwestelijke richting naar de havendam van de Roggenplaathaven.

In het westen begrensd door de havendam van de Roggenplaathaven en de grens van. het verboden vaargebied van de Oosterscheldekering in het stroomgat Hammen, naar de kust van Schouwen.

In het noorden begrensd door de kust van Schouwen, de Westbout en de havendam van Burghsluis tot punt 4 gelegen op 51°⁠40.3513' NB en 03°⁠45.1211' OL, vandaar in zuidoostelijke richting naar punt 5 gelegen op 51°⁠40.0513' NB en 03°⁠45.4711' OL en vervolgens in overwegend noordoostelijke richting naar punt 1.

Bijlage 2

1. Het op grond van de Natuurbeschermingswet gesloten gebied rondom de Griend, zoals aangegeven op de nieuwste uitgave van de hydrografische kaart nr. 1811.4.

2. Het gebied tussen de vaste wal van Vlieland en de lijn lopend door de volgende punten (volgens de nieuwste uitgave van de hydrografische kaart 1811.4):

– de coördinaten:

53°12.9550' NB en 04°55.4200' OL

53°13.7050' NB en 04°59.4200' OL

53°16.2052' NB en 05°01.9200' OL

– de dubbele meetpaal west van de haven van Oost-Vlieland (Oc.10 8s).

3. Het gebied tussen de vaste wal van Ameland en de lijn lopend door de volgende punten (volgens de nieuwste uitgave van de hydrografische kaarten nrs. 1811.6 en 1812.2):

– de kerktoren van Hollum

– de boeien WA 16, MG 6, MG 10, MG 12, MG 16, MG 18, MG 20, MG 22/BB 1, MG 24, MG 17/KG 10 en KG 14

– de coördinaten:

53°26.4561' NB en 05°55.9210' OL

53°27.4561' NB en 05°57.9210' OL

4. Het gebied tussen de vaste wal van Schiermonnikoog en de lijn lopend door de volgende punten (volgens de nieuwste uitgave van de hydrografische kaarten nrs. 1812.3 en 1812.4):

– de vuurtoren van Schiermonnikoog

– de boeien Z4, GvS 10, GvS 12, GvS 14, GvS 16, GS 2, GS 4 en GS 8

– de kop van de veersteiger

– de coördinaten:

53°27.2063' NB en 06°11.9214' OL

53°28.9564' NB en 06°18.9215' OL

53°30.2065' NB en 06°20.9215' OL.

Toelichting

1. Algemeen

Door middel van de onderhavige regeling wordt de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren (hierna: de Beschikking) op twee belangrijke punten gewijzigd. Allereerst wordt de uitoefening van de visserij in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren op alle onder het regime van de Visserijwet 1963 vallende schelpdiersoorten aan een vergunningplicht onderhevig. Daarnaast wordt het uitzaaien en uitzetten van alle vorenbedoelde soorten schelpdieren, voor zover deze uit een ander gebied afkomstig zijn, eveneens aan een vergunningplicht onderhevig. Deze wijziging maakt onderdeel uit van een samenstel aan maatregelen, waarvan de overige onderdelen zijn de aanwijzing van nieuwe schelpdiersoorten in het kader van de Visserijwet 1963 (wijziging Regeling aanwijzing vissen, schaal- en schelpdieren) en de introductie van het natuurbeschermings-criterium bij te stellen regelen aan de zeevisserij (wijziging van artikel 4 van de Visserijwet 1963). Zowel de aanwijzing van de nieuwe schelpdiersoorten als de wijziging van de Visserijwet 1963 zijn reeds voltooid.

2. Vergunningplicht schelpdiervisserij

Op basis van de artikelen 4 en 6 van de Beschikking was de visserij met enig vistuig, geschikt voor het vangen van mosselen, zeesterren respectievelijk van kokkels/kokhanen reeds aan een vergunningplicht gebonden. Deze vergunningplicht gold voor de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren, met uitzondering van de visserij met een vistuig geschikt voor het vangen van mosselen en zeesterren in de Westerschelde.

Inmiddels is, onder meer uit de evaluatie van de Structuurnota Zee- en kustvisserij (hierna: Structuurnota; Kamerstukken II 1992/93, 22 993, blz. 63) gebleken dat de beroepsmatige visserij op andere, ‘nieuwe’ soorten schelpdieren, zoals strandschelp (spisula) en mesheft (ensis), een zodanige omvang heeft aangenomen dat zowel uit bestandsoverwegingen als uit overwegingen van natuurbescherming beperkingen aan deze visserij noodzakelijk kunnen zijn. Reeds in de Structuurnota Zee- en kustvisserij is voor het geval een dergelijke situatie zich zou voordoen, de introductie van een vergunningplicht voor de vangst van deze nieuwe soorten aangekondigd. Deze aankondiging is herhaald in een tweetal brieven van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van Tweede Kamer der Staten-Generaal (brieven inzake het beleid voor de schelpdiervisserij d.d. 20 maart 1998, Viss. 981969, en d.d. 9 juli 1998, Viss. 984898) en in het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij Kustwateren 1999–2003 d.d. 5 maart 1999 (Viss 991697). De onderhavige wijziging geeft uitvoering aan deze aankondiging. Gekozen is voor een formulering die inhoudt dat de visserij op alle onder het regime van de Visserijwet 1963 vallende schelpdiersoorten in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren is verboden, tenzij men over een vergunning dan wel een vrijstelling of ontheffing beschikt.

Daarmee wordt tevens uitvoering gegeven aan een ander beleidspunt, dat is aangekondigd in eerdergenoemde Structuurnota (blz. 56) en het eerdergenoemde Beleidsbesluit, namelijk de regulering van de visserij op mosselen in de Westerschelde. Nadat in 1996 reeds de kokkelvisserij in de Westerschelde vergunningplichtig is gemaakt (wijziging van de Beschikking d.d. 9 juli 1996, Stcrt. 130) wordt thans ook de mosselvisserij in de Westerschelde vergunningplichtig. Over deze maatregel bestaat overeenstemming met België.

Met de uitbreiding van de vergunningplicht tot alle onder het regime van de Visserijwet 1963 vallende schelpdiersoorten en het laten vervallen van de uitzondering op de vergunningplicht die gold voor de mossel(zaad)visserij in de Westerschelde, geeft Nederland bovendien uitvoering aan de voor haar uit Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103) en Richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) voortvloeiende verplichtingen. Als gevolg van de wijziging is het thans ook mogelijk om, in het kader van de aanvraag voor een vergunning voor de mossel(zaad)visserij in de Westerschelde en de aanvraag om een vergunning voor de visserij op ‘nieuwe’ schelpdiersoorten in de Westerschelde, de Voordelta en de Noordzeekustzone, wateren waarop de Natuurbeschermingswet (nog) niet toepasselijk is, deze vormen van visserij te toetsen aan artikel 6 van Richtlijn nr. 92/43/EEG.

Vergunningen mosselvisserij

Voor de visserij in de Westerschelde met de mosselkor zal een vergunningplicht gaan gelden. Zoals ook het geval is bij de mosselvisserij in de Waddenzee en de Oosterschelde, zullen gebieden in de Westerschelde gesloten worden voor de mossel(zaad)visserij en zal de mossel(zaad)visserij op droogvallende platen niet worden toegestaan. Verder zal gestreefd worden naar een regulering op basis van een beheers- en visplan van de mosselsector.

Vergunningen ‘nieuwe’ schelpdiersoorten

Ten aanzien van de visserij op nieuwe schelpdiersoorten in de kustwateren geldt dat, gelet op de toename van de bodemverstoring die deze vorm van visserij met zich brengt, in principe geen nieuwe vergunningen voor deze visserijtak zullen worden afgegeven.

In de visserijzone wordt op ensis gevist. Met het beleid dat ten aanzien van deze vorm van visserij in de visserijzone zal worden gevoerd, zal worden aangesloten bij het beleid zoals dat reeds geldt ten aanzien van de schelpdiervisserij in de visserijzone.

3. Vergunningplicht uitzaaien schelpdieren

Als gevolg van het in de Nederlandse kustwateren uitzaaien en uitzetten van schelpdieren die afkomstig zijn uit productiegebieden met een andere ecologische structuur en soortensamenstelling is het mogelijk dat nieuwe soorten schelpdieren in de Nederlandse wateren worden geïntroduceerd, waardoor verschuivingen in de soortensamenstelling van een gebied kunnen plaatsvinden. Deze nieuwe soorten kunnen, gelet op het kwetsbare ecologische karakter van vooral de kustwateren, een bedreiging vormen voor de natuurwaarden en de vis-, schaal- en schelpdierbestanden in de desbetreffende wateren. Daarnaast is het mogelijk dat als gevolg van de productie- of vangstmethode van uit te zetten schelpdieren, gebiedsvreemde organismen voorkomen in de schelpdieren, die evenzeer een bedreiging kunnen opleveren als vorenbedoeld.

In het kader van de hiervoor genoemde Richtlijn 92/43/EEG dienen lidstaten voor bepaalde gebieden de nodige instandhoudingsmaatregelen te treffen om de natuurwaarden te beschermen. De Visserijwet 1963 biedt voor zowel de kustwateren als de visserijzone en het zeegebied de mogelijkheid rekening te houden met de natuurbelangen en de visserij in dat verband te reguleren.

Gelet hierop en in het licht van de toepassing van het voorzorgprincipe heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij brief van 30 juni 1997 (Viss. 974102) meegedeeld terughoudend te willen omgaan met het verlenen van toestemming om gebiedsvreemde schelpdieren uit te zaaien of uit te zetten in de Nederlandse wateren. In het bijzonder gaat het daarbij om het uitzaaien of uitzetten in de kustwateren. De Minister sloot hiermee aan bij een beleidspunt uit de Structuurnota (blz. 68).

De wijziging van artikel 9 van de Beschikking vloeit uit deze beleidsstandpunten voort. Het was reeds verboden oesters of mosselen uit te zaaien, tenzij deze schelpdieren uit hetzelfde water afkomstig waren, dan wel tenzij men over een vergunning tot uitzaaien beschikte. Voortaan heeft het verbod voor het uitzaaien en uitzetten betrekking op alle schelpdieren.

Gelet op de gangbare praktijk, die in overeenstemming is met het vorenbedoelde beleid, is in het nieuwe artikel 9, tweede lid, een uitzondering op deze vergunningplicht gemaakt voor zover het betreft het uitzaaien/uitzetten van schelpdieren in de Waddenzee of de Oosterschelde, mits die schelpdieren afkomstig zijn uit het Nederlands gedeelte van de Waddenzee, voor zover het mosselen betreft, respectievelijk de Oosterschelde, in het geval van mosselen of oesters.

Zoals hierboven reeds is aangegeven wordt, vanwege het bijzonder kwetsbare ecologische karakter van de Waddenzee en Oosterschelde, een terughoudend vergunningenbeleid gevoerd, waarbij in het kader van de te maken afweging met name de ecologische risico’s van de verplaatsing van schelpdieren naar de percelen in de Waddenzee en Oosterschelde in ogenschouw genomen zullen worden. Op basis van een nog te verkrijgen deskundigenoordeel en eventueel nader te verrichten onderzoek, zal het inzicht in deze ecologische risico’s worden vergroot.

Er wordt naar gestreefd het verplaatsingsbeleid uiteindelijk onderdeel te laten uitmaken van de nieuwe beleidsnota voor de schelpdiervisserij in de Nederlandse kustwateren (EVA II).

Naast enkele redactionele aanpassingen worden voorts bijlage 1 en bijlage 2 bij de Beschikking vervangen. Aanleiding hiervoor is dat de kaartdata, waarop de coördinaten zijn gebaseerd die voor de begrenzing van de gesloten gebieden worden gebruikt, zijn gewijzigd (van ED 50 naar WGS 54).

4. Administratieve lasten

Ten aanzien van de commercieel belangrijkste schelpdiersoorten bestaat reeds een vergunningplicht voor het uitoefenen van de visserij. Eveneens bestaat reeds voor de visserij op spisula’s en nonnetjes een vergunningplicht, omdat de betreffende vissers gebruik maken van een vistuig geschikt voor het vissen van kokkels. Een verhoging van de administratieve lasten als gevolg van de onderhavige maatregel is hier dan ook niet aanwezig.

Ten aanzien van de mossel(zaad)visserij op de Westerschelde kan het volgende worden opgemerkt. Aangezien de afgelopen jaren van een noemenswaardige mosselzaadval in de Westerschelde geen sprake is geweest, heeft er niet of nauwelijks mossel(zaad)visserij plaatsgevonden. Omtrent de omvang van de mossel(zaad)visserij in de toekomst valt moeilijk op voorhand een uitspraak te doen. Op grond van de onderhavige maatregel zal voor de incidentele historische visser, alsmede voor de toekomstige vissers in dit water een vergunningplicht gelden. De administratieve lasten die deze vergunningplicht meebrengt zullen beperkt zijn. In dit verband wordt gewezen op de rapportage uit april 2003 van het onderzoeksbureau EIM, waarin de resultaten zijn neergelegd van een in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij uitgevoerd onderzoek. Hieruit blijkt dat in 2001 in totaal 1.540 vergunningen door schelpdiervissers zijn aangevraagd. Bij het aanvragen van een vergunning, het betalen van de nota en het ontvangen, controleren en archiveren van de vergunning behoort een totale administratie last van €30.800,–. Dit betekent dat de gemiddelde administratieve lasten die verband houden met het verkrijgen van een vergunning voor een bepaalde vorm van schelpdiervisserij €20,– bedragen. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de administratieve lasten die verband houden met het verkrijgen van een vergunning voor de mossel(zaad)visserij op de Westerschelde in betekenende mate van dit gemiddelde afwijken.

Voorts zij erop gewezen dat voor wat betreft het aanvragen van de vergunning veelal zal kunnen worden volstaan met één jaarlijkse administratieve handeling, die in de volgende visseizoenen in beginsel zal kunnen leiden tot het automatisch opnieuw verlenen van de desbetreffende vergunning, uiteraard indien en voor zover het mosselbestand dit toelaat. Daarbij zij bovendien aangetekend dat het overgrote deel van de mossel(zaad)vissers lid is van de Nederlandse Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur u.a. (PO). De overige mossel(zaad)vissers hebben zich aan de PO verbonden door haar visplan te onderschrijven. Dit betekent dat in het geval sprake is van een noemenswaardige mosselzaadval naar verwachting één aanvraag om een vergunning zal worden ingediend, te weten de aanvraag door de PO ten behoeve van de bij hen aangesloten leden en de leden die haar visplan onderschrijven.

Ook voor de ensisvisserij zal een vergunningplicht gaan gelden. Gelet op het aantal vissers dat thans deze vorm van visserij uitoefent (3 à 5 vissers), bestaat niet de verwachting dat een groot aantal vergunningen zal worden aangevraagd. De administratieve lasten voor de enisvissers zullen gering zijn. Veelal zal voor wat betreft het aanvragen van de vergunning volstaan kunnen worden met één administratieve handeling, die in de volgende visseizoenen in beginsel zal kunnen leiden tot het automatisch opnieuw verlenen van de desbetreffende vergunning, uiteraard indien en voor zover het bestand dit toelaat. Ook hier geldt dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de administratieve lasten die verband houden met het verkrijgen van de vergunning in betekenende mate zullen afwijken van de hiervoor genoemde gemiddelde administratieve lasten.

Momenteel wordt bezien of de vergunningen voor de verschillende vormen van visserij gecombineerd kunnen worden tot één of twee vergunningen. Dit zou betekenen dat in de toekomst vissers die verschillende vormen van visserij uitoefenen, kunnen volstaan met het indienen van één of twee aanvragen.

In Nederland is sprake van een mossel- en oesterteelt. Deze wordt thans uitgeoefend door naar schatting een afhankelijk van het bestand fluctuerend aantal van ongeveer 200 handelaren en kwekers. Indien op de Nederlandse kweekpercelen niet genoeg mosselen dan wel oesters beschikbaar zijn, zal een deel van deze handelaren en kwekers de percelen willen aanvullen met mosselen en oesters die afkomstig zijn van een ander productiegebied in het buitenland. Zij dienden hiervoor reeds een vergunning aan te vragen en daarbij door overlegging van een verklaring van de leverancier of handelaar aan te tonen dat de verschillende ladingen schelpdieren die zij willen verplaatsen laatstelijk gedurende een ononderbroken termijn van minimaal één jaar in het toegestane productiegebied hebben gelegen. Een verhoging van de administratieve lasten als gevolg van de onderhavige maatregel is hier dan ook niet aanwezig.

Er vindt geen teelt van andere schelpdiersoorten plaats, zodat de uitbreiding van de vergunningplicht voor het uitzaaien/uitzetten van schelpdieren tot alle schelpdieren in de praktijk geen effect heeft op handelaren en kwekers. Voor zover in de toekomst al sprake zal zijn van het uitzaaien/uitzetten van nieuw te kweken soorten, zal hiervoor een vergunning dienen te worden aangevraagd. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de administratieve lasten die verband houden met het verkrijgen van deze vergunning in betekende mate afwijken van de hiervoor genoemde gemiddelde administratieve lasten. Ook de administratieve lasten die gepaard gaan met het verkrijgen van een verklaring van de leverancier of handelaar, zijn naar verwachting beperkt, aangezien dit plaatsvindt in het kader van de koop van de betreffende ladingen schelpdieren.

5. Gevolgen voor de uitvoerbaarheid/handhaafbaarheid

Naar verwachting zal de onderhavige wijziging slechts beperkte gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. Het betreft hier immers louter de uitbreiding van voorheen reeds bestaande regimes met een nieuw gebied (de Westerschelde, voor wat betreft de mosselvisserij) en met een aantal nieuwe schelpdiersoorten. Bovendien zullen de gevallen waarop de uitbreiding van de regimes ziet naar verwachting beperkt van omvang zijn, mede gezien het feit dat een groot gedeelte reeds onder de vergunningplicht voor het gebruiken van vistuig geschikt voor het vangen van mosselen en kokkels viel. Ook voor wat betreft de vergunningverlening voor het uitzetten of uitzaaien van gebiedsvreemde schelpdieren is geen verzwaring van de uitvoeringslasten te verwachten, nu het uitzetten of uitzaaien van mosselen en oesters reeds vergunningplichtig was en er geen teelt van andere schelpdieren plaatsvindt. Voor zover in de toekomst al sprake zal zijn van het uitzetten of uitzaaien van nieuw te kweken soorten, wordt rekening gehouden met een beperkte verzwaring van de uitvoeringslasten, met name in verband met het beoordelen van de vereiste verklaringen van leverancier of handelaar.

6. Reacties op de regelgeving

De onderhavige regeling is in concept voor commentaar voorgelegd aan het Productschap Vis, de Federatie van Visserijverenigingen, de Nederlandse Vissersbond, de Coöperatieve Producentenorganisatie van schelpdiervissers op de Noordzee u.a. (PO), de Vogelbescherming Nederland, Greenpeace Nederland, Stichting Natuur en Milieu, Stichting Werkgroep Noordzee en de Waddenvereniging. Slechts het Productschap Vis en de PO hebben inhoudelijk gereageerd.

Het productschap en de PO kunnen in principe instemmen met de voorgestelde wijziging van artikel 4, maar uiten bedenkingen over het in de toelichting gestelde feit dat er voor de visserij op nieuwe schelpdieren in de kustwateren geen vergunningen zullen worden uitgegeven. Het productschap benadrukt dat er rekening dient te worden gehouden met bestaande visserij-activiteiten en dat niet elke nieuwe visserij-activiteit leidt tot een significante bodemverstoring van de kustwateren. Daarnaast is het productschap van mening dat de wijziging geen negatieve gevolgen mag hebben voor de bijvangsten van bijvoorbeeld St. Jacobsschelpen of wulken. De PO stelt kanttekeningen bij het feit dat uit een in opdracht van de PO uitgevoerd onderzoek door de Universiteit van Utrecht en het Rijksinstituut voor Visserijonderzoek (Rivo) blijkt dat niet elke nieuwe visserij-activiteit zal leiden tot een significante vorm van bodemverstoring en dat deze verstoring ten opzichte van de verstoring door stormen, ijsgang en stroming te verwaarlozen is. Vervolgens geeft de PO aan dat het als kustwater aangewezen deel van de Voordelta zich anders heeft ontwikkeld dan bijvoorbeeld de Waddenzee en de Ooster- en Westerschelde en doet, in verband met de historische vangsten in dat gebied, het voorstel om voor de Voordelta een visplan op te stellen, waarin kan worden aangegeven op welke wijze een beheerste visserij op nieuwe soorten in de Voordelta kan worden uitgeoefend.

In het algemeen kan worden gesteld dat bij de verlening van vergunningen rekening zal worden gehouden met bestaande visserij. Het overleg dat reeds wordt gevoerd met de PO over de mogelijkheid van het opstellen van een visplan voor de visserij in de Voordelta, zal worden voortgezet.

Met betrekking tot de bodemverstoring verwijs ik naar paragraaf 8.1. van het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij Kustwateren 1999–2003, waarin is vastgesteld dat de visserij op nieuwe schelpdiersoorten vanwege de extra bodemverstoring die het met zich brengt, in de kustwateren – waar deze visserij thans nog niet plaatsvindt – niet zal worden toegestaan. Rekening houdend met de ook door de PO genoemde natuurlijke oorzaken van bodemverstoring, zoals stormen, stroming en ijsgang, wordt de extra bodemverstoring veroorzaakt door de visserij op de nieuwe schelpdiersoorten niet toelaatbaar geacht. Voor de visserij op deze schelpdiersoorten in de visserijzone is als gevolg van deze wijziging in alle gevallen een vergunning vereist.

Met betrekking tot de wijziging van artikel 9 stelt het productschap het volgende. In principe stemt het productschap in met een vergunningstelsel voor het uitzetten van schelpdieren, maar acht het niet verdedigbaar dat het verzaaien van schelpdieren binnen de Westerschelde en de Voordelta vergunningplichtig wordt, terwijl dit niet geldt voor de Oosterschelde en de Waddenzee. Het productschap gaat er verder vanuit dat de integrale ontheffing voor het verzaaien van mosselen in de Waddenzee en Oosterschelde ongewijzigd in stand zal blijven. Deze vrijstelling is meegenomen in de wijziging van artikel 9, tweede lid, van de Beschikking.

In de Oosterschelde en de Waddenzee is het verzaaien van mosselen en oesters binnen die gebieden vrijgesteld van een vergunningplicht. De reden hiervan is gelegen in het feit dat het verzaaien van deze schelpdieren een wezenlijk onderdeel is van de schelpdiercultuur binnen die gebieden. Voor de Voordelta en de Westerschelde wordt een dergelijke schelpdiercultuurontwikkeling niet voorzien gelet op de (toekomstige) gebruiksfunctie en aard van deze wateren. Schelpdiercultuurontwikkeling in de Westerschelde zou een nieuw element in het gebruik van dit water zijn, waarbij de vraag gerechtvaardigd is of dit past binnen de hoofdgebruiksdoelstelling (scheepvaart). De Voordelta is een dynamisch gebied waar slechts beperkte mogelijkheden zijn voor introductie van schelpdierculturen, met name in de meer stabiele gedeelten van de Voordelta. Juist deze meer stabiele delen zijn voor de natuurontwikkeling van groot belang.

Tenslotte benadrukt het productschap het belang van het voorkomen van de introductie van ongewenste organismen en pleit in dit verband voor een vorm van regulering ten aanzien van ballastwater dat met grote hoeveelheden in de Nederlandse kustwateren terecht komt.

De zorgen van het productschap in dit kader worden gedeeld en om de introductie van ongewenste organismen te voorkomen zal ook de problematiek ten aanzien van het ballastwater een punt van aandacht blijven. In samenwerking met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zal moeten worden bezien of maatregelen kunnen worden getroffen ten aanzien van het ballastwater.

7. Notificatieverplichting

De ontwerp-regeling is op 26 juli 2000 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

Alleen het Verenigd Koninkrijk heeft opmerkingen gemaakt naar aanleiding van deze melding, waarop Nederland heeft gereageerd. De notificatieprocedure is vervolgens met goed gevolg afgerond.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt.1977, 255, zoals laatstelijk gewijzigd bij regeling van 27 februari 2003, Stcrt. 42.

Naar boven