Regeling toezichtkosten DNB Wet toezicht kredietwezen 1992

De Nederlandsche Bank N.V.,

Gelet op artikel 86 van de Wet toezicht kredietwezen 1992;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet toezicht kredietwezen 1992;

b. minister: de Minister van Financiën;

c. de Bank; De Nederlandsche Bank N.V.

§ 2. Rekening en verantwoording

Artikel 2

1. De Bank stelt jaarlijks een begroting op van de in het daarop volgende jaar te verwachten baten en lasten, investeringsuitgaven alsmede inkomsten en uitgaven met betrekking tot de uitvoering van de taken en bevoegdheden die haar zijn opgedragen bij of krachtens de wet.

2. De begroting wordt op een zodanige wijze opgesteld dat de lasten en uitgaven structureel worden gedekt door de baten en inkomsten.

3. De begrotingsposten worden van een toelichting voorzien.

4. Tenzij de werkzaamheden waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, bevat de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatste verantwoording waarmee de Minister heeft ingestemd.

5. De Bank zendt de begroting, vergezeld van een toelichting, voor 1 december van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar ter instemming aan de minister.

6. De Bank doet onverwijld mededeling in de Staatscourant van de begroting waarmee de minister heeft ingestemd en maakt deze openbaar.

Artikel 3

Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet de Bank daarvan onverwijld mededeling aan de minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 4

1. De Bank stelt jaarlijks een verantwoording op van de opgedragen taken en toegekende bevoegdheden en daaruit voortvloeiende werkzaamheden uit hoofde van de wet. De verantwoording wordt voor het eerst opgesteld over het jaar 2004.

2. De verantwoording gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de Bank aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

3. De accountant voegt bij de verklaring bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen omtrent de rechtmatige inning en besteding van de middelen door de Bank uit hoofde van de wet.

4. De Bank zendt de vastgestelde verantwoording als bedoeld in het eerste lid, voor 1 mei van het op het boekjaar volgende jaar ter instemming aan de minister.

5. De Bank doet onverwijld mededeling in de Staatscourant van de verantwoording waarmee de minister heeft ingestemd, en maakt deze openbaar.

Artikel 5

1. Het verschil tussen de aan het eind van een begrotingsjaar gerealiseerde baten en lasten van de Bank vormt het exploitatiesaldo.

2. Indien in het voorafgaande jaar een exploitatiesaldo is ontstaanen deBankhet exploitatiesaldo wil betrekken bij de in het lopende jaar in rekening te brengen kosten als bedoeld in artikel 7, doet de Bank daaromtrent een voorstel in de verantwoording die ter instemming aan de minister wordt gezonden.

§ 3. Bijdragen kosten uitoefening toezicht

Artikel 6

1. De Bank kan eenmalig een bedrag in rekening brengen aan een aanvrager of een verzoeker ter vergoeding van de kosten van de behandeling van een aanvraag of verzoek om:

a. een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 38 van de wet, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt naar kredietinstellingen als bedoeld onder artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2° van de wet;

b. een ontheffing als bedoeld in de artikelen 6, derde lid, 10, vijfde lid, 25, vierde lid, 31, vijfde lid, 32, vierde lid, 38, vierde lid, 38a, derde lid, 82, derde lid, of 83, derde lid, van de wet;

c. een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in de artikelen 23, eerste lid, 24, eerste lid, of 30d, derde lid van de wet;

d. een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 45, eerste lid van de wet;

2. De Bank kan eenmalig een bedrag in rekening brengen aan een onderneming of instelling ter vergoeding van de kosten van de verlening van een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, 31,vierde lid, 32, tweede lid,en 38, derde lid, van de wet welke verlening wordt verricht naar aanleiding van een opgave als bedoeld in artikel 4 van de vrijstellingsregeling Wet toezicht kredietwezen 1992 of toezending van de jaarrekening als bedoeld in artikel 6 van genoemde vrijstellingsregeling.

3. De Bank kan eenmalig een bedrag in rekening brengen aan de onderneming of instelling ter vergoeding van de kosten van een toetsing van de deskundigheid of betrouwbaarheid van een beleidsbepaler, mede-beleidsbepaler of houder van een gekwalificeerde deelneming welke toetsing wordt verricht naar aanleiding van een kennisgeving, melding of mededeling als bedoeld in artikel 13, eerste of derde lid van de wet.

4. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, kan worden vermeerderd met een bedrag ter vergoeding van de kosten van een toetsing van de deskundigheid of betrouwbaarheid van een beleidsbepaler, mede-beleidsbepaler of houder van een gekwalificeerde deelneming, voor zover deze kosten niet reeds op basis van het eerste lid in rekening zijn gebracht.

Artikel 7

1. De Bank brengt jaarlijks een bedrag in rekening aan een onderneming of instelling ter vergoeding van kosten voor werkzaamheden, voorzover deze kosten niet reeds op grond van artikel 6 in rekening worden gebracht.

2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden op basis van de begroting waarmee de minister heeft ingestemd, geraamd voor het jaar waarop het in rekening te brengen bedrag betrekking heeft, met dien verstande dat op die kosten in mindering worden gebracht de kosten die voor dat jaar ten laste komen van de rijksbegroting.

3. De geraamde kosten worden toegerekend aan categorieën van gelijksoortige instellingen naar de mate van hun beslag op de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid.

4. Op de per categorie toegerekende geraamde kosten worden in mindering gebracht:

a. een uit het voorafgaande jaar resulterend positief exploitatiesaldo dat aan de desbetreffende categorie valt toe te rekenen, indien een daartoe strekkend voorstel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, is opgenomen in de verantwoording waarmee de minister heeft ingestemd;

b. de aan het exploitatiesaldo toegerekende opbrengsten uit bestuurlijke boetes en verbeurde dwangsommen die aan de desbetreffende categorie vallen toe te rekenen en die niet reeds zijn opgenomen in het exploitatiesaldo, voor zover de hieraan ten grondslag liggende besluiten van de Bank in het voorafgaande jaar onherroepelijk zijn geworden.

5. De per categorie toegerekende geraamde kosten worden vermeerderd met een uit het voorafgaande boekjaar resulterend negatief exploitatiesaldo dat aan de desbetreffende categorie valt toe te rekenen, indien een daartoe strekkend voorstel als bedoeld in artikel 5, tweede lid, is opgenomen in de verantwoording waarmee de minister heeft ingestemd.

Artikel 8

Categorieën als bedoeld in artikel 7, derde lid, zijn:

a. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° van de wet, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 6 van de wet is verleend;

b. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de wet, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 6 van de wet is verleend;

c. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° van de wet ,waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 38 van de wet is verleend;

d kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de wet, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 38 van de wet is verleend;

e. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de wet die op grond van artikel 31 het bedrijf van kredietinstelling mogen uitoefenen;

f. kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de wet, die op grond van artikel 31 het bedrijf van kredietinstelling mogen uitoefenen;

g. kredietinstellingen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1° van de wet, die op grond van artikel 32 werkzaamheden door middel van het verlenen van diensten mogen verrichten;

h. kredietinstellingen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de wet, die op grond van artikel 32a werkzaamheden door middel van het verlenen van diensten mogen verrichten.

i. financiële instellingen die op grond van artikel 45 van de wet onder toezicht zijn gesteld;

j. financiële instellingen die op grond van artikel 50 van de wet zijn toegelaten;

k. financiële instellingen die op grond van artikel 51 van de wet zijn toegelaten.

Artikel 9

1. Als maatstaf voor het in rekening te brengen bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, geldt, voor:

a. de categorieën als bedoeld in artikel 8, onderdelen a en c, de naar risicograad gewogen posten die bij of krachtens artikel 20 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;.

b. de categorieën als bedoeld in artikel 8, onderdelen b en d, de ter beschikking gekregen gelden in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven.

2. De Bank stelt jaarlijks voor 1 juli per categorie een verdeelsleutel vast op basis van het totaal van de maatstafgegevens voor de desbetreffende categorieën. De Bank kan daarbij bandbreedtes bepalen en per bandbreedte een verdeelsleutel vast stellen.

3. De Bank baseert haar voorstel voor de in het tweede lid bedoelde verdeelsleutel op de desbetreffende maatstaf die betrekking heeft op de gegevens per 31 december van het voorafgaande jaar.

§ 4. Hoogte bedrag, verstrekking gegevens en betaling

Artikel 10

De Bank stelt jaarlijks en voor het eerst in 2005 voor 15 januari de hoogte van de onderscheiden eenmalig in rekening te brengen bedragen, bedoeld in artikel 6 vast.

Artikel 11

1. De hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, bestaat uit een jaarlijks voor 1 juli door de Bank per categorie vast te stellen minimumbedrag vermeerderd met een bedrag dat:

a. wordt gebaseerd op de kosten die per categorie zijn toegerekend op de wijze, bedoeld in artikel 7, tweede tot en met vijfde lid, onder aftrek van het totaal van de aan de desbetreffende categorie in rekening te brengen minimumbedragen en

b. dat is doorberekend naar rato van de verdeelsleutel, bedoeld in artikel 9, tweede lid, gerelateerd aan de maatstafgegevens als bedoeld in artikel 9, eerste lid, per 31 december van het voorafgaande jaar, dan wel indien deze gegevens nog niet beschikbaar zijn, de gegevens van het lopende jaar.

2. Indien voor een categorie geen maatstaf als bedoeld in artikel 9 geldt, stelt de Bank voor de desbetreffende categorie jaarlijks voor 1 juli de hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, vast. De Bank baseert het bedrag op de kosten die aan de desbetreffende categorie zijn toegerekend op de wijze, als bedoeld in artikel 7, tweede tot en met vijfde lid.

3. Het bedrag, bepaald op basis van het eerste of tweede lid, voor een onderneming of instelling die pas na 1 januari van het lopende jaar onder een categorie valt, wordt in rekening gebracht naar evenredigheid van het aantal maanden in het jaar dat de onderneming of instelling onder de categorie valt, met dien verstande dat een gedeelte van een maand geldt als volledige maand.

Artikel 12

Van de vastgestelde verdeelsleutels, bedoeld in artikel 9, tweede lid, en de vastgestelde bedragen, bedoeld in de artikelen 10 en 11, tweede lid, en het vastgestelde minimumbedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, doet de Bank onverwijld mededeling in de Staatscourant.

Artikel 13

1. Indien de Bank niet beschikt over de gegevens met betrekking tot de maatstaf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, zal de onderneming of instelling op verzoek van de Bank binnen een door de Bank te stellen termijn opgave doen van die gegevens.

2. Indien een onderneming of instelling na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld geen opgave heeft gedaan dan wel een kennelijk onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan, kan de Bank een schatting doen van de gegevens van de instelling met betrekking tot de maatstaf.

Artikel 14

1. De Bank bepaalt de wijze en het tijdstip van betaling van de bedragen, bedoeld in de artikelen 6 en 7.

2. Indien als wijze van betaling automatische incasso is overeengekomen, kan de Bank bij het in rekening brengen van het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, een korting toepassen. Per onderneming of instelling wordt jaarlijks slechts eenmaal een korting toegepast.

Artikel 15

Aan een onderneming of instelling die niet langer onder een categorie valt, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, terugbetaald naar evenredigheid van het aantal maanden van het jaar dat de onderneming of instelling niet langer onder de desbetreffende categorie valt, met dien verstande dat een gedeelte van een maand geldt als volledige maand.

Artikel 16

Indien een onderneming of instelling het vermogen heeft verkregen van een onderneming of instelling die gedurende het lopende jaar heeft opgehouden onder een categorie te vallen, wordt een bedrag ter vergoeding voor de kosten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, die door de Bank ten aanzien van laatstbedoelde onderneming of instelling in het voorafgaande jaar zijn gemaakt in rekening gebracht bij de verkrijgende onderneming of instelling.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 17

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2004 en vervalt op een door de Bank te bepalen tijdstip.

Artikel 18

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toezichtkosten DNB Wet toezicht kredietwezen 1992.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 16 december 2003.
De Nederlandsche Bank.

Toelichting

I. Algemeen

Op 1 juli 2003 heeft de Minister van Financiën (hierna: de minister) de Tweede Kamer een rapport aangeboden met aanbevelingen voor een herziening van de financiering van het toezicht op de financiële markten.1 In het algemeen overleg met de Tweede Kamer van 25 september 2003 heeft de Kamer steun verleend aan het rapport. Aan de hand van de aanbevelingen is in overleg met de toezichthoudende autoriteiten en de marktpartijen een nieuw stelsel voor de financiering van het toezicht voorbereid. Het herziene stelsel treedt op 1 januari 2004 in werking. De belangrijkste elementen voor het herziene stelsel betreffen het volgende.

De integrale kosten van het toezicht worden aan de onder toezicht staande instellingen in rekening gebracht. In aansluiting op het MDW-rapport “Maat Houden” (kamerstukken II 1995/96, 24 036, nrs. 22 en 64) wordt een uitzondering gemaakt voor een deel van de handhavingskosten. Voor het repressieve toezicht en het toezicht uit hoofde van de Wet Melding ongebruikelijke transacties, Wet identificatie bij dienstverlening en de Sanctiewet draagt de rijksoverheid bij in de kosten. De overheidsbijdrage wordt vastgesteld aan de hand van een percentage van de totale kosten van de toezichthoudende autoriteit. Dit percentage is gefixeerd voor een periode van drie jaar en zal daarna worden geëvalueerd.

Verder worden aan banken voortaan net als aan andere instellingen kosten in rekening gebracht voor het toezicht uit hoofde van de Wet toezicht kredietwezen 1992. Omdat voor banken voorheen geen kostenregeling gold is een ingroeitraject wenselijk geacht. In 2004 wordt aan de banken 50% van de kosten van het bankentoezicht in rekening gebracht en in 2005 65%.

Marktpartijen betalen op basis van het profijtbeginsel de kosten van afzonderlijke toezichthandelingen, zoals vergunningen, en de kosten van het reguliere toezicht. De reguliere toezichtkosten worden over de onder toezicht staande ondernemingen of instellingen omgeslagen. Dit geschiedt door de kosten toe te rekenen aan gelijksoortige categorieën van ondernemingen of instellingen en vervolgens door te berekenen aan individuele ondernemingen of instellingen. Uitgangspunt bij de toerekening is dat zo weinig mogelijk kruissubsidiëring plaatsvindt tussen verschillende categorieën. De doorberekening geschiedt aan de hand van heffingsmaatstaven. Deze heffingsmaatstaven zijn ten opzichte van de voorheen van toepassing zijnde kostenregelingen opnieuw gedefinieerd. Het oogmerk van de nieuwe maatstaven is om beter aan te sluiten op de werkelijke toezichtinspanning en de daarmee gepaard gaande kosten alsmede op het profijt van het toezicht. Voorts is de systematiek van de beheersing van toezichtkosten versterkt. De versterking bestaat onder meer uit:

1.oprichting van een adviserend panel met marktpartijen inzake de kosten van het toezicht;

2. tussentijdse en tijdige melding aan de minister van aanmerkelijke verschillen tussen begroting en realisatie;

3. instemming met de verantwoording door de minister.

De toezichtkosten zijn in de afgelopen jaren gestegen. Zoals reeds is vermeld in het genoemde rapport herziening financiering toezicht, is de afspraak tussen het Ministerie van Financiën en de toezichthoudende autoriteiten dat om toekomstige kostenstijgingen te beteugelen de reële kosten van bestaande toezichttaken zullen stabiliseren. Naar verwachting kan dit onder meer door de hervorming van het toezicht en door de voorgenomen integratie van de Nederlandsche Bank en de Pensioen- & Verzekeringskamer worden bewerkstelligd.

De onderhavige regeling strekt tot uitvoering van het herziene stelsel waar het gaat om de doorberekening van kosten die voortkomen uit het toezicht door de Bank op grond van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna: de wet). De onderhavige regeling draagt een tijdelijk karakter. Achtergrond daarvan is dat de toezichtwetten waarin de regeling mede haar grondslag vindt binnen afzienbare tijd worden vervangen door de voorgenomen Wet op het financieel toezicht. Voor de tijdelijke regeling treedt dan in de plaats de op grond van die nieuwe wet vastgestelde regelgeving met betrekking tot kostendoorberekening. Die regelgeving zal inhoudelijk in beginsel niet afwijken van de onderhavige regeling.

Op grond van de onderhavige regeling kan de Bank de kosten in rekening brengen die verband houden met de aan haar opgedragen taken of toegekende bevoegdheden op grond van de Wet toezicht kredietwezen 1992.Kosten die voortvloeien uit de Wet identificatie bij dienstverlening, de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Sanctiewet kunnen dus niet op basis van deze regeling worden doorberekend.

Advies en overleg

Bij de totstandkoming van de regeling zijn het Ministerie van Financiën en de marktpartijen betrokken geweest. Zo zijn het eerder genoemde rapport herziening financiering toezicht en de regeling zelf voorbereid in een werkgroep van het ministerie van Financiën met de toezichthoudende autoriteiten. Parallel daaraan heeft de nadere praktische uitwerking van de heffingssystematiek, waaronder de maatstaven, plaatsgehad in werkgroepen met de marktpartijen onder leiding van de toezichthoudende autoriteiten. Door het ministerie zijn drie bijeenkomsten georganiseerd voor marktpartijen: twee bijeenkomsten in het kader van het rapport herziening financiering toezicht en een bijeenkomst waarin voorgenomen regelgeving ter uitvoering van het rapport, waaronder de onderhavige regeling, aan de orde kwam.

Voorts is een ontwerp van de onderhavige regeling tezamen met een ontwerp van de tijdelijke regeling bekostiging financieel toezicht voorgelegd aan marktpartijen. Er zijn hierop schriftelijke reacties ontvangen van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars, de Raad voor de Effectenbranche (REB), Dutch Fund Association, Nederlandse Bond van assurantie-bemiddelaars (NBVA), Grenswisselkantoren N.V. (GWK), Vereniging Effecten Uitgevende Ondernemingen (VEUO) en Nederlandse Vereniging van assurantieadviseurs en financiële dienstverleners (NVA). De opmerkingen hebben op verschillende punten geleid tot aanpassing en verduidelijking van de tekst van de regeling of de toelichting. REB en GWK hebben enkele opmerkingen gemaakt over de inzichtelijkheid van de begroting. Dit heeft er mede toe geleid dat artikel 2 met twee leden is aangevuld. Elke begrotingspost moet worden voorzien van een toelichting. Daarnaast dient de begroting een vergelijking te bevatten met de begroting van het lopende jaar en de laatste verantwoording, waarmee is ingestemd.

REB en GWK hebben opgemerkt dat kosten van overhead niet in rekening zouden kunnen worden gebracht. De wet en de daarop gebaseerde onderhavige regeling bieden echter wel de grondslag om de integrale kosten in rekening te brengen die verband houden met uitvoering van wettelijke taken of bevoegdheden. REB heeft gewezen op het belang van stabilisatie van de begroting en “maat houden” bij de hoogte van de eenmalige bedragen. NVB en het Verbond van Verzekeraars wijzen erop dat het uitgangspunt om de kosten per vergunning om te slaan onvoldoende tot uitdrukking komt als per categorie of subcategorie wordt toegerekend. Er is gekozen voor toerekening van de kosten aan categorieën van gelijksoortige ondernemingen of instellingen omdat daarmee het beste wordt gewaarborgd dat zo weinig mogelijk kruissubsidiëring plaatsvindt tussen deze categorieën. De categorie-indeling is overigens in beginsel afgeleid van de verleende vergunningen. Een groot deel van de overige opmerkingen heeft betrekking op het voorstel om in de voorgenomen Wet op het financieel toezicht te voorzien in een panel van marktpartijen dat de toezichthouder adviseert over aangelegenheden met betrekking tot de toezichtkosten. Deze opmerkingen worden betrokken bij de voorbereiding van die wet.

II. Artikelen

Artikel 2

Het artikel verplicht de Bank jaarlijks voor 1 december een begroting voor het volgende jaar in te dienen met betrekking tot haar toezichthoudende taken en bevoegdheden uit hoofde van de wet. De minister moet instemmen met de begroting. De minister zal volstaan met een beperkte toetsing. De Bank doet van de begroting waarmee is ingestemd onverwijld mededeling in de Staatscourant. Voorts kan de Bank kennisname van de begroting voor belangstellenden mogelijk maken, door plaatsing op de eigen website of door toezending (na daartoe gedaan verzoek) van een afschrift aan belangstellenden.

In de terminologie van het vijfde lid is het woord “instemming” gebruikt in plaats van “goedkeuring”. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de handeling van de minister niet valt binnen de omschrijving van artikel 10:25 Awb.

De vaststelling van de begroting betreft namelijk geen besluit in de zin van Awb, want het vaststellende orgaan (Raad van Commissarissen (RvC) is immers geen bestuursorgaan: zij is niet met openbaar gezag bekleed en de rechtshandeling tot vaststelling van de begroting heeft alleen interne werking. De RvC is een privaatrechtelijke orgaan waaraan een statutaire bevoegdheid is gegeven tot het vaststellen van de begroting.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat aanmerkelijke verschillen die lopende het boekjaar ontstaan bij de minister moeten worden gemeld. De beoordeling van hetgeen onder aanmerkelijke verschillen wordt verstaan, is primair de eigen verantwoordelijkheid van de Bank. Door de melding van aanmerkelijke verschillen verkrijgt de minister informatie die bijvoorbeeld bruikbaar kan zijn inzake de instemming met de begroting of verantwoording.

Artikel 4

Dit artikel regelt de jaarlijks door de Bank aan de minister af te leggen financiële verantwoording.

De verantwoording gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de Bank aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk wetboek. Een nieuw element betreft de door deze accountant bij zijn verklaring te voegen verslag van bevindingen over de vraag of de inning en besteding van de middelen rechtmatig is geweest. De verantwoording heeft uitsluitend betrekking op taken van de Bank die uit hoofde van de Wtk 1992 zijn opgedragen. De plicht tot het opstellen van de verantwoording betekent dat de Bank in haar administratie van baten en lasten onderscheid maakt tussen met toezicht op basis van deze wet verband houdende taken en overige taken. Met de verantwoording kan een helder inzicht worden verkregen in het financieel beheer van door de Bank uitgeoefend toezicht uit hoofde van de wet. Voorts kan een ongewenste vermenging met het financieel beheer van de andere taken worden voorkomen.

De minister zal bij de instemming volstaan met een beperkte toetsing, die gebaseerd zal zijn op de voorafgaande toetsing door het intern toezichthoudende orgaan, de raad van commissarissen van de Bank. De beoordeling door de minister van de door de raad van commissarissen vast te stellen verantwoording van de Bank heeft uitsluitend betrekking op de bij of krachtens de wet opgedragen taken en daaruit voortvloeiende werkzaamheden. De beoordeling uit hoofde van de wet heeft geen betrekking op de jaarrekening van de Bank en de overige taken en werkzaamheden van de Bank, zoals de taken en werkzaamheden die de Bank als integrerend onderdeel van het ESCB uitoefent. Met betrekking tot de inrichting, de vaststelling en de instemming van de verantwoording van de Bank zijn de bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing. De in dit artikel geregelde procedure tot vaststellen van en instemmen met de verantwoording doorkruist de procedure tot vaststelling van de jaarrekening door de Raad van Commissarissen dan ook niet.

Artikel 5

Aan het einde van een begrotingsjaar kan een verschil tussen de in het begrotingsjaar gerealiseerde baten en lasten resteren. Dit verschil vormt het exploitatiesaldo van de Bank. Het exploitatiesaldo zal in de verantwoording zichtbaar worden gemaakt. Als blijkens de vastgestelde verantwoording een exploitatiesaldo is ontstaan, zal de Bank dit tekort of overschot in de regel toevoegen aan respectievelijk in mindering brengen op de kosten die worden doorberekend aan onder toezicht staande ondernemingen. De Bank zal daartoe een voorstel doen in de verantwoording om het exploitatiesaldo te betrekken bij de kosten die ingevolge artikel 7 in rekening worden gebracht bij onder toezicht staande ondernemingen. De instemming van de minister dient dan als grondslag voor het vermeerderen respectievelijk verminderen van een in het voorafgaande jaar gerealiseerd tekort of overschot met de geraamde kosten voor het lopende jaar op basis van de begroting, waarmee is ingestemd. In bijzondere omstandigheden kan ervoor worden gekozen om het gerealiseerde tekort of overschot uit het voorafgaande jaar niet door te berekenen, maar binnen de begroting van het lopende jaar te verdisconteren.Zo zou de Bank een tekort kunnen opvangen door met betrekking tot een bepaalde uitgavenpost minder te besteden dan begroot. Het heeft overigens de voorkeur dat ten tijde van een melding van een aanmerkelijke verschil tussen begroting en realisatie als bedoeld in artikel 3, lopende het jaar, adequate maatregelen worden genomen ten aanzien van het aanmerkelijke verschil.

Overigens volgt uit het feit dat de Bank pas over het jaar 2004 voor het eerst een verantwoording in de zin van artikel 4 van onderhavige regeling opstelt, dat in 2004 de begrote in rekening te brengen kosten niet worden verrekend met het exploitatiesaldo over het jaar 2003. Het exploitatiesaldo maakt immers deel uit van de over het jaar 2004 voor het eerst op te stellen verantwoording.

Artikel 6

Dit artikel geeft een opsomming van door de Bank in rekening te brengen toezichthandelingen. Voor de vergoeding van de kosten van de werkzaamheden kan per afzonderlijke toezichtshandeling een eenmalig bedrag in rekening worden gebracht bij degene ten behoeve waarvan de toezichthandeling wordt verricht. Per genoemde afzonderlijke toezichthandeling wordt de hoogte van dit bedrag jaarlijks vastgesteld. Deze bedragen zullen gebaseerd zijn op de in dat jaar te verwachten gemiddelde kosten van de desbetreffende afzonderlijk toezichtshandeling. Omdat de kosten die gemoeid kunnen zijn met bijvoorbeeld onderscheiden soorten ontheffingen kunnen verschillen, kunnen de vaste bedragen voor onderscheiden ontheffingen ook verschillen. Het eerste lid heeft betrekking op zogeheten toelatingskosten. Het derde lid op zogenoemde deskundigheid- en betrouwbaarheidtoetsingen van (beoogde) (mede)beleidsbepalers en houders van gekwalificeerde deelnemingen. Per toetsing van één van deze personen worden kosten in rekening gebracht. Indien meer dan één persoon wordt getoetst naar aanleiding van een melding, wordt het bedrag dus ook meer dan één keer in rekening gebracht. Voor 2004 worden geen eenmalige bedragen in rekening gebracht. De financiering van de kosten die samenhangen met de eenmalige toezichtshandelingen vindt in 2004 zoveel mogelijk plaats door een gedeelte van het bedrag dat door de overheid wordt gefinancierd in het kader van het ingroeitraject voor banken hiervoor te reserveren. Voor de eenmalige toezichthandelingen die niet op deze wijze worden gefinancierd zullen de kosten van de werkzaamheden voor 2004 in rekening worden gebracht tezamen met de kosten voor het regulier toezicht. In artikel 7, eerste lid, wordt hiertoe ook de mogelijkheid geboden.

Artikel 7

In dit artikel is het beginsel van kostendekking vastgelegd voor door de Bank te verrichten werkzaamheden, die in beginsel geen betrekking hebben op de in artikel 6 genoemde afzonderlijke toezichthandelingen. Het betreft de zogenoemde reguliere toezichtkosten. Er wordt daarbij een relatie gelegd tussen de aan een onderneming of instelling in rekening te brengen bedragen en de ten aanzien van hen te verrichten toezichtwerkzaamheden. Als de Bank geen gebruik maakt van de bevoegdheid tot doorberekening op grond van artikel 6 kan de Bank de in dat artikel bedoelde kosten langs de weg van dit artikel in rekening brengen. Dit verdient echter niet de voorkeur omdat de kosten dan niet aan de betreffende onderneming of instelling worden toegerekend.

Voor geconsolideerde ondernemingen en instellingen aan wie een bedrag in rekening wordt gebracht dat is gebaseerd op de naar risicograad gewogen posten geldt dat aan die onderneming of instelling die op het hoogste consolidatieniveau aan de Bank rapporteert ingevolge artikel 55 van de wet, één jaarlijks bedrag voor alle meegeconsolideerde ondernemingen tezamen in rekening zal worden gebracht.

In het tweede lid is een aantal regels gesteld dat betrekking heeft op de kosten die op basis van het eerste lid in rekening kunnen worden gebracht. Voor de duidelijkheid wordt erop gewezen dat aan het begrip “kosten” een ruime betekenis toekomt. Het betreft de integrale kosten die verband houden met het verrichten van toezichtwerkzaamheden. Ook kosten van beleidsontwikkeling en ondersteuning maken hier onderdeel van uit. Het uitgangspunt is dat de kosten worden geraamd op basis van de verwachte ontwikkeling van de kosten en toezichtinspanning in het jaar waarin de bedragen in rekening worden gebracht. Dit vindt zijn grondslag in de begroting. Op de aldus geraamde kosten worden in mindering gebracht de kosten van het toezicht die bekostigd worden uit de algemene middelen. De rijksbijdrage dient tot dekking van een deel van de handhavingskosten.

In het derde lid is de systematiek van kostentoerekening neergelegd. Deze systematiek houdt in dat de kosten worden toegerekend aan onderscheiden categorieën van gelijksoortige ondernemingen of instellingen. De gelijksoortigheid is bepaald aan de hand van hoofdkenmerken van de ondernemingen, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de wet.

Het vierde lid regelt dat wanneer met betrekking tot een categorie door de Bank een bestuurlijke boete of dwangsom is geïncasseerd én tegen het daaraan ten grondslag liggende besluit niet langer een rechtsmiddel openstaat, het geïncasseerde bedrag volledig in mindering wordt gebracht op de aan de desbetreffende categorie toegerekende kosten. Voorts kan ook een exploitatieoverschot van het voorafgaande jaar dat valt toe te rekenen aan de desbetreffende categorie in mindering worden gebracht op de toegerekende kosten. In het vijfde lid is het omgekeerde geregeld met betrekking tot een exploitatietekort. Aldus kan de begrote doorberekening, zo nodig, worden gecorrigeerd met het exploitatiesaldo van het voorafgaande jaar. De Bank stuurt met betrekking tot de reguliere toezichtkosten derhalve jaarlijks, halverwege het begrotingsjaar, slechts éénmaal een factuur. De administratieve lasten voor zowel de ondernemingen en instellingen als voor de Bank worden hiermee zo beperkt mogelijk gehouden.

Overigens volgt uit het feit dat de Bank pas over het jaar 2004 voor het eerst een verantwoording in de zin van artikel 4 van de onderhavige regeling opstelt, dat in 2004 de begrote door te berekenen kosten niet worden verrekend met het exploitatiesaldo over het jaar 2003. Het exploitatiesaldo maakt immers deel uit van de over het jaar 2004 voor het eerst op te stellen verantwoording.

Artikel 8

In dit artikel zijn de elf categorieën van instellingen bepaald waaraan de kosten, bedoeld in artikel 7, worden toegerekend. Wat de terminologie en indeling betreft is nauw aangesloten bij de wet.

Artikel 9

Dit artikel bevat de maatstaven die voor de onderscheiden categorieën de grondslag vormen voor het in rekening te brengen jaarlijkse bedrag, bedoeld in artikel 7. De maatstaven kunnen per categorie verschillen.

De bepaalde maatstaven zijn in beginsel gebaseerd op het rapport herziening financiering toezicht. De nadere praktische uitwerking van de heffingssystematiek, waaronder de maatstaven, heeft plaatsgehad in werkgroepen met de marktpartijen onder leiding van de Bank. De Bank heeft hieromtrent advies uitgebracht aan de minister.2 Voor ondernemingen of instellingen aan wie een bedrag in rekening wordt gebracht dat is gebaseerd op de naar risicograad gewogen posten gelden de naar risicograad gewogen posten zoals bepaald in de rapportage aan de Bank op grond van artikel 55 van de wet, op het hoogste consolidatieniveau. In het tweede lid is geregeld dat per categorie een verdeelsleutel aan de hand van het totaal van de gegevens van de heffingsmaatstaf wordt vastgesteld. De verdeelsleutel kan een percentage of een vast bedrag betreffen. Uit het derde lid volgt dat de gegevens met betrekking tot de heffingsmaatstaf, die als basis dienen voor de jaarlijks vast te stellen verdeelsleutel afkomstig moeten zijn uit het jaar van de vaststelling van de verdeelsleutel of het daaraan voorafgaande jaar. Als de verdeelsleutel een percentage betreft, is het percentage de resultante van de totale kosten die volgens de methode van artikel 7 aan de desbetreffende categorie moeten worden toegerekend, gedeeld door de totale omvang van de maatstaf in een voorafgaand jaar.

Per categorie kunnen door de Bank, bandbreedtes met bijbehorende verdeelsleutels worden vastgesteld (tariefschijven gedifferentieerd naar de omvang van de naar risicograad gewogen posten van de instellingen). Zo kan voor een categorie toepassing van een degressieve tariefstructuur worden mogelijk gemaakt. Het bepalen van bandbreedtes kan alleen aan de orde zijn als het voldoende kan worden onderbouwd vanuit de verwachte toezichtinspanning van de Bank.

Artikel 11

De hoogte van het jaarlijkse per onder toezicht staande onderneming of instelling in rekening te brengen bedrag bestaat uit een vast gedeelte (minimumbedrag) en een aanvullend variabel gedeelte dat afhankelijk is van de verdeelsleutel. Het minimumbedrag sluit aan bij de kosten van de gemiddelde minimale toezichtinspanning die door de Bank met betrekking tot een onderneming of instelling binnen een bepaalde categorie wordt geleverd. Op basis van de kosten die volgens de in artikel 7 voorgeschreven methode per categorie worden toegerekend, minus het totaal van de minimumbedragen binnen de desbetreffende categorie, wordt aan de hand van een verdeelsleutel vervolgens het variabele gedeelte berekend. Voor de doorberekening naar de afzonderlijke instellingen, wordt de verdeelsleutel omgeslagen naar de gegevens als bedoeld in artikel 9, eerste lid. Voor de ondernemingen of instellingen bedoeld in het derde lid zal de doorberekening plaatsvinden naar de gegevens van het lopende jaar, nu de gegevens van het voorafgaande jaar niet beschikbaar zullen zijn. Een en ander volgt uit het eerste lid.

Voor geconsolideerde ondernemingen en instellingen aan wie een bedrag in rekening wordt gebracht dat is gebaseerd op de naar risicograad gewogen posten geldt dat aan die onderneming of instelling die op het hoogste consolidatieniveau aan de Bank rapporteert ingevolge artikel 55 van de wet, één jaarlijks bedrag (minimumbedrag én variabele deel) als bedoeld in artikel 7, eerste lid, voor alle meegeconsolideerde ondernemingen tezamen zal worden gefactureerd.

Voor bepaalde categorieën geldt geen heffingsmaatstaf. Het betreft onder meer de Europese paspoorthouders. De reden hiervoor is dat kostendoorberekening op basis van een maatstaf niet kostenefficiënt is. Voor deze categorieën geldt op grond van het tweede lid een door de Bank vastgesteld bedrag.

Als een onderneming of instelling pas gedurende het begrotingsjaar deel gaat uitmaken van een categorie wordt aan haar voor dat jaar alleen het jaarlijkse bedrag in rekening gebracht naar evenredigheid van het aantal maanden dat de onderneming of instelling deel uitmaakt van de desbetreffende categorie. Dit volgt uit het derde lid. Overigens geldt een gedeelte van een maand als volledige maand.

Artikel 13

Dit artikel geeft regels voor het opvragen van gegevens door de Bank aan onder toezicht staande instellingen met betrekking tot de heffingsmaatstaf. De gegevens zijn om een tweetal redenen van belang. In de eerste plaats zijn de gegevens samen met de op grond van artikel 7 toegerekende kosten bepalend voor de vaststelling door de Bank van de jaarlijkse verdeelsleutel. Dit valt af te leiden uit het derde lid. In de tweede plaats zijn de gegevens van de onderneming of instelling bepalend voor de hoogte van het bedrag dat de onderneming of instelling uiteindelijk onder toepassing van de verdeelsleutel op grond van artikel 11, eerste lid, in rekening wordt gebracht. Het eerste lid betreft overigens een zogenoemde “kan”-bepaling. Dit houdt ermee verband dat het in veel gevallen niet nodig zal zijn om apart voor de kostendoorberekening gegevens op te vragen, vanwege het feit dat de Bank reeds over de benodigde gegevens kan beschikken, bijvoorbeeld op grond van informatie- of bekendmakingverplichtingen uit hoofde van andere wetgeving. Indien de Bank de gegevens niet binnen de gestelde redelijke termijn ontvangt of als sprake is van een kennelijk onjuiste opgave, is zij bevoegd van de gegevens een schatting te doen.

Artikel 15

Dit artikel vormt het spiegelbeeld van artikel 11, derde lid. Wanneer een onderneming of instelling gedurende het jaar niet langer deel uitmaakt van een categorie krijgt zij naar evenredigheid van het aantal maanden het betaalde jaarlijkse bedrag terug. Afhankelijk van de voor de desbetreffende onderneming of instelling geldende wetgeving zal doorgaans het moment van intrekking van een vergunning of erkenning daarvoor bepalend zijn.

Artikel 16

Dit artikel regelt de doorberekening van kosten ingeval van een juridische fusie van twee onder toezicht staande instellingen (vgl. artikel 309 e.v. van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek), met dien verstande dat is aangesloten bij het begrip vermogen uit het Burgerlijk Wetboek. De redactie van het artikel is mede ontleend aan artikel 8 van de Regeling toezichtkosten Wet toezicht effectenverkeer 1995.

1 Brief van de Minister van Financiën van juli 2003 inzake hervorming van het toezicht op de financiële marktsector, Kamerstukken II 2002/2003, 28 122, nr. 16;

2 Adviezen liggen ter inzake bij de Centrale Directie Voorlichting van het Ministerie van Financiën.

Naar boven