Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen

19 december 2003

WDB 2003/650M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 3.20, 3.42a, 3.63, 3.87, 3.119a, 3.143, 3.145, 5.17, 6.15, 6.17, 6.23, 6.26 en 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 11, 13, 15c, 15c juncto 17, 16c, 17, 25, 28, 31, 32 en 33 van de Wet op de loonbelasting 1964, de artikelen 5, 6, 15a en 32 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, de artikelen 9, 14a, 14b, 15ad en 21 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 53b van de Successiewet 1956, de artikelen 3, 13, 30f en 39 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 5, 25, 26 en 29 van de Invorderingswet 1990, artikel 2 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 20011 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘3.48, 3.49, 3.63’ wordt vervangen door: 3.63.

2. Na ‘3.104,’ wordt ingevoegd: 3.119a,.

3. Na ‘6.26,’ wordt ingevoegd: 6.31,.

B

In artikel 9 vervalt het eerste lid; voorts vervalt de aanduiding ‘2.’.

C

De artikelen 11 tot en met 13 vervallen.

D

Artikel 13a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Belastbare winst uit onderneming; verkorting driejaarstermijn bij doorschuiving naar ondernemers of werknemers.

2. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Aan de in artikel 3.63, vierde lid en vijfde lid, van de wet bedoelde termijn van 36 maanden wordt geacht te zijn voldaan indien zich na het aangaan van het samenwerkingsverband respectievelijk de dienstbetrekking een omstandigheid voordoet als bedoeld in het tweede lid.

3. In het tweede lid, onderdeel e, wordt ‘samenwerkingsverband’ vervangen door: samenwerkingsverband respectievelijk de dienstbetrekking.

4. In het tweede lid, onderdeel f, wordt ‘artikel 3.63, vierde lid van de wet’ vervangen door: artikel 3.63, vierde lid respectievelijk vijfde lid, van de wet.

E

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 3.87, achtste lid’ vervangen door: artikel 3.87, negende lid.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 3.87, tiende lid’ vervangen door: artikel 3.87, elfde lid.

F

Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

Aanvullende bepalingen met betrekking tot de eigenwoningreserve

1. Voor de toepassing van artikel 3.119a van de wet:

a. wordt de eigenwoningreserve die is gevormd voor het ontstaan van een algehele huwelijksgemeenschap bij ontbinding van die gemeenschap op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot verdeeld in de onderlinge verhouding waarin zij tot de gemeenschap gerechtigd zijn. Het verzoek wordt uiterlijk gedaan bij de aangifte over het jaar waarin de algehele huwelijksgemeenschap wordt ontbonden. Op dit verzoek kan niet worden teruggekomen;

b. wordt een woning zolang deze ten aanzien van de echtgenoot van de belastingplichtige als eigen woning wordt aangemerkt ten aanzien van de belastingplichtige mede als eigen woning aangemerkt indien de woning tot een huwelijksgemeenschap behoort of gaat behoren.

2. Indien in de overeenkomst ter zake van de verwerving van een eigen woning, ten behoeve van de uitvoering van het woonbeleid van het Rijk of een gemeente, een clausule is opgenomen op grond waarvan bij niet nakoming van die clausule een bedrag verschuldigd is, kan bij de vervreemding van die woning het bedrag dat terzake van het niet nakomen van de clausule is betaald in mindering worden gebracht op het vervreemdingssaldo eigen woning.

G

In artikel 21, eerste lid, wordt de tabel vervangen door:

Verzamelinkomen

 

Niet voor aftrek in aanmerking komend bedrag per jaar ter zake van kinderopvang bij

 
    

meer dan

doch niet meer dan

 

opvang gedurende meer dan vijf uur per dag, niet zijnde buitenschoolse of naschoolse opvang

 

opvang gedurende vijf uur per dag of minder, niet zijnde buitenschoolse of naschoolse opvang

 

buitenschoolse opvang

 

naschoolse opvang

              
   

voor het eerste kind

voor elk volgend kind

 

voor het eerste kind

voor elk volgend kind

 

voor het eerste kind

voor elk volgend kind

 

voor het eerste kind

voor elk volgend kind

-

€ 26.350

 

€ 50

€ 50

 

€ 29

€ 29

 

€ 35

€ 35

 

€ 28

€ 28

€ 26.350

29.850

 

438

438

 

254

254

 

302

302

 

241

241

29.850

33.350

 

825

825

 

479

479

 

569

569

 

454

454

33.350

36.850

 

1213

1005

 

704

583

 

837

693

 

667

553

36.850

40.350

 

1601

1150

 

929

667

 

1105

794

 

881

633

40.350

43.850

 

1988

1297

 

1153

752

 

1372

895

 

1093

713

43.850

47.350

 

2376

1455

 

1378

844

 

1639

1004

 

1307

800

47.350

50.750

 

2764

1615

 

1603

937

 

1907

1114

 

1520

888

50.750

54.100

 

3151

1754

 

1828

1017

 

2174

1210

 

1733

965

54.100

57.500

 

3539

1892

 

2053

1097

 

2442

1305

 

1946

1041

57.500

60.850

 

4120

2030

 

2390

1177

 

2843

1401

 

2266

1117

60.850

64.200

 

4701

2168

 

2727

1257

 

3244

1496

 

2586

1192

64.200

67.550

 

5282

2303

 

3064

1336

 

3645

1589

 

2905

1267

67.550

70.900

 

5865

2303

 

3402

1336

 

4047

1589

 

3226

1267

70.900

74.300

 

6446

2303

 

3739

1336

 

4448

1589

 

3545

1267

74.300

77.650

 

7026

2303

 

4075

1336

 

4848

1589

 

3864

1267

77.650

en hoger

 

7607

2303

 

4412

1336

 

5249

1589

 

4184

1267

H

In artikel 22 vervalt het eerste lid; voorts vervalt de aanduiding ‘2.’.

I

In artikel 32, onderdeel a, wordt ‘artikel 120 van Boek 6’ vervangen door: artikel 120, eerste lid, van Boek 6.

J

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 325’ vervangen door: € 330.

2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘€ 325’ vervangen door: € 330.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘€ 650’ telkens vervangen door: € 660.

4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘€ 975’ telkens vervangen door: € 990.

K

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tabel in het eerste lid wordt vervangen door:

Voor het dieet bij het en de aandoening ziektebeeld

 

Op welk dieet de typering van toepassing is

Bedragen de extra uitgaven

Algemene symptomen

groei-achterstand bij kinderen

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 1142

  

energieverrijkt

€ 1142

  

vloeibaar energieverrijkt

€ 725

 

ondervoeding

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 1142

  

energieverrijkt

€ 1142

  

vloeibaar energieverrijkt

€ 924

 

decubitus

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 1142

Hypertensie en hartziekten

hypertensie

natriumbeperkt

€ 277

 

decompensatio Cordis, Hartfalen

natriumbeperkt

€ 277

  

sterk natriumbeperkt

€ 350

Luchtwegen

chronische obstructieve longziekten (COPD)

energieverrijkt

€ 1142

Maag-, darm- en leverziekten

dumping syndroom

lactosebeperkt

€ 420

 

chronische pancreatitis

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 1142

 

cystic fibrosis

energieverrijkt

€ 1142

  

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 1142

 

coeliakie en ziekte van Dühring

glutenvrij

€ 1072

 
  

glutenvrij in combinatie met lactosebeperkt

€ 1217

 

short bowel

energieverrijkt

€ 1142

  

energieverrijkt in combinatie met MCT verrijkt

€ 1651

 

leverziekte

energieverrijkt in combinatie met MCT verrijkt, tevens alcoholvrij

€ 1505

  

energieverrijkt in combinatie met MCT verrijkt, tevens natriumbeperkt en alcoholvrij

€ 1544

 

overige

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 1142

  

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt en lactosebeperkt

€ 1233

  

matig vetbeperkt in combinatie met MCT of ander preparaat, tevens energieverrijkt

€ 1089

Metabole ziekten

hypercholesterolemie

verzadigd vetzurenbeperkt en cholesterolbeperkt in combinatie met visverrijkt, groentenverrijkt en fruitverrijkt

€ 344

  

verzadigd-vetbeperkt en cholesterolbeperkt in combinatie met visverrijkt, groentenverrijkt en fruitverrijkt met plantensterolen

€ 371

 

vetstofwisselingsstoornis

sterk vetbeperkt in combinatie met MCT of ander preparaat

€ 1089

 

fructose intolerantie

sterk fructosebeperkt

€ 740

 

Galactosemie

galactosevrij

€ 533

 

sacharase isomaltase deficiëntie

polysacharidenverrijkt meervoudig-onverzadigde- vetzurenverrijkt in combinatie met sacharosebeperkt, fructosebeperkt, matig vetbeperkt, matig natriumbeperkt en calciumbeperkt

€ 1272

 

eiwitstofwisselingsstoornis (b.v. PKU en hyperlysinemie )

natuurlijk eiwitbeperkt

€ 1913

Infectieziekten

aids

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 1142

Nierziekten

nierziekten

natriumbeperkt

€ 265

 

chronische nierinsufficiëntie met hemodialyse

eiwitaangewezen in combinatie met matig natriumbeperkt

€ 265

 

nefrotisch syndroom

natriumbeperkt

€ 265

Oncologie

oncologie

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 1142

Overige

voedselovergevoeligheid

koemelkeiwitvrij

€ 452

  

sojaeiwitvrij

€ 288

  

Kippenei-eiwitvrij

€ 367

  

lactosebeperkt

€ 420

  

tarwevrij

€ 963

  

koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij

€ 395

  

koemelkeiwitvrij in combinatie met soja-eiwitvrij

€ 538

  

koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij en soja-eiwitvrij

€ 1253

  

koemelkeiwitvrij in combinatie met kippeneieiwitvrij, soja-eiwit en tarwevrij

€ 1670

  

koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij

€ 1250

 

brandwonden

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

€ 1142

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdelen g en j vervallen onder verlettering van h en i tot g en h en k tot en met x tot j tot en met w.

b. in het tot onderdeel w verletterde x wordt ‘plantensterolen’ vervangen door: fyto/plantensterolen.

L

In artikel 38, eerste lid, worden ‘€ 310’, ‘€ 620’ en ‘€ 775’ vervangen door: € 320, respectievelijk € 640 en € 800.

M

In artikel 39, eerste lid, onderdelen a en b, wordt ‘Wet opneming buitenlandse pleegkinderen ter adoptie’ vervangen door: Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

N

In artikel 40, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘€ 8’ vervangen door: € 9.

O

Na artikel 40 wordt een artikel ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 41

Afschrijving monumentenpand

1. De afschrijving op een eigen monumentenwoning wordt gesteld op 15 percent van het bruto eigenwoningforfait.

2. Het bruto eigenwoningforfait wordt berekend door de som van het voor de monumentenwoning geldende forfaitpercentage, bedoeld in artikel 3.112, eerste lid, van de wet en het in artikel 6.31, eerste lid, onderdeel a, van de wet vermelde percentage, te vermenigvuldigen met de eigenwoningwaarde van de monumentenwoning, met dien verstande dat hierbij als eigenwoningwaarde van de monumentenwoning ten hoogste € 1 000 000 in aanmerking wordt genomen.

3. In afwijking van het eerste lid wordt voor monumentenwoningen waarvan het bruto eigenwoningforfait in aanmerkelijke mate de invloed ondergaat van ongebouwde en gebouwde aanhorigheden de afschrijving beperkt tot 15 percent van het aan het monumentale gedeelte van de monumentenwoning toe te rekenen deel van het bruto eigenwoningforfait.

Artikel II

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 20012 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervallen ‘16,’ en ‘16b,’.

B

Artikel 10 vervalt.

C

In artikel 21 wordt ‘€ 30,75’ vervangen door: € 30,50.

D

Artikel 22, eerste lid, komt te luiden:

1. Ingeval op grond van dit hoofdstuk of hoofdstuk IIA van de wet een verstrekking vanaf een bepaald bedrag tot de vrije verstrekkingen behoort en daar beneden niet, wordt een dergelijke verstrekking tot dit bedrag tot het loon gerekend.

E

In artikel 32, eerste lid, wordt ‘€ 1,50’ telkens vervangen door: € 1,55. Voorts wordt ‘€ 3,00’ vervangen door: € 3,10.

F

Artikel 34, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b worden ‘€ 33,50’, ‘€ 7,75’ en ‘€ 1,55’ vervangen door € 36,25, respectievelijk € 8,25 en € 1,65.

2. In onderdeel c worden ‘€ 18,50’, ‘€ 4,25’ en ‘€ 0,85’ vervangen door € 20,00, respectievelijk € 4,50 en € 0,90.

3. In onderdeel d worden ‘€ 12,00’, ‘€ 2,75’ en ‘€ 0,55’ vervangen door € 12,50, respectievelijk € 3,00 en € 0,60.

G

In artikel 35, eerste lid, worden ‘€ 133,00”, ‘€ 30,75’ en ‘€ 6,15’ vervangen door € 136,50, respectievelijk € 31,50 en € 6,30.

H

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, onderdeel b, wordt ‘de drie voorafgaande jaren’ vervangen door: het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren.

2. In het vierde lid, onderdeel c, wordt ‘de drie voorafgaande jaren’ vervangen door: het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren.

3. In het zesde lid wordt ‘niet hoger is dan € 250,00 per drie kalenderjaren’ vervangen door: in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren tezamen niet meer bedraagt dan € 250.

4. In het zevende lid wordt ‘niet hoger is dan € 250,00 per drie kalenderjaren’ vervangen door: in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren tezamen niet meer bedraagt dan € 250.

I

In artikel 38, eerste lid, wordt ‘€ 19,59’ vervangen door: € 19,95.

J

In artikel 48 wordt ‘artikel 16, eerste lid, onderdeel d’ vervangen door: artikel 16c, vierde lid.

K

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de tabellen vervangen door:

Loon in geld (voor niet genoemde bedragen treedt het naast lagere in de plaats)

Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking komend bedrag ter zake van kinderopvang gedurende meer dan vijf uur per dag, niet zijnde buitenschoolse of naschoolse opvang

     
   

Voor het eerste kind

Voor elk volgend kind

     

Per maand

Per week

Per dag

Per maand

Per week

Per dag

Per maand

Per week

Per dag

-

-

-

€ 40,00

€ 9,25

€ 1,85

€ 40,00

€ 9,25

€ 1,85

€ 1.395,00

€ 322,00

€ 64,40

78,10

18,00

3,60

46,50

10,75

2,15

1.667,50

384,75

76,95

113,15

26,00

5,20

46,50

10,75

2,15

2.212,50

510,50

102,10

183,15

42,25

8,45

54,35

12,50

2,50

2.757,50

636,25

127,25

247,00

57,00

11,40

73,85

17,00

3,40

3.302,50

762,00

152,40

307,65

71,00

14,20

92,15

21,25

4,25

3.847,50

888,00

177,60

371,50

85,75

17,15

111,60

25,75

5,15

4.392,50

1.013,75

202,75

434,75

100,25

20,05

130,90

30,25

6,05

4.937,50

1.139,50

227,90

478,75

110,50

22,10

143,90

33,25

6,65

Loon in geld (voor niet genoemde bedragen treedt het naast lagere in de plaats)

Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking komend bedrag ter zake van kinderopvang gedurende vijf uur per dag of minder, niet zijnde buitenschoolse of naschoolse opvang

     
   

Voor het eerste kind

Voor elk volgend kind

     

Per maand

Per week

Per dag

Per maand

Per week

Per dag

Per maand

Per week

Per dag

-

-

-

€ 23,20

€ 5,25

€ 1,05

€ 23,20

€ 5,25

€ 1,05

€ 1.395,00

€ 322,00

€ 64,40

45,30

10,50

2,10

26,95

6,25

1,25

1.667,50

384,75

76,95

65,65

15,25

3,05

26,95

6,25

1,25

2.212,50

510,50

102,10

106,25

24,50

4,90

31,50

7,25

1,45

2.757,50

636,25

127,25

143,25

33,00

6,60

42,80

10,00

2,00

3.302,50

762,00

152,40

178,45

41,25

8,25

53,45

12,25

2,45

3.847,50

888,00

177,60

215,45

49,75

9,95

64,70

15,00

3,00

4.392,50

1.013,75

202,75

252,15

58,25

11,65

75,95

17,50

3,50

4.937,50

1.139,50

227,90

277,65

64,00

12,80

83,45

19,25

3,85

Loon in geld (voor niet genoemde bedragen treedt het naast lagere in de plaats)

Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking komend bedrag ter zake van buitenschoolse opvang

         
   

Voor het eerste kind

Voor elk volgend kind

         

Per maand

Per week

Per dag

Per maand

Per week

Per dag

Per maand

Per week

Per dag

-

-

-

€ 27,60

€ 6,25

€ 1,25

€ 27,60

€ 6,25

€ 1,25

€ 1.395,00

€ 322,00

€ 64,40

53,90

12,50

2,50

32,10

7,50

1,50

1.667,50

384,75

76,95

78,10

18,00

3,60

32,10

7,50

1,50

2.212,50

510,50

102,10

126,40

29,25

5,85

37,50

8,75

1,75

2.757,50

636,25

127,25

170,45

39,25

7,85

50,95

11,75

2,35

3.302,50

762,00

152,40

212,30

49,00

9,80

63,60

14,75

2,95

3.847,50

888,00

177,60

256,35

59,25

11,85

77,00

17,75

3,55

4.392,50

1.013,75

202,75

300,00

69,25

13,85

90,35

20,75

4,15

4.937,50

1.139,50

227,90

330,35

76,25

15,25

99,30

23,00

4,60

Loon in geld (voor niet genoemde bedragen treedt het naast lagere in de plaats)

Niet voor belastingvrije vergoeding in aanmerking komend bedrag ter zake van naschoolse opvang

      
   

Voor het eerste kind

Voor elk volgend kind

      

Per maand

Per week

Per dag

Per maand

Per week

Per dag

Per maand

Per week

Per dag

-

-

-

€ 22,00

€ 5,00

€ 1,00

€ 22,00

€ 5,00

€ 1,00

€ 1.395,00

€ 322,00

€ 64,40

42,95

10,00

2,00

25,60

6,00

1,20

1.667,50

384,75

76,95

62,25

14,25

2,85

25,60

6,00

1,20

2.212,50

510,50

102,10

100,75

23,25

4,65

29,90

7,00

1,40

2.757,50

636,25

127,25

135,85

31,25

6,25

40,60

9,25

1,85

3.302,50

762,00

152,40

169,20

39,00

7,80

50,70

11,75

2,35

3.847,50

888,00

177,60

204,35

47,25

9,45

61,35

14,25

2,85

4.392,50

1.013,75

202,75

239,10

55,25

11,05

72,00

16,50

3,30

4.937,50

1.139,50

227,90

263,30

60,75

12,15

79,15

18,25

3,65

2. In het vierde lid worden ‘€ 9400’, ‘€ 783,25’, ‘€ 180,75’ en ‘€ 36,15’ vervangen door € 9626, respectievelijk € 802,25, € 185,00 en € 37,00.

L

In artikel 51 wordt de tabel vervangen door:

 

Huisvesting

Per maand

Per week

Per dag

a.

aan boord van binnenschepen

– andere dan vissersschepen – en baggermaterieel:

   

1°.

voor de werknemer die met zijn gezin aan boord woont

   
 

– van een schip van meer dan 2000 ton:

€ 125,00

€ 29,00

€ 5,80

 

– van een schip van meer dan 500, doch niet meer dan 2000 ton:

€ 93,75

€ 21,75

€ 4,35

 

– van een ander schip of van baggermaterieel:

€ 62,50

€ 14,50

€ 2,90

2°.

voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft:

€ 51,00

€ 11,75

€ 2,35

b.

aan boord van zeeschepen – andere dan vissersschepen – en op boorplatforms:

   

1°.

voor de werknemer die met zijn gezin aan boord woont:

  

€ 8,70

2°.

voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft:

   
 

– voor een kapitein en voor een officier:

  

€ 4,10

 

– voor een andere werknemer:

  

€ 2,05

c.

aan boord van vissersschepen:

voor de werknemer die aan boord woont en geen gezin heeft:

  

€ 2,80

d.

in pakwagens van kermisexploitanten:

voor de werknemer die in een pakwagen woont en geen gezin heeft:

€ 51,00

€ 11,75

€ 2,35

e.

voor de werknemer die niet is aangeduid in de onderdelen a, b, c en d:

nihil

nihil

Nihil

M

In artikel 53, eerste lid, wordt ‘€ 4,35’ vervangen door: € 4,45.

N

In artikel 55 wordt ‘€ 1,95’ telkens vervangen door: € 2,00. Voorts wordt ‘€ 3,70’ vervangen door: € 3,80.

O

In artikel 58 wordt ‘€ 2688’ vervangen door: € 2580.

P

In artikel 59, eerste lid, wordt ‘4,4%’ vervangen door: 3,5%.

Q

In artikel 63, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘260/229’ vervangen door: 260/231.

R

Artikel 68, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, wordt na ‘vrije vergoeding’ ingevoegd: ,voor zover niet vallend onder onderdeel a,. Voorts wordt ‘het vervoer per auto, anders dan per taxi;’ vervangen door: vervoer,.

2. In onderdeel c, wordt ‘artikel 15a, eerste lid, onderdelen h en j’ vervangen door: artikel 15a, eerste lid onderdeel h. Voorts wordt ‘artikel 17a, onderdeel b’ vervangen door: artikel 17a, eerste lid, onderdeel c.

3. Onderdeel e vervalt. De puntkomma aan het slot van onderdeel d wordt vervangen door een punt.

S

In artikel 77 wordt ‘Algemene bijstandswet’ vervangen door: Wet werk en bijstand.

T

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel j, onder verlettering van de onderdelen k en l tot respectievelijk j en k.

2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde en vierde lid tot respectievelijk tweede en derde.

3. In het tot tweede lid vernummerde derde lid wordt ‘eerste lid, onderdelen k en l’ vervangen door: eerste lid, onderdelen j en k.

U

Artikel 84 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van de onderdelen d tot en met h tot respectievelijk c tot en met g.

2. Onderdeel i vervalt. De puntkomma aan het eind van onderdeel g wordt vervangen door een punt.

V

In artikel 88 wordt ‘Algemene bijstandswet’ vervangen door: Wet werk en bijstand.

W

Artikel 107 vervalt.

X

Artikel 108 vervalt.

Y

Artikel 109 vervalt.

Z

Artikel 109a vervalt.

AA

Artikel 111 vervalt.

Artikel III

De Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, vervalt: ,15a.

B

Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘De afdrachtvermindering scholing, de afdrachtvermindering kinderopvang’ vervangen door: De afdrachtvermindering kinderopvang.

2. Het tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. ten aanzien van de afdrachtvermindering kinderopvang: voorzover de kosten van kinderopvang waarover de afdrachtvermindering is berekend, betrekking hebben op deze tijdvakken;.

C

In artikel 2, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘260:229’ vervangen door: 260:231.

D

In artikel 3 wordt ‘artikel 5, achtste lid’ vervangen door: artikel 5, negende lid.

E

In artikel 6 wordt de in het eerste lid opgenomen tabel vervangen door:

indien hij de leeftijd heeft bereikt van

doch niet de leeftijd van

 

15 jaren

16 jaren:

€ 4.861

16 jaren

17 jaren:

€ 5.590

17 jaren

18 jaren:

€ 6.400

18 jaren

19 jaren:

€ 7.373

19 jaren

20 jaren:

€ 8.506

20 jaren

21 jaren:

€ 9.965

21 jaren

22 jaren:

€ 11.747

22 jaren

23 jaren:

€ 13.772

23 jaren

 

€ 16.197

F

Hoofdstuk IVA, met de artikelen 11c tot en met 12aa, vervalt in zijn geheel.

G

In artikel 22 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid wordt ‘1750’ vervangen door: het totaal aantal gewerkte uren van die werknemer in dat jaar.

2. In het derde lid, tweede volzin, wordt ‘krachtens artikel 40, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990’ vervangen door: krachtens artikel 89 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.

3. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

Artikel IV

In artikel 19e, eerste lid, onderdeel a, ten tweede, van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen4 wordt ‘artikel 15b, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door: artikel 15b, eerste lid, onderdeel a.

Artikel V

De Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting5 1971 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘13, 15b’ vervangen door: 13, 14a, 14b, 15ad, 15b.

B

In artikel 2 wordt ‘onderdeel g’ vervangen door: onderdeel f. Voorts wordt ‘6,5 percent’ vervangen door: 6 percent.

C

Na artikel 2b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2c

De rente, bedoeld in de artikelen 14a, achtste lid, 14b, zesde lid en 15ad, vijfde lid, die bij het einde van de daarin bedoelde periode van acht jaren nog niet in aftrek is gekomen, wordt achtereenvolgens in mindering gebracht op en ten hoogste tot de positieve belastbare bedragen van de volgende jaren.

D

In artikel 3 wordt ‘voorlopige teruggaaf’ telkens vervangen door: voorlopige verliesverrekening.

Artikel VI

In artikel 12, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek Nederlandse Antillen en Aruba 20016 wordt ‘Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2003’ vervangen door: Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2004.

Artikel VII

Artikel 7d, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling Successiewet 19567 , komt als volgt te luiden:

7.

Artikel 53b, eerste en tweede lid, van de Successiewet 1956 blijven buiten toepassing indien zich een gebeurtenis, als bedoeld in artikel 53b, derde lid, onderdeel a, van die wet voordoet ten gevolge van het overlijden van de verkrijger van de onderneming onderscheidenlijk de in artikel 53b, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde aandelen of winstbewijzen worden geacht te zijn vervreemd ten gevolge van het overlijden van de verkrijger van die aandelen of winstbewijzen indien en voor zover gedurende het bij overlijden nog resterende gedeelte van de termijn, bedoeld in artikel 53b, eerste lid, van die wet bij diens verkrijgers krachtens erfrecht met betrekking tot de onderneming, aandelen of winstbewijzen zich geen gebeurtenis als bedoeld in artikel 53b, derde lid van die wet, anders dan ten gevolge van overlijden, voordoet.

Artikel VIII

De Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 19948 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 24 komt als volgt te luiden:

Artikel 24

Indien een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting is of zal worden vastgesteld en een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de verleende of de te verlenen teruggaaf, doet de belastingplichtige daarvan zo spoedig mogelijk op de door de inspecteur aangewezen wijze mededeling aan de inspecteur.

B

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het vierde lid wordt de volgende volzin toegevoegd: Voor deze verklaring dient gebruik te worden gemaakt van het communautaire document ter uitvoering van de vrijstelling omzetbelasting en accijns bij intracommunautaire aankopen door ambassades en consulaten en de leden daarvan, internationale organisaties en bepaalde functionarissen daarvan, en NAVO-onderdelen.

2. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:

5. De in het eerste lid en tweede lid bedoelde vrijstelling kan direct worden verleend indien de instelling, dan wel het personeelslid, tijdig een geldige verklaring als bedoeld in het vierde lid ter beschikking stelt aan de ondernemer die de prestatie verricht. De in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstelling kan worden verleend in de vorm van teruggaaf van belasting indien het bedrag van de vergoeding per factuur ten minste € 225 bedraagt.

Artikel IX

De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 19909 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1e, eerste lid, wordt ‘artikel 5, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969’ vervangen door: artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

B

Aan artikel 2, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

In geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd, beëindigt de ontvanger het uitstel voorzover dit aan deze teruggaaf kan worden toegerekend.

C

In artikel 12, eerste lid, wordt ‘artikel 3 van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 3 van de Wet werk en bijstand.

D

In artikel 13, tweede lid, wordt ‘artikel 3 van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 3 van de Wet werk en bijstand.

E

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na ‘wettelijke inhoudingen’ ingevoegd: , zonder rekening te houden met de daarbij eventueel in mindering gebrachte jonggehandicaptenkorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001,.

2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. overige inkomsten met uitzondering van de uitkeringen ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet, de artikelen 229d, tweede lid, en 255a van de Gemeentewet en een regeling voor persoonsgebonden budget, welke regeling is gegrond op artikel 1p, eerste lid, onderdeel d, van de Ziekenfondswet, alsmede inkomsten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen j, k en o, van de Wet werk en bijstand en de langdurigheidstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand.

2. In het tweede en derde lid wordt ‘aanvullende kinderkorting of toetrederskorting’ vervangen door: aanvullende kinderkorting, toetrederskorting, alsmede voor alleenstaande ouders van wie het jongste kind jonger dan vijf jaar is, aanvullende alleenstaande-ouderkorting en combinatiekorting.

3. In het vijfde lid wordt ‘hoofdstuk IV, afdeling 1, van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand.

F

In artikel 15, onderdeel b, wordt ‘hoofdstuk IV, afdeling 2, van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 35 van de Wet werk en bijstand.

G

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 3 van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 3 van de Wet werk en bijstand. Tevens wordt ‘artikel 30, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 21, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand. Daarnaast wordt ‘artikel 33, tweede lid,’ vervangen door: artikel 26. Ten slotte wordt ‘artikel 30, eerste lid, onderdeel c’ vervangen door: artikel 21, onderdeel c.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 4, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 4, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet werk en bijstand. Tevens wordt ‘artikel 30, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 21, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet werk en bijstand. Ten slotte wordt ‘artikel 33, tweede lid,’ vervangen door: artikel 25.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 3 van de Algemene bijstandswet’ vervangen door ‘artikel 3 van de Wet werk en bijstand’ en wordt ‘artikel 30, tweede lid, onderdeel c, onderscheidenlijk onderdeel d, van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 22, onderdeel c, onderscheidenlijk onderdeel d, van de Wet werk en bijstand.

4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 4, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Algemene bijstandswet“ vervangen door ‘artikel 4, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet werk en bijstand’ en wordt ‘artikel 30, tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 22, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet werk en bijstand.

5. In het derde lid wordt ‘artikel 31 van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 23 van de Wet werk en bijstand.

H

In artikel 19 wordt ‘artikel 3 van de Algemene bijstandswet’ vervangen door: artikel 3 van de Wet werk en bijstand.

I

In artikel 27 vervalt onderdeel d onder verlettering van de onderdelen e, f, g, en h tot d, e, f respectievelijk g.

J

In artikel 28, tweede lid, vervalt onderdeel d onder verlettering van de onderdelen e en f tot d respectievelijk e.

Artikel X

In artikel 1 van de Regeling bekendmaking percentage heffingsrente en invorderingsrente bij belastingen10 wordt ‘voor het vierde kwartaal 2003: 2,00’ vervangen door: voor het eerste kwartaal 2004: 3,50.

Artikel XI

De Uitvoeringsregeling Belastingdienst 200311 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘en de artikelen’ vervangen door ‘de artikelen’ en wordt voor de punt toegevoegd: en artikel 2, onderdeel d, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid, onderdeel d, wordt toegevoegd:

- Interne accountantsdienst Belastingen (IAB);.

2. Aan het eerste lid, onderdeel e, wordt, voorafgaand aan de bestaande tekst, een nieuw onderdeel toegevoegd, dat komt te luiden:

–Belastingdienst/Central Liaison Office (B/CLO);.

3. In het eerste lid, onderdeel e, vervalt:

– Interne accountantsdienst Belastingen (IAB);.

4. In het derde lid, onderdeel e, wordt ‘brandstoffenbelasting en de regulerende energiebelasting’ vervangen door ‘energiebelasting’ en wordt ‘worden’ vervangen door: wordt.

C

Aan artikel 6 wordt een nieuw lid toegevoegd, dat komt te luiden:

3. De voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst – Economische controledienst (FIOD-ECD) is de bevoegde functionaris bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.

D

In artikel 16, eerste lid, wordt ‘de regulerende energiebelasting’ vervangen door: de energiebelasting.

E

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van het eerste lid, worden de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:

y. de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) te Den Haag;

z. de Vertegenwoordiger van de Hoge Commissaris der Verenigde Naties voor Vluchtelingen te Den Haag;

za. diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen.

2. In het tweede lid vervallen de onderdelen c en g en worden de onderdelen d tot en met f geletterd tot c tot en met e.

3. In het derde lid, onderdeel a, vervalt: diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen.

4. In het vierde lid vervalt: , gewezen personeelsleden van deze organisaties die van de desbetreffende organisatie geen pensioen ontvangen, indien en zolang een tijdens de actieve periode ontstaan verlies als bedoeld in artikel 3.150 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet is verrekend.

F

In de bijlage worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de eerste kolom wordt ‘Geldrop’ vervangen door: Geldrop-Mierlo.

2. In de eerste, tweede en derde kolom vervallen de regels die aanvangen met ‘De Lier’, ‘’s-Gravenzande’, ‘Maasland’, ‘Mierlo’, ‘Monster’, ‘Naaldwijk’, ‘Schipluiden’ en ‘Wateringen’.

3. Na de regel die aanvangt met ‘Middelharnis’ wordt een regel ingevoegd luidende:

Midden-Delfland Haaglanden West.

4. Na de regel die aanvangt met ‘Westervoort’ wordt een regel ingevoegd luidende:

Westland Haaglanden West.

Artikel XII Inwerkingtredingsbepaling

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

2. In afwijking van het eerste lid werkt artikel I, onderdeel M, terug tot en met 1 januari 2001.

3. In afwijking van het eerste lid werkt artikel I, onderdeel I, terug tot en met 1 december 2002.

4. In afwijking van het eerste lid werkt artikel IX, onderdeel B, terug tot en met 4 september 2003.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, J.G. Wijn.

Toelichting

Algemeen

De onderhavige uitvoeringsregeling bevat wijzigingen van enige fiscale uitvoeringsregelingen, waarbij een belangrijk deel van deze wijzigingen voortvloeit uit het belastingplan 2004. De in de verschillende uitvoeringsregelingen aangebrachte wijzigingen die inhoudelijk van belang zijn, worden hierna onder de artikelen toegelicht.

Ook bevat deze regeling een aantal bepalingen waarmee bedragen in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering worden geactualiseerd aan de hand van verschillende indexcijfers en dergelijke.

Het gaat om de bedragen in de artikelen 21, 36, 38 en 40 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, de artikelen 21, 32, 34, 35, 38, 49, 51, 53, 55, 58 en 59 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en artikel 6 van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering. Deze worden niet apart toegelicht.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en C (artikelen 1, 11, 12 en 13 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Uit het Belastingplan 2004 (Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004)) vloeit voort dat de scholingsaftrek vervalt. Daarmee kunnen ook de artikelen 11, 12 en 13 vervallen.

Voor het invoegen van artikel 6.31 in de opsomming wordt verwezen naar onderdeel O.

Artikel I, onderdeel B (artikel 9 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Het eerste lid komt te vervallen omdat bij het zogenoemde autopakket opgenomen in het Belastingplan 2004 (Wet van 18 december 2003, Stb. 526) de bestelautoregeling is komen te vervallen.

Artikel I, onderdeel D (artikel 13a Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Sinds 1 januari 2002 geldt de mogelijkheid van geruisloze doorschuiving van (een gedeelte van) een onderneming niet alleen voor de overdracht aan ondernemers maar ook voor de overdracht aan werknemers die gedurende 36 maanden voorafgaande aan het tijdstip van de overdracht in de onderneming werkzaam zijn geweest. De uitwerking van de in artikel 3.63, zesde lid, van de wet opgenomen mogelijkheid van verkorting van de 36 maandentermijn voor zowel ondernemers als werknemers is neergelegd in artikel 13a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. In artikel 13a is met de uitbreiding naar werknemers echter nog geen rekening gehouden. De voorgestelde aanpassingen van artikel 13a leiden ertoe dat ook voor werknemers een verkorting van de 36 maandentermijn mogelijk is indien na het aangaan van de dienstbetrekking één van de in het tweede lid genoemde situaties zich voordoet.

Artikel I, onderdeel E (artikel 16 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

De wijziging van artikel 16 is een gevolg van de vernummering van de leden van artikel 3.87 bij Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004). Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdeel F (artikel 17a Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, regelt de verdeling van de eigenwoningreserve bij ontbinding van een algehele huwelijksgemeenschap. Het gaat hierbij om de eigenwoningreserve die is gevormd vóór het ontstaan van die gemeenschap. Op het moment waarop een algehele gemeenschap ontstaat, vloeien de vermogens van beide echtgenoten samen. Als in het vermogen van een van beide echtgenoten middelen zijn begrepen die ten grondslag liggen aan diens eigenwoningreserve, kan het bij ontbinding van de algehele gemeenschap wenselijk zijn om die eigenwoningreserve over te hevelen voorzover het tot de gemeenschap behorende vermogen toekomt aan de ander. Artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, stelt (voormalige) echtgenoten daartoe in staat. Ter toelichting dient het volgende voorbeeld.

Voorbeeld

Op enig moment verkoopt een belastingplichtige, A, zijn eigen woning voor € 200.000. De op die woning betrekking hebbende eigenwoningschuld bedraagt op het moment van verkoop € 150.000. Hij behaalt dus een vervreemdingssaldo van € 50.000. Vervolgens betrekt hij de huurwoning van B. Een jaar later trouwen A en B in algehele gemeenschap van goederen. Naast het bij de verkoop van de woning vrijgekomen bedrag van € 50.000 beschikt A noch B over enig vermogen. Weer een jaar later loopt het huwelijk op de klippen. De huwelijksgemeenschap wordt ontbonden en gelijkelijk verdeeld over de voormalige echtgenoten. Op de voet van artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, kunnen A en B een gezamenlijk verzoek doen om de eigenwoningreserve eveneens gelijkelijk te verdelen.

Artikel 17a, eerste lid, onderdeel b, ziet op de situatie waarin de eigen woning nog niet is verkocht vóór het ontstaan van een (partiële) huwelijksgemeenschap. Onderdeel b bepaalt de toerekening van een vervreemdingssaldo met betrekking tot een eigen woning van één van de echtgenoten die, al dan niet staande het huwelijk, tot een huwelijksgemeenschap gaat behoren. Als gevolg van het aangaan van de huwelijksgemeenschap met betrekking tot een woning wordt die woning, al dan niet gedeeltelijk, niet meer als eigen woning aangemerkt. Op het moment waarop de eigen woning van één van de echtgenoten tot een huwelijksgemeenschap gaat behoren, gaat de onverdeelde helft van die woning namelijk onder algemene titel over op de andere echtgenoot. Voor laatstgenoemde echtgenoot is de woning geen eigen woning tenzij de woning hem anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. Ook de onverdeelde helft van de echtgenoot die de woning heeft ingebracht, wordt in beginsel niet langer als eigen woning aangemerkt. Dit kan zijn omdat hij elders zijn intrek neemt (samen met de echtgenoot) dan wel omdat ten aanzien van partners niet meer dan één hoofdverblijf in aanmerking wordt genomen (artikel 3.111, achtste lid). Hierbij is van belang dat niet-duurzaam gescheiden levende echtgenoten als partners worden aangemerkt. Als de woning leegstaat in afwachting van verkoop kan de onverdeelde helft op grond van artikel 3.111, tweede lid, nog gedurende twee jaar als eigen woning worden aangemerkt.

Met betrekking tot de onverdeelde helft van de woning van de echtgenoot ten aanzien van wie de woning nooit als eigen woning is aangemerkt, kan op de voet artikel 3.119a geen vervreemdingssaldo worden behaald. Gesteld kan worden dat voorafgaand aan de verwerving een vervreemding plaatsvindt door de echtgenoot die de woning inbrengt, zodat het vervreemdingssaldo volledig bij hem in aanmerking zou worden genomen. In het verlengde van de verdeling van een eigenwoningreserve tussen (voormalige) echtgenoten ligt het echter voor de hand dat het vervreemdingssaldo met betrekking tot een woning die tot de gemeenschap gaat behoren eveneens gelijkelijk wordt verdeeld. Hiertoe bepaalt onderdeel b dat de eigen woning van de echtgenoot ook ten aanzien van de belastingplichtige als eigen woning wordt aangemerkt. Om het evenwicht binnen de eigenwoningregeling te bewaren, zullen – indien de woning leegstaat in afwachting van verkoop – de aftrekbare kosten met betrekking tot de gehele woning in aftrek worden toegelaten.

Belastingplichtigen die een eigen woning kopen in een nieuwbouwproject kunnen in aanraking komen met een zogenoemd anti-speculatiebeding. In veel gemeenten is er een tekort aan koopwoningen in de lagere prijsklassen. Om goedkopere woningen te kunnen realiseren, moet een gemeente de grond vaak goedkoper inbrengen of maakt de gemeente afspraken met de aannemer of de projectontwikkelaar om lagere koopprijzen te realiseren. Op aldus gerealiseerde ‘gesubsidieerde’ koopwoningen legt de gemeente veelal een anti-speculatiebeding. Op grond van een dergelijk beding dient bij doorverkoop een gedeelte van de winst aan de gemeente te worden afgedragen, of wordt een plicht tot zelfbewoning of een verbod op doorverkoop opgelegd. Het doel van gemeenten is dat de woning ten minste gedurende enkele jaren bewoond wordt en beschikbaar blijft voor een bepaalde inkomensgroep. Ook de rijksoverheid verbindt aan het toewijzen van premies voor woningen, zoals bijvoorbeeld bij de premie A-woningen, een anti-speculatiebeding.

In het tweede lid van artikel 17a is geregeld dat het bedrag dat in het kader van een anti-speculatiebeding door de verkoper van de woning bij de vervreemding wordt betaald aan het Rijk of een gemeente in mindering wordt gebracht op het behaalde vervreemdingssaldo. Op deze wijze wordt voorkomen dat een belastingplichtige meer eigen vermogen ten behoeve van zijn nieuwe woning moet aanwenden dan waarover hij feitelijk beschikt na de verkoop van zijn oude woning. Wel dient te worden voorkomen dat ten gevolge van bedingen in welke vorm dan ook tussen derden het vervreemdingssaldo bij de verkoop van de woning zou kunnen worden gedrukt waardoor de beoogde werking van de bijleenregeling zou kunnen worden ontgaan. Daarom geldt de vermindering van het vervreemdingssaldo alleen voor anti-speculatiebedingen die zijn opgelegd door het Rijk of een gemeente in het kader van het huisvestingsbeleid.

De hiervóór bedoelde bepalingen zijn ook aangekondigd in de Nota naar aanleiding van het verslag van de Eerste Kamer bij het Belastingplan 2004 (Kamerstukken I 2003/04, 29 210, C, blz. 5).

Artikel I, onderdeel G (artikel 21 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

De bedragen in de tabel welke voetbedragen aan kosten kinderopvang niet aftrekbaar zijn, zijn aangepast.

Artikel I, onderdeel H (artikel 22 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Het eerste lid komt te vervallen omdat bij het zogenoemde autopakket in de Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004) de bestelautoregeling is komen te vervallen.

Artikel I, onderdeel I (artikel 32 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

In artikel 32 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 zijn de voorwaarden opgenomen waaraan geregistreerde achtergestelde geldleningen als bedoeld in artikel 5.17, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, dienen te voldoen. Een van de voorwaarden is dat de op de geldlening vergoede rente niet uitgaat boven de wettelijke rente. Per 1 december 2002, is artikel 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de wettelijke rente gewijzigd. De toepasselijke wettelijke rente wordt thans vermeld in het eerste lid van artikel 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 32 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt daarom op dit punt met terugwerkende kracht tot 1 december 2002 aangepast.

Artikel I, onderdeel K (artikel 37 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

De wijziging van artikel 37 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 regelt dat de bedragen van de extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden diëten worden aangepast aan de prijsstijgingen van dieetproducten en overige voedingsmiddelen. Het Voedingscentrum heeft de berekeningen verricht ten behoeve van deze update van de meerkosten van referentiedieetadviezen ten opzichte van een referentievoeding.

Naast het actualiseren van de prijzen zijn ook de referentievoeding en de daarvan afgeleide diëten herzien. Dit vloeit voort uit een aanbeveling van het Voedingscentrum om eens in de vijf jaren de referentievoeding en de daarvan afgeleide diëten te actualiseren. De laatste actualisering heeft plaatsgevonden in 1999. Op deze wijze wordt bereikt dat in dit kalenderjaar de reële meerkosten van het hebben van een dieet als buitengewone uitgaven in aanmerking genomen kunnen worden.

Tevens is in artikel 37 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 een aantal omschrijvingen aangepast.

Naast de bovenstaande wijzigingen van de tabel wordt per 1-1-2004 onder de oncologische diëten ook begrepen het zogeheten Moermandieet. Voorheen konden op grond van een beleidsbesluit van de Belastingdienst de extra kosten van dit dieet worden afgetrokken van het inkomen (Besluit van 23 januari 2003, nr. CPP2003/135M). Vanaf 1-1-2004 geldt dan ook voor dit dieet het forfaitaire bedrag.

Artikel I, onderdeel M (artikel 39 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging wordt een redactionele onjuistheid in artikel 39 hersteld met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001.

Artikel I, onderdeel O (artikel 41 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Artikel 41 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 geeft uitvoering aan de delegatiebevoegdheid van artikel 6.31, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de afschrijving op monumentenwoningen. Hiermee wordt de bestaande praktijk gecodificeerd. Vooruitlopend op het opnemen van het afschrijvingsvoorschrift in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 was in het Besluit van 30 november 2001, CPP 2001/3035 M reeds aangegeven dat de afschrijving voor een monumentenwoning, evenals onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964, wordt gesteld op 15% van het bruto-eigenwoningforfait. In het tweede lid van artikel 41 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt het bruto eigenwoningforfait dat ten grondslag ligt aan de afschrijving gemaximeerd, dit maximum sluit aan bij het maximum dat op grond van het eigenwoningforfait in aanmerking wordt genomen. Het bruto maximum forfait wordt naar evenredigheid aan alle samenstellende delen toegerekend.

Artikel II, onderdeel A (artikel 1 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Het vervallen van de verwijzing naar de artikelen 16 en 16b van de wet hangt samen met het vervallen van deze artikelen in de wet bij de Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004).

Artikel II, onderdeel B (artikel 10 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Het vervallen van artikel 10 hangt samen met het vervallen van artikel 16b van de wet bij de Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004).

Artikel II, onderdeel D (artikel 22 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De in dit onderdeel opgenomen wijziging strekt er toe artikel 22, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 te verduidelijken. Aldus komt de bedoeling van de wetgever, zoals bij de totstandkoming van dat artikel (Stcrt. 2000, 251, blz. 22) is uiteengezet, meer tot uitdrukking. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Om mogelijke misverstanden in de praktijk te voorkomen is duidelijkheidshalve bepaald dat de desbetreffende verstrekkingen steeds voor het bijbehorende normbedrag in de heffing worden betrokken, dus ook in de situatie dat de waarde in het economische verkeer van die verstrekking minder zou bedragen dan het normbedrag. Gelet op de normstelling is tegenbewijs dus niet mogelijk.

Bij de toekenning van een vergoeding geldt een dergelijke normering uitsluitend voorzover de vergoeding meer beloopt dan het normbedrag; tot het normbedrag is de vergoeding dan belast en daar boven vrij. Het is, mede gelet op de wetssystematiek van de loonbelasting, uiteraard nooit de bedoeling geweest dat bij de toekenning van een vergoeding een hoger bedrag in de heffing zou worden betrokken dan het bedrag van de vergoeding zelf. Aangezien dit reeds in de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 4 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (bijvoorbeeld in artikel 38, eerste lid, en 39, eerste lid) zelf is geregeld, kan artikel 22, eerste lid, op dit punt worden gestroomlijnd door de bepaling toe te spitsen op de vrije verstrekkingen.

Artikel II, onderdeel H (artikel 37 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Met deze wijziging wordt meer harmonie bereikt tussen de regeling voor de fiets voor het woon-werkverkeer en de zogenoemde pc-privé regeling van artikel 11, eerste lid, onderdeel o, van de wet.

Werkgevers hebben aangegeven dat het met het oog op de administratieve lasten ongewenst is dat de termijnen van beide regelingen ongelijk zijn. Deze termijnen worden met deze wijziging aan elkaar gelijk gesteld.

Artikel II, onderdeel J (artikel 48 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Deze wijziging hangt samen met het verplaatsen van de definitie van kinderopvang bij Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004) per 1 januari 2004. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel II, onderdeel P (artikel 59 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Het in dit artikel genoemde percentage wordt vanaf 2004 gesteld op het percentage van de heffings- en invorderingsrente bij belastingen zoals dat is vastgesteld voor het eerste kwartaal van het kalenderjaar. Voor 2004 is dat percentage: 3,5. Tot en met 2003 werd het rentepercentage gesteld op het gemiddelde van de lange en korte rente zoals door het Centraal Planbureau voor het kalenderjaar geraamd in de Macro Economische Verkenningen. Het nadeel van deze methode was dat de werkelijke uitkomst van het gemiddelde van de korte en lange rente (aanzienlijk) kan verschillen van de prognose.

Artikel II, onderdeel Q (artikel 63 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De wijziging van dit artikel houdt verband met de vaststelling van het aantal werkdagen voor de werknemer met vakantiebonnen voor 20 of meer vakantiedagen per jaar voor het jaar 2004 op 231.

Artikel II, onderdeel R (artikel 68 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De inperking van het eerste lid, onderdeel b, betekent dat de administratie die het tweede lid voorschrijft niet geldt voor vaste vergoedingen die worden gegeven voor kosten van vervoer (€ 0,18 per kilometer). De administratieverplichting van een vaste vergoeding valt reeds onder het eerste lid, onderdeel a. Deze inperking hangt samen met het feit dat tot de zakelijke kilometers door de Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004) per 1 januari 2004 ook de woon-werkkilometers gerekend zullen worden. Want zoals ook al blijkt uit de Nota naar aanleiding van het verslag bij Belastingplan 2004 (Kamerstukken II 2003/04 29210, nr. 22, blz. 44) is het onder omstandigheden mogelijk voor reiskosten een vaste vergoeding te geven, mits die vaste vergoeding voldoet aan de voorwaarden van artikel 47 van de uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Dit is mogelijk bij een regelmatig reispatroon van de werknemer, bijvoorbeeld voor het woon-werktraject. De mogelijkheden voor vaste vergoedingen kunnen, voorzover nodig, in de uitvoeringssfeer door middel van een beleidsbesluit nader worden geïllustreerd.

Het uitbreiden naar ‘vervoer’ in het eerste lid, onderdeel b, hangt samen met de uitbreiding van artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, van de wet bij Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004) per 1 januari 2004. Door deze uitbreiding in het kader van het zogenoemde ‘autopakket’ geldt de onbelaste vergoeding van € 0,18 per kilometer niet alleen voor de auto, maar voor alle vormen van vervoer, met uitzondering van de taxi, luchtvaartuig, schip en ter beschikking gesteld voertuig. Ook de wijzigingen van artikel 68, eerste lid, onderdeel c en het laten vervallen van onderdeel e hangen samen met het ‘autopakket’. Met deze laatste wijzigingen wordt geen inhoudelijke wijziging beoogd. In het Belastingplan 2004 zijn namelijk in de wet onderdeel j van artikel 15a, eerste lid en het begrip ‘regelmatig woon-werkverkeer’ komen te vervallen en is de bepaling van artikel 17a, onderdeel b, verplaatst naar artikel 17a, eerste lid, onderdeel c.

Artikel II, onderdelen S en V (artikelen 77 en 88 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De in deze onderdelen opgenomen wijzigingen houden verband met de invoering van de Wet werk en bijstand ter vervanging van de Algemene bijstandswet.

Artikel II, onderdeel T (artikel 82 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Als gevolg van de wijziging van artikel 82 komt de mogelijkheid te vervallen om vergoedingen ter zake van regelmatig woon-werkverkeer in de eindheffing te betrekken die worden toegekend aan ambulante werknemers. Deze regeling was nodig omdat het voor deze categorie werknemers soms zeer lastig was om vast te stellen of er wel of geen sprake was van regelmatig woon-werkverkeer. Het onderscheid tussen de fiscale behandeling van regelmatig woon-werkverkeer en zakelijk verkeer is echter komen te vervallen bij Wet van 18 december 2003, Stb. 526 tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004) per 1 januari 2004, waardoor de rechtvaardiging voor een eindheffingcomponent voor ambulante werknemers is komen te vervallen.

Artikel II, onderdeel U (artikel 84 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Het vervallen van de onderdelen c en i van artikel 84 is het gevolg van de wijzigingen in het zogenoemde autopakket dat is opgenomen in de Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004) per 1 januari 2004. Met deze wet komen artikel 16 en de bestelautoregeling te vervallen, waardoor de onderdelen c en i ook niet meer nodig zijn.

Artikel II, onderdeel W (artikel 107 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De in artikel 107 opgenomen overgangsregeling (fiets voor woon-werkverkeer) vervalt, omdat dit artikel slechts betekenis had voor de jaren 2001, 2002 en 2003.

Artikel II, onderdeel X (artikel 108 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De in artikel 108 opgenomen overgangsregeling (personeelsleningen) vervalt, omdat dit artikel slechts betekenis had voor de jaren 2001 en 2002.

Artikel II, onderdeel Y (artikel 109 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De in artikel 109 opgenomen overgangsregeling (dagbladen) vervalt, omdat dit artikel slechts betekenis had voor de jaren 2001, 2002 en de eerste helft van 2003.

Artikel II, onderdeel Z (artikel 109a Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De in artikel 109a opgenomen overgangsregeling (openbaarvervoerkaart) vervalt, omdat dit artikel slechts betekenis had voor de jaren 2001, 2002 en de eerste helft van 2003.

Artikel II, onderdeel AA (artikel 111 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Artikel 111 vervalt, omdat dit artikel slechts betekenis had bij de overgang van de gulden op de euro op 1 januari 2002.

Artikel III, onderdelen A, B en F (artikel 1, 1b en hoofdstuk IVA van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering)

Deze aanpassingen houden alle verband met het vervallen van de afdrachtvermindering scholing met ingang van 1 januari 2004.

Artikel III, onderdeel C (artikel 2 Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering)

De wijziging van dit artikel houdt verband met de vaststelling van het aantal werkdagen voor de werknemer met vakantiebonnen voor 20 of meer vakantiedagen per jaar voor het jaar 2004 op 231.

Artikel III, onderdeel D (artikel 3 Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering)

Met deze wijziging wordt een foutieve verwijzing hersteld.

Artikel III, onderdeel G (artikel 22 Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering)

Artikel 22 Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering biedt de mogelijkheid om voor de berekening van de S&O vermindering uit te gaan van een vereenvoudigde grondslag (het vereenvoudigde S&O loon).

In de bestaande regeling lag besloten de mogelijkheid om bij werkweken boven de 38 uur bij een voltijdbaan een hoger bedrag aan S&O afdrachtvermindering te claimen dan was bedoeld. Dit was inherent aan de gebruikte formule. Hierbij werd gebruik gemaakt van een gemaximeerd aantal uren per jaar van 1750. Het aantal uren van 1750 komt globaal overeen met het totale aantal werkuren bij een voltijdbaan en werkweken van 38 uur gedurende het gehele kalenderjaar. In het voorheen vierde lid werd wel rekening gehouden met een lager aantal werkuren, echter niet met een hoger aantal werkuren. Met deze wijziging wordt dit aangepast. De wijziging houdt in dat in de berekening nu ook rekening kan worden gehouden met een totaal aantal werkuren dat uitgaat boven het aantal van 1750.

Artikel IV (artikel 2 Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen)

Het vervangen van onderdeel b door onderdeel a is een gevolg van de wijzigingen in het zogenoemde autopakket dat is opgenomen in de Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004) per 1 januari 2004. Met deze wet is artikel 15b, eerste lid, onderdeel b, verletterd tot artikel 15b, eerste lid, onderdeel a. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel V, onderdeel B (artikel 2 Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971)

Met de wijzigingen opgenomen in dit onderdeel wordt een foutieve verwijzing hersteld en wordt voorts het percentage van de redelijke rente voor ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen aangepast aan de renteontwikkelingen van de laatste jaren.

Artikel V, onderdeel C (artikel 2c Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971)

Ingevolge artikel 15ad, eerste lid, van de wet kan door een overnameholding betaalde rente niet worden afgezet tegen het combinatieresultaat van een fiscale eenheid van de overnameholding en de overgenomen werkmaatschappij, maar alleen tegen de eigen winst van die overnameholding. Dat geldt gedurende een periode van acht jaren na de verwerving van de aandelen van de overgenomen vennootschap. Vanaf het negende jaar kan de verschuldigde rente ter zake van de verwerving van de aandelen van de overgenomen vennootschap ten laste worden gebracht van het combinatieresultaat van de fiscale eenheid. Het bedrag aan rente dat in de eerste acht jaar niet in aftrek is gekomen, kan in de volgende jaren in aftrek worden gebracht op het combinatieresultaat, voor zover dat resultaat daardoor niet negatief wordt. De rente die op deze wijze alsnog in aftrek wordt gebracht, kan derhalve niet leiden tot een verlies bij de fiscale eenheid. Met andere woorden: carry-back van deze rente is niet mogelijk. Aanvankelijk bestond het voornemen te voorzien in een regeling waarbij de rente die in de eerste acht jaren niet in aftrek is gekomen, in de vier daarop volgende jaren in gelijke delen in aftrek zou worden gebracht (Kamerstukken II 1999/00, 26 854, nr. 3, blz. 41). Mede gelet op het feit dat bij het Belastingplan 2004 een voorstel voor een algemeen werkende aftrekbeperking in situaties van thin capitalisation is ingediend, kan echter met een eenvoudiger regeling worden volstaan. De regeling geldt tevens voor de juridische splitsing (artikel 14a van de wet) en de juridische fusie (artikel 14b van de wet).

Artikel V, onderdeel D (artikel 3 Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971)

Bij de Wet tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen) (Wet van 18 december 2003, Stb. 527) is het systeem van de voorlopige teruggaaf op verzoek vervangen door een systeem waarbij de voorlopige teruggaaf voortaan in beginsel automatisch wordt verleend. De aanduiding voorlopige teruggaaf dient daarmee te worden beperkt tot de gevallen waarin een voorlopige teruggaaf wordt verleend op de voet van artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Ter voorkoming van misverstand wordt het begrip voorlopige teruggaaf in artikel 3 van de Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971 vervangen door het begrip voorlopige verliesverrekening. Hetzelfde is geschied per 1 januari 2004 met betrekking tot het begrip voorlopige teruggaaf in artikel 21, derde lid, van de wet.

Artikel VI (artikel 12 Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek Nederlandse

Antillen en Aruba 2001)

Op grond van artikel 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is de milieu-investeringsaftrek van overeenkomstige toepassing op investeringen in bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting gelegen in de Nederlandse Antillen of Aruba. De onderhavige wijziging bewerkstelligt dat naar de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2004 wordt verwezen.

Artikel VII (artikel 7d Uitvoeringsregeling Successiewet 1956)

Per 1 januari 2002 bevat de Successiewet 1956 een nieuwe bedrijfsopvolgingsregeling. Deze regeling vervangt de voorheen in de artikelen 25 en 26 van de Invorderingswet 1990 opgenomen regeling voor dit onderwerp. De faciliteit houdt in dat in bepaalde gevallen een vermindering wordt verleend van belasting die kan worden toegerekend aan de verkrijging van vermogensbestanddelen die behoren tot een onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 dan wel van de belasting die kan worden toegerekend aan de verkrijging van aandelen en winstbewijzen die bij de erflater of schenker behoorden tot een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Voorwaarde voor het verlenen van de faciliteit is dat de onderneming gedurende een periode van vijf jaren na het overlijden of schenking wordt voortgezet onderscheidenlijk dat de genoemde aandelen en winstbewijzen gedurende die periode niet worden vervreemd en de voor rekening van die vennootschap gedreven onderneming niet wordt gestaakt of vervreemd. Op verzoek van de verkrijger wordt een conserverende aanslag opgelegd ter zake van het successie- en schenkingsrecht dat kan worden toegerekend aan de waarde van verkregen ondernemingsvermogen dan wel aandelen of winstbewijzen die bij de erflater of schenker tot een aanmerkelijk belang behoorden. De waarde van dit vermogen onderscheidenlijk die aandelen of winstbewijzen wordt in dat kader aangemerkt als «te conserveren waarde».

De conserverende aanslag zal geheel of ten dele door de inspecteur worden verminderd indien aan de voorwaarden van de regeling voor bedrijfsopvolging is voldaan. Eén van de voorwaarden is dat de onderneming door de verkrijger gedurende ten minste vijf jaren rechtstreeks moet worden voortgezet dan wel, indien het gaat om aandelen of winstbewijzen, dat deze gedurende die periode niet worden vervreemd. Indien echter de verkrijger binnen vijf jaren ophoudt winst uit onderneming te genieten uit de verkregen onderneming dan wel de aandelen of winstbewijzen toch binnen vijf jaren worden vervreemd, respectievelijk de voor rekening van de vennootschap gedreven onderneming niet wordt gestaakt of vervreemd, vervalt de faciliteit en worden de (conserverende) aanslagen herzien (artikel 53b Successiewet 1956).

Artikel 53b Successiewet verwijst naar de Wet inkomstenbelasting 2001, waarmee ook wordt bewerkstelligd dat niet meer genieten van winst uit onderneming dan wel het vervreemden van aandelen of winstbewijzen zich ook voordoet als de verkrijger/genieter van de faciliteit komt te overlijden.

Artikel 7d, zevende lid, Uitvoeringsregeling Successiewet 1956, bevat een inbreuk op artikel 53b, derde en vierde lid, van de Successiewet 1956. In deze bepaling is bepaald dat het overlijden van de bedrijfsopvolger binnen vijf jaren niet leidt tot herziening van de conserverende aanslagen. De conserverende aanslagen opgelegd aan de ondernemer-bedrijfsopvolger blijven bestaan en gaan over op de verkrijgers krachtens erfrecht. De verkrijgers krachtens erfrechtkrijgen dus het recht op de voorwaardelijke faciliteiten, onder de verplichting de resterende duur van de voortzettingstermijn die bij het overlijden van de ondernemer-bedrijfsopvolger nog liep, vol te maken. Het is voldoende dat één van de verkrijgers krachtens erfrecht de onderneming gedurende die tijd voortzet. Indien geen van de verkrijgers krachtens erfrecht de onderneming voortzet of in de nog resterende periode ophoudt winst te genieten, worden de conserverende aanslagen alsnog herzien.

Bij overlijden van de aandeelhouder is sprake van een fictieve vervreemding en daarmee van een gebeurtenis, die in beginsel leidt tot herziening van de conserverende aanslagen. In tegenstelling tot situaties in de winstsfeer kent artikel 7d Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 geen bepaling die artikel 53b, derde en vierde lid, van de Successiewet 1956 buiten werking stelt bij overlijden van de opvolgende aandeelhouder. Met de onderhavige wijziging van artikel 7d, zevende lid, wordt het onderscheid tussen de winstsfeer en het aanmerkelijkbelangregime gelijk getrokken.

Het is in beide situaties voldoende dat één van de verkrijgers krachtens erfrecht ondernemer respectievelijk aandeelhouder wordt en voor het overige wordt voldaan aan de eisen die in de bedrijfsopvolgingsregeling en de daarmee samenhangende bepalingen in de Invorderingswet 1990 worden gesteld.

Artikel VIII, onderdeel A (artikel 24 Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Met ingang van 2005 wordt het systeem van de voorlopige teruggaaf op verzoek gewijzigd in een systeem waarbij de voorlopige teruggaaf veelal automatisch wordt verleend, in beginsel op basis van de gegevens waarover de Belastingdienst beschikt, doorgaans de fiscaal relevante informatie over voorafgaande kalenderjaren. Een en ander is geregeld bij de Wet tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Overige fiscale maatregelen) (Wet van 18 december 2003, Stb. 527). In dit verband dient artikel 24 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 te worden gewijzigd nu met ingang van het kalenderjaar 2005 in beginsel alleen een eerste voorlopige teruggaaf op verzoek wordt verleend en volgende voorlopige teruggaven doorgaans automatisch zullen worden toegekend. In verband daarmee kunnen de bestaande eerste drie leden van artikel 24 vervallen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de bestaande opsomming in het vierde lid een meer algemeen karakter te geven. Volgens het nieuwe artikel 24 dient de belastingplichtige een relevante wijziging in de omstandigheden die van belang zijn voor de te verlenen teruggaaf of de inmiddels verleende teruggaaf op de door de inspecteur aangegeven wijze te melden. Dit is vooral van belang als zich relevante wijzigingen voordoen in de loop van het kalenderjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft. Ook kan dat zich voordoen met het oog op een te verlenen automatische voorlopige teruggaaf voor het volgende kalenderjaar. De Belastingdienst kan hiervoor een herzieningsformulier meesturen met de beschikking voorlopige teruggaaf. Bij de toelichting op de beschikking waarbij de automatische voorlopige teruggaaf wordt verleend zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de aard en de omvang van de te melden wijzigingen in de omstandigheden. Zo zal bij wijzigingen in aftrekposten een grensbedrag worden aangegeven waarboven wijzigingen dienen te worden gemeld. Daarnaast geldt voor verschillende heffingskortingen dat aangegeven dient te worden wanneer daar niet langer aanspraak op bestaat, bijvoorbeeld omdat er wijziging is gekomen in de partnersituatie als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Dit laat onverlet dat de Belastingdienst in situaties waarin zij vermoedt of constateert dat zich relevante wijzigingen hebben voorgedaan opnieuw een herzieningsformulier kan uitreiken. Ook in die situatie dienen belastingplichtigen het op de juiste wijze ingevulde formulier binnen de door de inspecteur gestelde termijn terug te zenden (op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Wanneer geen reactie volgt of wanneer de Belastingdienst anderszins aanwijzingen heeft dat een automatische voorlopige teruggaaf ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de beschikking voorlopige teruggaaf worden herzien of ingetrokken en kan de Belastingdienst het teveel betaalde terugvorderen.

In bepaalde situaties, bijvoorbeeld wanneer de Belastingdienst over onvoldoende gegevens beschikt, dient het meegezonden herzieningsformulier voor continuering van de automatische voorlopige teruggaaf binnen de gestelde termijn teruggezonden te worden.

Artikel VIII, onderdeel B (artikel 40 Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Behalve invoering in artikel 40, vijfde lid, van het ook in artikel 36 opgenomen drempelbedrag van een vergoeding per factuur van tenminste € 225 bij verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting, is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in artikel 40, vierde lid, expliciet op te nemen dat voor de in het vierde lid bedoelde verklaring gebruik moet worden gemaakt van het daartoe tussen de lidstaten afgesproken communautaire document. Deze voorwaarde geldt in de praktijk al, maar is tot op heden alleen opgenomen in een beleidsbesluit.

Artikel IX, onderdeel A (artikel 1e Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

De aanpassing van het eerste lid van artikel 1e van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (UR Iw 1990), dat een nadere regeling bevat ter zake van het verlenen van uitstel van betaling inzake pensioen- en lijfrenteaanspraken, houdt verband met de in de wet van 18 december 2003 houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004), Stb. 526, opgenomen wijziging van artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Artikel IX, onderdeel B (artikel 2 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

Op de voet van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 kan voor de duur van tien jaar renteloos uitstel van betaling worden verleend voor de conserverende aanslag betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door emigratie van een aanmerkelijkbelanghouder. Het verleende uitstel wordt beëindigd indien binnen de tienjaarstermijn een zogenoemde verboden handeling of gebeurtenis plaatsvindt. Van een dergelijke handeling of gebeurtenis is met ingang van 4 september 2003 ook sprake in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd. Dit vloeit voort uit de Wet van 18 december 2003 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Technische herstelwet 2003), Stb. 528, waarbij artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 is gewijzigd.

Met betrekking tot het uitstel zijn in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 regels gesteld. Op grond van het huidige artikel 2, derde lid, beëindigt de ontvanger bij (fictieve) vervreemding van een gedeelte van de aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen, het uitstel slechts voor een evenredig gedeelte. Thans wordt in artikel 2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 een vergelijkbare regeling getroffen voor een gedeeltelijke teruggaaf.

De wijziging van artikel 2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 treedt gelijktijdig in werking met de bij Wet van 18 december 2003 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Technische herstelwet 2003), Stb. 528, doorgevoerde wijziging van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990.

Artikel IX, onderdelen C, D, E, F, G en H (artikelen 12 tot en met 16 en 19 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

De in de artikelen 12, 13, 14, 15, 16 en 19 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 doorgevoerde wijzigingen zijn overwegend technisch van aard en strekken ertoe deze artikelen aan te passen aan de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375) en de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 376) welke per 1 januari 2004 in werking zijn getreden. De wijzigingen die inhoudelijk van aard zijn, worden hierna toegelicht.

De aanpassing van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, bewerkstelligt dat voor de regeling van de kwijtschelding van rijksbelastingen in de privé-sfeer de jonggehandicaptenkorting, bedoeld in artikel 8.16a van de Wet inkomstenbelasting 2001, niet wordt betrokken bij de berekening van de betalingscapaciteit van degene die kwijtschelding vraagt. Deze aanpassing ligt in het verlengde van de Wet werk en bijstand waar in het kader van de middelentoets genoemde heffingskorting niet tot de middelen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken, wordt gerekend (artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand). Voorts wordt met deze wijziging uitvoering gegeven aan een toezegging van mijn ambtsvoorganger in diens brief van 2 februari 2001 aan de Voorzitter van de vaste Commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kenmerk: WDB 2001-00077 U).

De wijzigingen van artikel 14, eerste lid, onderdeel c, dat een limitatieve opsomming bevat van de overige inkomsten die niet bij de berekening van de betalingscapaciteit worden betrokken, strekken ertoe dit onderdeel aan te passen aan artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand. Toegevoegd aan deze opsomming is de langdurigheidstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Gemeenten kunnen deze toeslag alleen toekennen indien betrokkene gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar geen inkomen heeft genoten uit of in verband met arbeid. Met de langdurigheidstoeslag die een vorm van aanvullende inkomensondersteuning is, komen degenen die jonger zijn dan 65 jaar en waarvoor geen perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit of in verband met arbeid het inkomen te verhogen in een vergelijkbare inkomenssituatie met personen van 65 jaar of ouder (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 11–12). Voorheen werden dergelijke aanvullende inkomensondersteunende voorzieningen door gemeenten verstrekt in het kader van de bijzondere bijstand. Deze voorzieningen werden niet tot het inkomen van de bijstandsgerechtigde gerekend. In het verlengde hiervan wordt de langdurigheidstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand, niet betrokken bij de berekening van de betalingscapaciteit van degene die kwijtschelding vraagt.

De wijziging van het tweede lid van artikel 14 bewerkstelligt dat voor de kwijtscheldingsregeling voor alleenstaande ouders van wie het jongste kind jonger dan vijf jaar is de (aanspraak op de) aanvullende alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en de combinatiekorting, bedoeld in artikel 8.14 van die wet, niet tot het netto-besteedbare inkomen van degene die kwijtschelding vraagt, wordt gerekend. Deze wijziging ligt in het verlengde van de Wet werk en bijstand waar in het kader van de middelentoets genoemde heffingskortingen niet in aanmerking worden genomen (artikel 31, tweede lid, onderdeel c, van die wet). Door genoemde heffingskortingen in het derde lid van artikel 14 op te nemen, wordt bewerkstelligd dat deze heffingskortingen – samen met de (aanvullende) kinderkorting en de toetrederskorting die net als de combinatiekorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting in de berekening van een voorlopige teruggaaf als bedoeld in artikel 9.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden betrokken – bij de toepassing van artikel 14 als eerste in aanmerking worden genomen.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat de verwijzing in het tweede lid van artikel 14 naar de per 1 januari 2003 vervallen toetrederskorting (voorlopig) is gehandhaafd vanwege de voor belastingplichtigen die pas in 2002 voor deze heffingskorting in aanmerking zouden kunnen komen, geldende overgangsregeling. Deze toetreders kunnen, mits zij aan de daartoe gestelde voorwaarden (blijven) voldoen, ook in 2003, 2004, en 2005 in aanmerking komen voor de toetrederskorting (Kamerstukken II 2002/03, 28 607, nr. 3, blz. 11 en 52).

Artikel IX, onderdelen I en J (artikelen 27 en 28 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

In de artikelen 27 en 28, tweede lid, Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990 is de verwijzing naar de op grond van artikel 37j van de Luchtvaartwet (oud) geheven beveiligingsheffing geschrapt en zijn in verband daarmee enkele onderdelen verletterd. Deze beveiligingsheffing, die per 1 januari 2003 (Stb. 2002, 226) is vervallen, werd van overheidswege opgelegd aan eigenaars of houders van luchtvaarttuigen ter bestrijding van de kosten van de controle door het personeel van de daartoe gecontracteerde particuliere beveiligingsorganisaties. Deze kosten komen thans niet meer ten laste van de hiervoor genoemde eigenaars of houders maar van de luchthaven.

Artikel X (Regeling bekendmaking percentage heffingsrente en invorderingsrente bij belastingen)

Ingevolge artikel 30f, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 29 van de Invorderingswet 1990, zoals deze bepalingen luidden tot 1 januari 2004, is het rentepercentage van de heffingsrente, onderscheidenlijk de invorderingsrente, in een kalenderkwartaal gelijk aan de op de eerste werkdag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan dat kwartaal door de Europese Centrale Bank voor basisherfinancieringstransacties toegepaste interestvoet. Echter, indien dit lager is, geldt het naar de gemiddelde koers van die dag door de Minister van Financiën berekende, ongewogen gemiddelde effectieve rendement van de laatste drie uitgegeven, aan Euronext effectenbeurs te Amsterdam genoteerde staatsleningen waarbij dit effectieve rendement naar beneden wordt afgerond op een vijfvoud van honderdstenprocenten en vervolgens wordt verminderd met 0,5 procentpunt.

Bij Wet van 18 december 2003, Stb. 526, tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004) is artikel 30f, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 29 van de Invorderingswet 1990 in die zin gewijzigd dat het, volgens de hiervoor aangegeven methode berekende percentage van de heffings- en invorderingsrente wordt verhoogd met 1,50%.

Gelet op het feit dat de door de Europese Centrale Bank voor basisherfinancieringstransacties toegepaste interestvoet op 3 november 2003 2,00% bedroeg terwijl het hiervoor bedoelde gecorrigeerde rendement van staatsleningen op die dag 3,20% bedroeg, dient het voor het eerste kwartaal 2004 te hanteren percentage van de heffingsrente en de invorderingsrente te worden vastgesteld op 3,50.

Artikel XI (Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Omdat de Interne accountantsdienst Belastingen (IAB) onder leiding staat van een managementteam met een voorzitter dient dit onderdeel van de Belastingdienst, in verband met artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, te worden vermeld onder artikel 1, eerste lid, onderdeel d en niet in onderdeel e (onderdeel B, eerste en derde lid). In onderdeel B, tweede lid, is opgenomen de aanwijzing van Belastingdienst/Central Liaison Office (B/CLO). Dit organisatieonderdeel van de Belastingdienst wordt aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid, van Verordening (EG) Nr. 1798/2003 van de Raad van 7 oktober 2003. Deze bepaling draagt elke lidstaat op één centraal verbindingsbureau aan te wijzen dat de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de contacten met de andere lidstaten op het gebied van de administratieve samenwerking in het kader van deze verordening. Dit organisatieonderdeel (B/CLO) zal, naar het zich thans laat aanzien, in organisatorisch/bestuurlijke zin vallen onder het managementteam FIOD/ECD en dat van Belastingdienst/Oost. De aanwijzing opgenomen in onderdeel C vloeit voort uit de Wet van 18 december 2003 tot wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Wet inkomstenbelasting 2001 (implementatie spaarrenterichtlijn), Stb. 531. De voorzitter van het managementteam van de FIOD-ECD zal gaan optreden als de bevoegde functionaris in het kader van de uitvoering van de zogenoemde spaarrenterichtlijn. Het ligt in het voornemen bij mandaat te regelen dat wanneer in voorkomend geval sprake is van invordering van een bestuurlijke boete de ontvanger optreedt namens de bevoegde functionaris. De wijzigingen, opgenomen in onderdelen B, derde lid, en D houden verband met de Wet van 18 december 2003 tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet op de accijns (implementatie richtlijn Energiebelastingen), Stb. 532. In artikel 3, derde lid, onderdeel e, kan in de eerste plaats de brandstofbelasting komen te vervallen. Op basis van genoemde Wet implementatie richtlijn Energiebelastingen wordt de brandstoffenbelasting niet meer geheven op minerale oliën. Voor de minerale oliën is de belasting in deze wet ingevlochten in de energiebelasting en de accijns.

In de tweede plaats dient in artikel 3, derde lid, onderdeel e, ‘regulerende energiebelasting’ vervangen te worden door ‘energiebelasting’. Deze naamswijziging heeft op basis van dezelfde wet plaatsgevonden.

Onderdeel E betreft enkele verschuivingen op onderdelen in de ressorteringsbepalingen voor diplomaten en internationale organisaties.

In onderdeel F zijn enkele gemeentelijke herindelingen per 1 januari 2004 verwerkt.

Artikel XII (inwerkingtredingsbepaling)

Deze uitvoeringsregeling treedt in werking op 1 januari 2004. Daar waar gekozen is voor een afwijkende inwerkingtredingsbepaling, is deze bij de artikelsgewijze toelichting toegelicht.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.G. Wijn

  • 1

    Stcrt. 2000, 250; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 19 december 2002, Stcrt. 248.

  • 2

    Stcrt. 2000, 251; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 7 juni 2003, Stcrt. 113.

  • 3

    Stcrt. 1995, 251; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 19 december 2002, Stcrt. 248.

  • 4

    Stcrt. 1993, 241; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 31 maart 2003, Stcrt. 64.

  • 5

    Stcrt. 1971, 169; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 22 decemer 1999, Stcrt. 251.

  • 6

    Stcrt. 2000, 250; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 19 december 2002, Stcrt. 248.

  • 7

    Stcrt. 1984, 254; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 december 2001, Stcrt. 250.

  • 8

    Stcrt. 1994, 114; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 31 maart 2003, Stcrt. 64.

  • 9

    Stcrt. 2000, 250; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 december 2002, Stcrt. 247.

  • 10

    Stcrt. 1992, 189; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 5 augustus 2003, Stcrt. 162.

  • 11

    Stcrt. 2002, 247; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 7 juni 2003, Stcrt. 113.

Naar boven