Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën van 15 december 2003, nr. SV/F&W/03/95330 tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 16a, tiende lid, 16b, vijfde en achtste lid, en 16bb, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de artikelen 34, zesde lid, 35, vijfde lid, 35a, vierde lid, en 35b van de Invorderingswet 1990;

Besluiten:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Invorderingswet: de Invorderingswet 1990;

b. Coördinatiewet: de Coördinatiewet Sociale Verzekering;

c. uitlener: een inhoudingsplichtige of werkgever als bedoeld in de artikelen 34, eerste lid, van de Invorderingswet en 16a, eerste lid, van de Coördinatiewet;

d. inlener: een inlener als bedoeld in de artikelen 34, eerste en tweede lid, van de Invorderingswet en 16a, eerste en tweede lid, van de Coördinatiewet;

e. confectie-aannemer: een aannemer als bedoeld in de artikelen 35a, eerste lid, van de Invorderingswet en 16ba, eerste lid, van de Coördinatiewet;

f. aannemer: een aannemer als bedoeld in de artikelen 35, eerste lid, van de Invorderingswet en 16b, tweede lid, van de Coördinatiewet die zijn bedrijf niet maakt van het vervaardigen of laten vervaardigen van kleding, andere dan schoeisel;

g. opdrachtgever: een opdrachtgever als bedoeld in de artikelen 35a, tweede lid, van de Invorderingswet en 16ba, tweede lid, van de Coördinatiewet en de daarmee op grond van de artikelen 35a, derde lid, van de Invorderingswet en 16ba, derde lid, van de Coördinatiewet gelijk te stellen bedrijfsmatig handelende koper van nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen kleding, andere dan schoeisel;

h. kredietinstelling: een kredietinstelling als bedoeld in de artikelen 34, derde lid, en 35, vijfde lid, van de Invorderingswet en de artikelen 16a, vierde lid, en 16b, vijfde lid, van de Coördinatiewet;

i. ontvanger: de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet;

j. Uitvoeringsinstituut: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

k. premie: de premie verschuldigd op grond van de artikelen 16a, 16b of 16ba van de Coördinatiewet;

l. loonbelasting: de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die gelijktijdig wordt geheven met de loonbelasting, een en ander voorzover verband houdend met de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten of met het uitvoeren van een werk als bedoeld in de artikelen 34, 35 en 35a van de Invorderingswet;

m. omzetbelasting: de omzetbelasting met betrekking tot de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten;

n. g-rekening: een geblokkeerde rekening, zijnde een rekening als bedoeld in de artikelen 34, derde lid, en 35, vijfde lid, van de Invorderingswet en de artikelen 16a, vierde lid, en 16b, vijfde lid, van de Coördinatiewet, welke door een uitlener, een onderaannemer of een confectie-aannemer, bij een kredietinstelling wordt gehouden en waarvan de saldi uitsluitend bestemd zijn voor betaling van door de uitlener, onderaannemer of die confectie-aannemer verschuldigde loonbelasting, omzetbelasting en premie, in verband waarmee op die saldi ten behoeve van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de ontvanger gezamenlijk een pandrecht is gevestigd;

o. rekeninghouder: de houder van een g-rekening;

p. g-rekeningovereenkomst: een conform de bijlage bij deze regeling gesloten overeenkomst met betrekking tot het openen en gebruiken van een g-rekening en het vestigen van een pandrecht op die rekening als bedoeld in onderdeel n;

q. administratie: de administratie, bedoeld in artikel 16b, achtste lid, van de Coördinatiewet.

Artikel 2

Voorwaarden medewerking totstandkoming g-rekeningovereenkomst

1. De ontvanger en het Uitvoeringsinstituut verlenen hun medewerking aan de totstandkoming van een een g-rekeningovereenkomst op schriftelijk verzoek van:

a. de ondernemer die zijn bedrijf maakt van het in aanneming of in onderaanneming verrichten van werk als bedoeld in artikel 35a van de Invorderingswet en artikel 16ba van de Coördinatiewet;

b. de ondernemer die zijn bedrijf maakt van het in onderaanneming verrichten van werk en inhoudingsplichtige is in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964;

c. de uitlener die zijn bedrijf uitsluitend of nagenoeg uitsluitend maakt van het tegen vergoeding uitlenen van personeel;

d. de doorlener, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Invorderingswet en artikel 16a, tweede lid, van de Coördinatiewet;

e. degene die op korte termijn de hoedanigheid zal verwerven van ondernemer als bedoeld in de onderdelen a of b, uitlener als bedoeld in onderdeel c of doorlener als bedoeld in onderdeel d;

f. de ondernemer die zijn bedrijf maakt van het opleiden van leerlingen die bij hem dienst zijn en die deze leerlingen in het kader van hun opleiding tegen vergoeding uitleent.

2. De ontvanger en het Uitvoeringsinstituut verlenen voorts hun medewerking aan het tot stand komen van een g-rekeningovereenkomst op schriftelijk verzoek van de entiteit die een samenwerkingsverband vormt of op korte termijn zal vormen van ondernemers als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, mits iedere van dit samenwerkingsverband deel uitmakende ondernemer reeds afzonderlijk een g-rekeningovereenkomst is aangegaan.

Artikel 3

Bedrijfsmatig handelende koper van op termijn te leveren kleding

De artikelen 35, vijfde lid, van de Invorderingswet en 16b, vijfde lid, van de Coördinatiewet zijn van toepassing ten aanzien van degene die buiten dienstbetrekking in de normale uitoefening van zijn bedrijf kleding, andere dan schoeisel, koopt en op het tijdstip van de koop van op termijn te leveren kleding, andere dan schoeisel, niet weet of redelijkerwijs niet behoort te weten dat die kleding reeds geheel of gedeeltelijk is vervaardigd.

Artikel 4

Weigering medewerking

De ontvanger en het Uitvoeringsinstituut weigeren hun medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een g-rekeningovereenkomst, indien:

a. met de ondernemer reeds een g-rekeningovereenkomst is gesloten, tenzij deze aannemelijk maakt dat het gebruik maken van meer dan één g-rekening voor zijn bedrijfsvoering noodzakelijk is; of

b. gegronde vrees bestaat dat onjuist gebruik van de g-rekening zal worden gemaakt.

Artikel 5

Bewaren g-rekeningovereenkomst

Het door partijen getekende exemplaar van de g-rekeningovereenkomst wordt door de kredietinstelling bewaard zolang de g-rekening in stand blijft, doch in ieder geval gedurende zeven jaren. De kredietinstelling verschaft de andere partijen een kopie daarvan. Met betrekking tot de eerste zin is artikel 52, vijfde en zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

Vereisten vrijwarende betaling op de g-rekening

1. Een betaling die wordt verricht op een g-rekening wordt voor de toepassing van de artikelen 34, derde lid, en 35, vijfde lid, van de Invorderingswet en de artikelen 16a, vierde lid, en 16b, vijfde lid, van de Coördinatiewet in aanmerking genomen indien:

a. de factuur welke de uitlener, de onderaannemer of de confectie-aannemer ter zake van de door hem aan de inlener, aannemer of opdrachtgever geleverde prestatie of prestaties heeft doen toekomen, voldoet aan de eisen, voorzover toepasselijk, die artikel 35 van de Wet op de omzetbelasting 1968 daaraan stelt alsmede de vermelding bevat van:

1°. het nummer of het kenmerk, voorzover aanwezig, van de overeenkomst ingevolge welke de uitlener, de onderaannemer of de confectie-aannemer de gefactureerde prestatie of prestaties heeft verricht;

2°. het tijdvak of de tijdvakken waarin die prestatie of prestaties zijn verricht; en

3°. de benaming(en) of kenmerk(en) van het werk, waarop de betaling betrekking heeft;

b. die betaling vergezeld gaat van de vermelding van het nummer van de factuur en voorzover toepasselijk tevens van een ander onderscheidend op die factuur vermeld kenmerk, waarbij het nummer van de factuur of dit nummer tezamen met een aanvullend kenmerk een uniek identificatiegegeven vormt waarmee die factuur terstond of vrijwel terstond kan worden teruggevonden in de administratie van de inlener, aannemer of opdrachtgever;

c. de administratie van de inlener, aannemer of opdrachtgever zodanig is ingericht en zodanig wordt gevoerd dat daarin terstond of vrijwel terstond kan worden teruggevonden:

1°. de overeenkomst of de inhoud daarvan, ingevolge welke de uitlener, de onderaannemer of de confectie-aannemer de in onderdeel a bedoelde prestatie of prestaties heeft verricht;

2°. de gegevens inzake de nakoming van die overeenkomst met inbegrip van, naar de eisen van hun bedrijf, een registratie van de personen die zijn ingeleend of werk in (onder)aanneming hebben verricht en van de dagen waarop en de uren gedurende welke die personen werkzaamheden hebben verricht in verband waarmee voor de inlener en aannemer aansprakelijkheid bestaat ingevolge de artikelen 34 van de Invorderingswet en 16a van de Coördinatiewet onderscheidenlijk de artikelen 35 van de Invorderingswet en 16b van de Coördinatiewet; en

3°. de betalingen die in verband met de vorenbedoelde overeenkomst zijn gedaan.

2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan de vermelding op de factuur van het tijdvak of de tijdvakken waarin de gefactureerde prestaties of prestaties zijn verricht achterwege blijven indien de factuur de vermelding bevat van de datum waarop de order tot het geheel of gedeeltelijk vervaardigen van kleding, andere dan schoeisel, is verstrekt en van de datum waarop die kleding is of zal worden afgenomen.

3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, onder 2°, behoeft de confectie-aannemer of de opdrachtgever geen registratie als bedoeld in dat onderdeel op te nemen indien de gefactureerde prestatie of prestaties een werk is als bedoeld in de artikelen 35a, eerste lid, van de Invorderingswet en 16ba, eerste lid, van de Coördinatiewet.

Artikel 7

Vereisten betaling ten laste van de g-rekening

1. Met betrekking tot een betaling aan de ontvanger ten laste van de g-rekening vermeldt de betalingsopdracht ten minste de volgende gegevens: het aangiftenummer dat is vermeld op het aangiftebiljet dan wel het aanslagnummer dat is vermeld op het aanslagbiljet dat betrekking heeft op het tijdvak waarop de betaling ziet.

2. Met betrekking tot een betaling geeft de onderaannemer of de confectie-aannemer voorts nog aan de ontvanger een specificatie van de werken waarop de betaling betrekking heeft, voor elk werk ten minste bestaande uit de benaming(en) van het werk zoals deze door de onderaannemer of de confectie-aannemer worden gebruikt of van een omschrijving van het werk, alsmede het tijdvak waarin het werk waarop de betaling betrekking heeft, is verricht.

Artikel 8

Verdeling tussen ontvanger en Uitvoeringsinstituut bij uitwinning pandrecht en andere acties voor gezamenlijke rekening

1. De ontvanger en het Uitvoeringsinstituut zijn beide bevoegd, mits handelende voor gezamenlijke rekening, over te gaan tot uitwinning van het te hunnen behoeve op het saldo van een g-rekening gevestigde pandrecht. Voorts zijn zij bevoegd bij een betaling ten laste van een g-rekening naar een andere g-rekening jegens betrokken rekeninghouders dan wel andere betrokkenen actie te ondernemen wegens wanprestatie of onrechtmatige daad, of welke andere actie dan ook, teneinde de gevolgen van een onjuist gebruik van de g-rekening ongedaan te maken of te compenseren.

2. De met toepassing van het eerste lid ontvangen gelden worden, nadat eventuele aan derden te vergoeden kosten inzake de in het eerste lid bedoelde acties hierop in mindering zijn gebracht, tussen de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut verdeeld naar rato van ieders vorderingen inzake de loon- en omzetbelasting, onderscheidenlijk premie, waarvoor aansprakelijkheid bestaat, met dien verstande dat:

a. de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut in daartoe aanleiding gevende gevallen een afwijkende verdeling overeen kunnen komen; en

b. een eenmaal toegepaste verdeling kan worden herzien indien gegevens die later bekend worden redelijkerwijs tot herziening aanleiding geven.

Artikel 9

Grenzen aansprakelijkstelling

1. Indien de aansprakelijkheid zowel loonbelasting of omzetbelasting als premie betreft, is zowel de ontvanger als het Uitvoeringsinstituut bevoegd de inlener, aannemer of opdrachtgever aansprakelijk te stellen voor de ingevolge diens aansprakelijkheid te vorderen belasting, onderscheidenlijk premie. Aansprakelijkstelling vindt plaats voor ten hoogste het verschil tussen het gezamenlijke bedrag aan loonbelasting, omzetbelasting en premie waarvoor bij de inlener, aannemer of opdrachtgever in eerste aanleg aansprakelijkheid is ontstaan en het gezamenlijke bedrag van de terzake door de inlener, aannemer of opdrachtgever op de g-rekening van de uitlener, de onderaannemer of de confectie-aannemer gestorte bedragen. Deze bedragen komen slechts in mindering op het gezamenlijke bedrag aan loonbelasting, omzetbelasting en premie waarvoor in eerste aanleg aansprakelijkheid is ontstaan indien aan de voorwaarden van artikel 6 is voldaan. Indien zowel de ontvanger als het Uitvoeringsinstituut omtrent dezelfde tot aansprakelijkheid leidende feiten daadwerkelijk tot aansprakelijkstelling overgaat, overtreft het gezamenlijke bedrag van beide aansprakelijkstellingen niet het bedrag waarvoor de inlener, aannemer of opdrachtgever ten hoogste aansprakelijk kan worden gesteld.

2. Artikel 8, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

Deblokkering

1. De ontvanger of het Uitvoeringsinstituut verlenen op aanvraag van de rekeninghouder, onder door hen te stellen voorwaarden toestemming het saldo van de g-rekening geheel dan wel tot een bepaald bedrag voor andere doeleinden aan te wenden dan voor de voldoening van premie, loonbelasting en omzetbelasting, voorzover aannemelijk is dat het saldo van de g-rekening uitgaat boven hetgeen door de rekeninghouder aan premie, loonbelasting en omzetbelasting vermoedelijk nog verschuldigd is of binnenkort verschuldigd zal worden.

2. De rekeninghouder richt een verzoek tot toestemming (deblokkeringsverzoek) schriftelijk aan het Uitvoeringsinstituut of de ontvanger.

3. Op het verzoek wordt beslist, handelend in onderlinge overeenstemming, door het Uitvoeringsinstituut dan wel door de ontvanger, al naar gelang aan wie het verzoek is gericht.

4. De g-rekeninghouder verstrekt het Uitvoeringsinstituut of de ontvanger op de door deze aangegeven wijze alle gegevens en inlichtingen die van belang zijn voor een juiste beoordeling van het verzoek; het verzoek wordt afgewezen indien hieraan niet of onvoldoende wordt voldaan.

Artikel 11

Opzegging

1. De ontvanger en het Uitvoeringsinstituut zijn bevoegd een g-rekeningovereenkomst eenzijdig en zonder rechterlijke tussenkomst op te zeggen indien:

a. de rekeninghouder geen of op onjuiste wijze gebruik maakt van de g-rekening;

b. de rekeninghouder niet of niet meer de hoedanigheid blijkt te bezitten van ondernemer, uitlener of doorlener als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

c. het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2, tweede lid, is beëindigd;

d. met de rekeninghouder meer dan één g-rekening is gesloten en de rekeninghouder niet aannemelijk maakt dat het aanhouden van meer dan één g-rekening voor zijn bedrijfsvoering noodzakelijk is;

e. de rekeninghouder in staat van faillissement is verklaard;

f. aan de rekeninghouder surséance van betaling is verleend;

g. ten aanzien van de rekeninghouder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is.

2. De rekeninghouder en de betrokken kredietinstelling zijn, onverminderd het bepaalde in het vierde lid, bevoegd de g-rekeningovereenkomst eenzijdig, zonder rechterlijke tussenkomst en zonder opgaaf van reden op te zeggen.

3. De opzegging geschiedt schriftelijk. Zij wordt niet eerder van kracht dan nadat zij aan de overige partijen bij de g-rekeningovereenkomst is bekendgemaakt. De opzegging wordt voorts niet van kracht zolang en voorzover die opzegging een belemmering zou vormen voor de toepassing van het vierde lid.

4. Na opzegging van de g-rekeningovereenkomst blijft die overeenkomst niettemin van toepassing op het saldo van de g-rekening ten tijde van de opzegging, alsmede op hetgeen nadien op die rekening wordt gestort, een en ander voorzover daardoor geen strijdigheid ontstaat met de gevolgen die rechtens zijn verbonden aan het in staat van faillissement verklaren van de rekeninghouder, van het aan hem verlenen van surséance van betaling of van het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

5. Een betaling die wordt verricht op een rekening die oorspronkelijk is geopend ingevolge een g-rekeningovereenkomst doch met betrekking waartoe een opzegging van die overeenkomst van kracht is geworden, wordt voor de toepassing van de artikelen 34, derde lid, of 35, vijfde lid, van de Invorderingswet of de artikelen 16a, vierde lid, of 16b, vijfde lid, van de Coördinatiewet niet aangemerkt als betaling die in mindering wordt gebracht op het bedrag aan loonbelasting of omzetbelasting, onderscheidenlijk premie, waarvoor aansprakelijkheid is ontstaan, tenzij die betaling deel is gaan uitmaken van het saldo op die rekening of het gedeelte van dat saldo op die rekening waarop ondanks die opzegging ingevolge het vierde lid het in artikel 1, onderdeel n, bedoelde pandrecht is komen te rusten.

Artikel 12

Intrekking regelingen en vervallen van artikelen

1. De Uitvoeringsregeling ketenaansprakelijkheid premie werknemersverzekeringen en de Uitvoeringsregeling inlenersaansprakelijkheid worden ingetrokken.

2. De artikelen 35 tot en met 40 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 vervallen.

Artikel 13

Overgangsbepaling

G-rekeningovereenkomsten die voldoen aan de voorschriften van de regelingen en artikelen, die op grond van artikel 12 worden ingetrokken respectievelijk vervallen, worden aangemerkt als g-rekeningovereenkomsten, bedoeld in deze regeling.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Artikel 15

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 december 2003.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.De Staatssecretaris van Financiën, J.G. Wijn.

Bijlage

G-rekeningovereenkomst

De ondergetekenden:

– ... (naam), ... (adres, postcode en woon- of vestigingsplaats), ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te ... onder

nummer ..., verder te noemen de rekeninghouder;

– het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verder te noemen

het Uitvoeringsinstituut;

– de ontvanger der rijksbelastingen, verder te noemen de ontvanger;

– de ... (naam van de kredietinstelling), ... (adres, postcode en vestigingsplaats) verder te noemen de kredietinstelling.

Overwegende:

– dat de rekeninghouder inhoudingsplichtige is in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 en als zodanig bij de ontvanger bekend staat onder nummer ...

en/of werkgever is in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) en als zodanig bij het Uitvoeringsinstituut bekend staat onder nummer ..., dan wel op de rekeninghouder artikel 2, eerste lid, onderdelen a en f, en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid van toepassing is;

– dat de rekeninghouder, die zijn bedrijf uitsluitend of nagenoeg uitsluitend maakt van het tegen vergoeding uitlenen van personeel, voor de heffing van omzetbelasting bij de ontvanger bekend staat onder nummer ...;

– dat de rekeninghouder bij de kredietinstelling een rekening wenst te openen, waarvan de saldi, behoudens de in punt 5 van deze overeenkomst voorziene uitzondering, uitsluitend bestemd zijn voor betalingen als bedoeld in de artikelen 34, derde lid, en 35, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 en de artikelen 16a, vierde lid, en 16b, vijfde lid van de CSV;

– dat het, teneinde te bewerkstelligen dat de saldi van die rekening daadwerkelijk zullen dienen tot vorenbedoelde betalingen, noodzakelijk is dat de saldi noch door middel van verrekening, noch door middel van beslag, noch anderszins, zullen kunnen worden gebruikt voor andere betalingen dan vorenbedoeld;

– dat het in verband met het vorenstaande noodzakelijk is dat de saldi van die rekening worden verpand aan de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut gezamenlijk.

Zijn overeengekomen als volgt:

1. De rekeninghouder opent hierbij een geblokkeerde rekening (g-rekening) bij de kredietinstelling onder nummer ... .

2. De rekeninghouder verklaart dat de saldi van de g-rekening hierbij in eerste onderpand worden gegeven aan de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut gezamenlijk voor hetgeen zij nu of te eniger tijd van hem te vorderen hebben of zullen krijgen ter zake van de verschuldigde belasting en premies, bedoeld in de artikelen 34, eerste en derde lid, 35, eerste en vijfde lid, of 35a, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, en aan premie en voorschotpremie als bedoeld in de artikelen 16a, eerste lid, 16b, eerste lid, en 16ba, eerste lid, van de CSV, een en ander voorzover verband houdende met door hem aan derden ter beschikking gestelde werknemers waarvoor hij ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964 als inhoudingsplichtige en in verband waarmee hij, voorzover toepasselijk, voor de Wet op de omzetbelasting 1968 als ondernemer wordt aangemerkt en/of waarvoor hij als werkgever in de zin van de CSV wordt aangemerkt onderscheidenlijk met door hem aangenomen werk, waarop de g-rekening betrekking heeft, een en ander met dien verstande dat de rente die de kredietinstelling over die saldi vergoedt op een andere rekening van de rekeninghouder zal worden gecrediteerd.

3. De in punt 2 bedoelde verpanding zal geacht worden te zijn geëffectueerd telkens op het moment dat bedragen op de g-rekening worden gecrediteerd.

4. De kredietinstelling verklaart in verband met het vorenstaande afstand te doen van haar recht op verrekening, van pand of enig ander recht dat afbreuk zou kunnen doen aan het ten behoeve van de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut gevestigde pandrecht.

5. Betalingen ten laste van de g-rekening, andere dan die, bedoeld in de beweegreden van deze overeenkomst zullen slechts geschieden na daartoe ontvangen schriftelijke toestemming van de ontvanger of het Uitvoeringsinstituut.

6. De rekeninghouder verleent hierbij aan de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut gezamenlijk volmacht tot inning van de saldi van de g-rekening alsmede tot verrekening van het aldus geïnde met al hetgeen zij nu of te eniger tijd van hem te vorderen hebben of zullen krijgen ter zake van de in punt 2 bedoelde belasting en premie.

7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de ontvanger verlenen volmacht aan de rekeninghouder ten laste van de g-rekening bedragen over te maken naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de ontvanger alsmede naar andere g-rekeningen, mits deze stortingen naar andere g-rekeningen betrekking hebben op het verrichten van werkzaamheden door een ter beschikking gestelde werknemer in de zin van de artikelen 16a, vijfde lid, van de CSV en 34, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 of op aanneming van werk in de zin van de artikelen 16b, vijfde lid, van de CSV en 35, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990.

8. De rekeninghouder verplicht zich hierbij tegenover de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut om in geval van faillissement, aanvraag tot surséance van betaling en in het algemeen bij opschorting van zijn betalingen uiterlijk binnen drie dagen mededeling te doen van het saldo van de g-rekening.

9. De rekeninghouder verplicht zich hierbij tegenover de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut om opdrachten tot betaling ten laste van de g-rekening slechts op één aangifte of één belastingaanslag, onderscheidenlijk slechts op één premienota betrekking te doen hebben.

10. In de administratie van de kredietinstelling worden bij betalingen ten gunste van de g-rekening de gegevens vastgelegd zoals deze op de desbetreffende betalingsopdrachten zijn vermeld. Hetzelfde geldt voor de gegevens die bij betalingen ten laste van de g-rekening op de betalingsopdrachten zijn vermeld.

11. De kredietinstelling zal de ontvanger en het Uitvoeringsinstituut op een afzonderlijk tussen hen overeen te komen wijze regelmatig op de hoogte houden van alle gegevens die op de g-rekening betrekking hebben. De rekeninghouder verklaart zich met deze gegevensuitwisseling akkoord.

Aldus overeengekomen en getekend te op

De rekeninghouder,

De ontvanger,

voor deze,

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

voor deze,

De kredietinstelling,

Toelichting

I. Algemeen

De bij ministeriële regeling gegeven uitvoeringsvoorschriften rond de inleners- en ketenaansprakelijkheid zijn tot nu toe in drie verschillende regelingen opgenomen, te weten Hoofdstuk IV van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, de Uitvoeringsregeling inlenersaansprakelijkheid en de Uitvoeringsregeling ketenaansprakelijkheid premie werknemersverzekeringen. Vanwege de inwerkingtreding per 1 oktober 2003 van de Wet van 19 juni 2003 tot wijziging van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de Invorderingswet 1990 in verband met de invoering van de opdrachtgeversaansprakelijkheid en de kopersaansprakelijkheid in de confectiesector en invoering van een vrijwaringsregeling in de ketenaansprakelijkheid (Stb. 305) is aanpassing en aanvulling van de bestaande aansprakelijkheidsregelingen nodig. Daartoe worden de uitvoeringsvoorschriften voor de inleners- en ketenaansprakelijkheid en die voor de opdrachtgevers- en koperaansprakelijkheid neergelegd in één van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgaande uitvoeringsregeling. Door de hiervoor genoemde regelingen samen te voegen, wordt de in de toelichting op de Uitvoeringsregeling inlenersaansprakelijkheid (Stcrt. 1998, 113) gedane toezegging terzake gestand gedaan.

Voorts wordt in deze regeling uitvoering gegeven aan de in onze brief van 30 november 1998 aan de voorzitter van de Vaste Commissie van Financiën uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 30 november 1998 (Kamerstukken II 1998/99, 25 035, nr. 7) aangekondigde wijzigingen van het bestaande regime van de inleners- en ketenaansprakelijkheid.

Opdrachtgeversaansprakelijkheid en wettelijke vrijwaring in de ketenaansprakelijkheid

Per 1 oktober 2003 is het nieuwe regime van de opdrachtgevers- en kopersaansprakelijkheid in de confectiesector (hierna: opdrachtgeversaansprakelijkheid) en een vrijwaringsregeling in de ketenaansprakelijkheid van kracht geworden. De artikelen 35a en 35b van de Invorderingswet 1990 (hierna: Invorderingswet) hebben betrekking op de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de opdrachtgever, de met deze gelijk te stellen bedrijfsmatig handelende koper van nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen kleding en de bedrijfsmatig handelende koper van reeds vervaardigde kleding voor de loonbelasting en de premie volksverzekeringen die is toe te rekenen aan een werk, inhoudende de vervaardiging en elke daarop gerichte handeling van kleding, andere dan schoeisel. De artikelen 16ba en 16bb van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV) zien op de hoofdelijke aansprakelijkheid voor premies werknemersverzekeringen die ter zake van een dergelijk werk worden vastgesteld en ingevorderd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV). Artikel 35, vijfde lid, Invorderingswet en artikel 16b, vijfde lid, CSV hebben betrekking op de wettelijke vrijwaring van aansprakelijkheid van de (bonafide) aannemer, tot het beloop van de door hem op een zogenoemde g(eblokkeerde)-rekening van de onderaannemer gestorte bedrag.

Een belangrijk element van het nieuwe regime van opdrachtgeversaansprakelijkheid is het bieden van de mogelijkheid dat de opdrachtgever en de daarmee gelijk te stellen bedrijfsmatig handelende koper van nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen kleding zich tegen het risico van aansprakelijkheid kan indekken door gebruik te maken van een g-rekening. Dat houdt, naast de naleving van enkele administratieve voorwaarden, in dat het voor de voldoening van de loonbelasting en sociale verzekeringspremies ter zake van een werk door de confectie-aannemer aan de opdrachtgever onderscheidenlijk bedrijfsmatige koper van nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen kleding in rekening te brengen bedrag, wordt gestort op de g-rekening van de vervaardiger van die kleding (de confectie-aannemer). De confectie-aannemer zal de ter zake van dat werk verschuldigde loonbelasting en sociale verzekeringspremies kunnen voldoen met hetgeen op de g-rekening is betaald. Tot het beloop van het aldus gestorte bedrag verkrijgt de opdrachtgever onderscheidenlijk de bedrijfsmatige koper van nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen kleding dan (tenzij sprake is van malafiditeit als bedoeld in de artikelen 35, zesde lid, Invorderingswet en 16b, zesde lid, CSV) een wettelijke vrijwaring van zijn aansprakelijkheid. Een en ander is neergelegd in artikel 35a, vierde lid, Invorderingswet, gelezen in samenhang met artikel 35, vijfde lid, van die wet, en artikel 16b, vijfde lid, CSV.

De bedrijfsmatig handelende koper van reeds vervaardigde kleding kan – anders dan de opdrachtgever of de bedrijfsmatig handelende koper van nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen kleding – geen gebruik maken van de wettelijke vrijwaringsregeling (artikel 35b Invorderingswet en artikel 16bb CSV).

Omdat zich in de praktijk gevallen kunnen voordoen waarbij de scheidslijn tussen nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen kleding en reeds vervaardigde kleding moeilijk te maken is, worden terzake nadere regels gesteld die ertoe strekken dat bedrijfsmatig handelende koper die op termijn te leveren kleding bestelt en niet weet, noch redelijkerwijs behoort te weten dat die kleding reeds is vervaardigd, de gehele order als koop van nog te vervaardigen kleding mag beschouwen. Hierdoor staat voor deze koper de mogelijkheid open om zich in te dekken tegen het risico van aansprakelijkheid door gebruik te maken van het g-rekeningsysteem. (zie artikel 3 van deze regeling)

Een tweede belangrijk element van het regime van de opdrachtgeversaansprakelijkheid is de mogelijkheid voor de opdrachtgever en beide soorten bedrijfsmatige handelende kopers, zich ter zake van hun aansprakelijkheid voor de ter zake van een werk, inhoudende het vervaardigen en elke daarop gerichte handeling van kleding, andere dan schoeisel, verschuldigde loonbelasting en sociale verzekeringspremies (gedeeltelijk) te kunnen disculperen. Met betrekking tot deze disculpatiemogelijkheid introduceert de opdrachtgeversaansprakelijkheid echter een belangrijk verschil tussen de opdrachtgever en de daarmee gelijk te stellen bedrijfsmatige koper van geheel of gedeeltelijk nog te vervaardigen kleding enerzijds en de bedrijfsmatige koper van reeds vervaardigde kleding anderzijds. De opdrachtgever en de bedrijfsmatig handelende koper van nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen kleding is niet aansprakelijk indien aannemelijk is dat het niet betalen van de ter zake van een werk verschuldigde loonbelasting en sociale verzekeringspremies door de vervaardiger (de aannemer) noch te wijten is aan die vervaardiger noch aan de opdrachtgever of de bedrijfsmatige handelende koper van nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen kleding. Om zich met succes te kunnen disculperen zullen derhalve alle schakels in de vervaardigings- en handelsketen in de beschouwing moeten worden betrokken. Is de niet-betaling aan een van de schakels te wijten, dan zullen alle volgende schakels in die keten zich niet kunnen disculperen. Dit laatste geldt ook wanneer de aansprakelijke zelf niets te verwijten valt.

De bedrijfsmatig handelende koper van reeds vervaardigde kleding is niet aansprakelijk indien aannemelijk is dat de niet-betaling van de ter zake van een werk verschuldigde loonbelasting en sociale verzekeringspremies niet aan deze koper is te wijten. Bij de beoordeling van de vraag of de bedrijfsmatige koper van reeds vervaardigde kleding zich kan disculperen, wordt uitsluitend het handelen van de koper zelf beoordeeld.

Bij wettelijke regeling van de opdrachtgeversaansprakelijkheid is zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling van de ketenaansprakelijkheid (artikel 35a Invorderingswet en artikel 16ba CSV). Het ligt daarom voor de hand de nadere regelgeving rond de opdrachtgeversaansprakelijkheid, afgezien van de noodzakelijke technische aanpassingen, in beginsel te ontlenen aan de bestaande voor de ketenaansprakelijkheid bij ministeriële regeling gegeven uitvoeringsvoorschriften.

Wettelijke vrijwaring

De nieuwe regeling van de wettelijke vrijwaring in de ketenaansprakelijkheid biedt de aannemer (ook buiten de confectiesector) vrijwaring tot het beloop van de door hem op de g-rekening van de onderaannemer gestorte gelden. Aan de wettelijke vrijwaring in de ketenaansprakelijkheid ligt de gedachte ten grondslag dat deze maatregel zoveel mogelijk overeen dient te komen met de wettelijke vrijwaringsregeling voor de inlenersaansprakelijkheid. Het ligt daarom voor de hand de nadere regelgeving rond de wettelijke vrijwaring in de ketenaansprakelijkheid, afgezien van de noodzakelijke technische aanpassingen, in beginsel te ontlenen aan de bestaande voor de inlenersaansprakelijkheid bij ministeriële regeling gegeven uitvoeringsvoorschriften.

Overige maatregelen

In verband met in werking treden van het nieuwe regime van de opdrachtgeversaansprakelijkheid bestaat er aanleiding de administratieve voorschriften om vrijwarend gelden op een g-rekening te kunnen storten aan te passen zodat deze voorschriften beter aansluiten op de praktijk van de confectiesector. Vanwege het verschil tussen (met name) de bouwsector enerzijds en de confectiesector anderzijds – in de eerstgenoemde sector kan de aannemer toezicht houden op het personeel van de onderaannemer op de bouwlocatie terwijl de opdrachtgever en de bedrijfsmatig handelende koper die mogelijkheid niet heeft met betrekking tot personeel dat werkzaam is in confectieateliers – ligt het voor de hand de voor de bouwsector ontwikkelde voorschriften niet onverkort op de confectiesector toe te passen.

In de eerste plaats vervalt indien de gefactureerde prestatie betrekking heeft op een werk inhoudende de vervaardiging en elke daarop gerichte handeling van kleding, andere dan schoeisel, de voorwaarde dat de administratie van betrokkene een zogenoemd manurenregister dient te bevatten.

In de tweede plaats vervalt in het regime ketenaansprakelijkheid het voorschrift dat de overmakingsovereenkomst tussen aannemer en onderaannemer op schrift gesteld dient te worden. Hiermee wordt aangesloten bij de praktijk zoals deze tot stand is gekomen als gevolg van de wijziging per 1 juli 1998 van de Uitvoeringsregeling inlenersaansprakelijkheid en de Uitvoeringsregeling ketenaansprakelijkheid premie werknemersverzekeringen.

Het in het regime van de inlenersaansprakelijkheid geldende verbod op het zogenoemde doorstorten van gelden van de ene g-rekening naar de andere g-rekening wordt opgeheven. Het doorstortverbod is met name in de Uitvoeringsregeling inlenersaansprakelijkheid opgenomen om onjuist gebruik van de g-rekening in het kader van de inlenersaansprakelijkheid tegen te gaan. Het oneigenlijk gebruik ziet met name op de zogenoemde ‘doorleensituaties’. Aan het doorstortverbod wordt het gevolg verbonden dat de inlener die op uitzendbasis uitzendkrachten inleent van doorleners, niet op dezelfde wijze als degene die rechtstreeks arbeidskrachten inleent van hun werkgever, gebruik zal kunnen maken van het g-rekeningenstelsel en dat het zogenoemde doorstorten niet geoorloofd is. De inlener kan zijn aansprakelijkheid ter zake van de inlening alleen verminderen door het verrichten van vrijwarende stortingen op de g-rekening van de uitlener. Als uitlener kan uitsluitend de (formele) werkgever van de uitgeleende arbeidskrachten worden beschouwd.

Indien de doorlener dat wenst, kan hij zijn risico aansprakelijk gesteld te worden voor de door de uitlener/werkgever verschuldigde loonbelasting en sociale verzekeringspremies afdekken door een voldoende hoog bedrag te storten op de g-rekening van de uitlener. Aan de doorlener zal de mogelijkheid worden geboden een g-rekening te openen waarop de uiteindelijke inlener, stortingen kan doen ter afdekking van zijn aansprakelijkheidsrisico.

Door het opheffen van het doorstortverbod wordt in de eerste plaats bewerkstelligd dat het belangrijkste onderscheid tussen het regime van de inlenersaansprakelijkheid en het regime van de ketenaansprakelijkheid komt te vervallen zodat voor beide regimes kan worden volstaan met één stelsel van uitvoeringsvoorschriften. Met de opheffing van het doorstortverbod wordt in de tweede plaats voorkomen dat doorgestorte bedragen in geval van inlening – of indien het in de praktijk niet geheel duidelijk is of er sprake is van inlening of onderaanneming – door de Belastingdienst of UWV worden teruggestort op rekening van de hoofdaannemer. In de derde plaats is het voor de (uiteindelijke) inlener niet steeds duidelijk of hij met een doorlener of met een uitlener te maken heeft. Indien de inlener een deel van het aan hem gefactureerde bedrag op de g-rekening van een doorlener stort – de doorlener kan in het kader van de ketenaansprakelijkheid als aannemer optreden en in die hoedanigheid een g-rekening geopend hebben – kan dit bedrag niet worden doorgestort. Eerst na deblokkering van de g-rekening van de doorlener/aannemer kan het door inlener op die rekening gestorte bedrag naar de rekening van de ontvanger of UWV worden overgemaakt.

Op verzoek van verschillende belangenorganisaties, die in een overleg in 1998 hiervoor aandacht hebben gevraagd, wordt het voor de Belastingdienst en UWV mogelijk gemaakt medewerking te verlenen aan het (eventueel voor bepaalde tijd) openen van een g-rekening door bepaalde (rechts)personen, die in het bestaande regime van de inleners- en ketenaansprakelijkheid buiten de reikwijdte van het g-rekeningenstelsel vallen met name omdat zij niet het bedrijf maken van het uitsluitend of het nagenoeg uitsluitend uitlenen van personeel, of omdat in onderaanneming werk uitvoeren zonder dat zij personeel in dienst te hebben. In de hiervoor genoemde brief van 30 november 1998 worden terzake drie voorbeelden genoemd.

In de sfeer van de inlenersaansprakelijkheid kan worden gedacht aan samenwerkingsverbanden in de bouwsector (veelal stichtingen) die scholing en praktijkopleidingen verzorgen ten behoeve van die sector en uit dien hoofde leerlingen in dienst nemen die vervolgens worden uitgeleend aan bij het samenwerkingsverband aangesloten bedrijven. Omdat het samenwerkingsverband hoofdzakelijk zijn bedrijf maakt van het opleiden van leerlingen en niet van het (nagenoeg) uitsluitend uitlenen van personeel kan het in de bestaande situatie geen g-rekening openen.

In de sfeer van de ketenaansprakelijkheid wordt het voorbeeld van de bouwcombinaties genoemd. Wanneer omvangrijke (bouw)projecten worden uitgevoerd, is het gebruikelijk dat aannemers zich verenigen in (veelal) een vennootschap onder firma (VOF) teneinde voldoende kennis, capaciteit en kapitaal bijeen te krijgen en om mogelijke risico’s te spreiden. In de meeste gevallen zal de opdrachtgever, veelal de overheid, optreden in de hoedanigheid van ‘eigenbouwer’, die voor de toepassing van de ketenaansprakelijkheid wordt gelijkgesteld aan een aannemer. De opdrachtgever (eigenbouwer/aannemer) sluit een overeenkomst met de bouwcombinatie/VOF die zich jegens de eerstgenoemde verbind het werk te (laten) uitvoeren. In deze situatie kan de bouwcombinatie/VOF als onderaannemer van de eigenbouwer/aannemer worden beschouwd.

Het derde voorbeeld ziet op de confectiesector. In die sector wordt veelal gewerkt met personen die zich bezighouden met de organisatie van de productie of design van kleding maar die zelf geen kleding vervaardigen. Hierbij kan worden gedacht aan personen die hun bedrijf maken van het uitzetten van de productie van kleding bij loonconfectiebedrijven of van het bemiddelen terzake. Dergelijke personen hebben veelal geen eigen personeel. In het huidige regime van de inleners- en ketenaansprakelijkheid kunnen deze personen geen g-rekening openen omdat er geen sprake is van uitlenen van personeel of van het verrichten van werk in onderaanneming. Omdat het wenselijk is om ook voor de confectiesector de mogelijkheid te creëren de stroom van gelden – voorzover deze betrekking heeft op de in verband met het vervaardigen van kleding te betalen loonbelasting en sociale verzekeringspremies – van een grootwinkelbedrijf of inkoopcombinatie naar de uiteindelijke vervaardiger van de kleding via het g-rekeningstelsel te leiden, kunnen ‘tussenpersonen’ in de confectiesector die zelf geen kleding vervaardigen onder omstandigheden gebruik maken van een eigen g-rekening.

Administratieve lasten

Deze regeling brengt geen structurele wijziging te weeg in de totale administratieve lastendruk van het bedrijfsleven. De toename van de administratieve lasten voor de confectiesector als gevolg van het gebruik van g-rekeningen (€ 0,1 mln) is gelijk aan de totale afname aan administratieve lasten voor alle sectoren tezamen die gebruik maken van de g-rekeningensysteem (€ 0,1 mln). Die afname is het gevolg van het afschaffen van het vereiste dat een zogenoemde overmakingsovereenkomst op schrift moet worden gesteld. Voor de betaling op en ten laste van een g-rekening zijn de aannemer en de onderaannemer niet meer verplicht om de gegevens, zoals de bedragen waarvoor de aannemer op grond van de Invorderingswet en de Coördinatiewet aansprakelijk is, apart schriftelijk in een overeenkomst vast te leggen.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

De in artikel 1 opgenomen begripsbepalingen zijn van technische aard en behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 2. Voorwaarden aangaan g-rekeningovereenkomst

Artikel 2, eerste lid, aanhef, bevat in de eerste plaats het voorschrift dat de ontvanger en UWV schriftelijk moeten worden verzocht om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een g-rekeningovereenkomst. De onderdelen b en c van het eerste lid komen overeen met de thans in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 onderscheidenlijk de Uitvoeringsregeling inlenersaansprakelijkheid opgenomen regelingen. Op grond van onderdeel b kunnen de ontvanger en UWV een g-rekeningovereenkomst aangaan met de ondernemer die zich bedrijfsmatig bezig houdt met het in onderaanneming verrichten van werk en die inhoudingsplichtige is voor de loonbelasting. Onderdeel c strekt ertoe dat alleen een professionele uitzendonderneming die zijn bedrijf maakt van het uitsluitend of nagenoeg uitsluitend tegen vergoeding uitlenen van personeel over een g-rekening kan beschikken.

Op grond van de bestaande regelingen van de inleners- en ketenaansprakelijkheid kunnen slechts die ondernemers of ondernemingen voor de opening van een g-rekening in aanmerking komen die zelf ter zake van het door het betrokken personeel genoten loon inhoudingsplichtige voor de loonbelastingen of werkgever in de zin van de CSV zijn en uit dien hoofde gehouden tot voldoening van de door UWV te innen premies.

Artikel 2, eerste lid, onderdelen a en f, en het tweede lid, maken het mogelijk dat de ontvanger en UWV een g-rekeningovereenkomst aangaan met bepaalde ondernemers, ondernemingen of samenwerkingsverbanden van ondernemingen die buiten de reikwijdte van de bestaande inleners- en ketenaansprakelijkheid vallen omdat zij niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend hun bedrijf maken van het uitlenen van personeel, of omdat zij in onderaanneming werk uitvoeren, maar geen personeel in dienst hebben.

Hierbij kan in de eerste plaats worden gedacht aan ondernemers in de confectiesector die zich bedrijfsmatig bezighouden met de organisatie van de productie of design van kleding (eerste lid, onderdeel a). In de tweede plaats wordt gewezen op ondernemers die hun bedrijf hoofdzakelijk maken van het opleiden van leerlingen, die bij hen in dienst zijn, en niet van het uitlenen van personeel (eerste lid, onderdeel f). Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan samenwerkingsverbanden die in de bouwsector scholing en praktijkopleiding verzorgen. Het samenwerkingsverband neemt leerlingen in dienst en plaatst de leerlingen bij de bedrijven die bij het samenwerkingsverband zijn aangesloten. Omdat een dergelijk samenwerkingsverband zich niet bezig houdt met het uitsluitend of nagenoeg uitsluitend uitlenen van personeel kon in de bestaande situatie uit dien hoofde geen g-rekening worden verkregen.

Voorts kunnen de ontvanger en UWV een g-rekeningovereenkomst aangaan met de entiteit die een samenwerkingsverband vormt van ondernemers die hun bedrijf maken van het in aanneming of onderaanneming verrichten van werk en inhoudingsplichtige zijn in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Hierbij kan worden gedacht aan de zogenoemde bouwcombinatie. Een dergelijke bouwcombinatie, die zelf geen personeel in dienst heeft, wordt veelal speciaal opgericht voor omvangrijke (bouw)projecten. De aan die bouwcombinatie deelnemende ondernemers beschikken afzonderlijk over een g-rekening en zijn als zodanig bekend bij de hiervoor genoemde uitvoeringsorganisaties. In die situatie wordt het mogelijk gemaakt dat met een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid van artikel 2 een g-rekeningovereenkomst wordt aangegaan. Alsdan kunnen gelden vrijwarend op de g-rekening van het samenwerkingsverband worden gestort.

Op grond van het eerste lid, onderdeel d, wordt het mogelijk gemaakt dat de ontvanger en UWV een g-rekeningovereenkomst aangaan met de doorlener aan wie een werknemer ter beschikking is gesteld en die deze werknemer vervolgens aan een derde ter beschikking stelt om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn. De in onderdeel d neergelegde mogelijkheid houdt verband met het opheffen van het verbod tot het doorstorten van gelden van de ene g-rekening naar de andere g-rekening (doorstortverbod) in de inlenersaansprakelijkheid. Het gevolg hiervan is dat de (uiteindelijke) inlener, die arbeidskrachten inleent van een doorlener, zijn aansprakelijkheidsrisico kan afdekken door gelden op de g-rekening van die doorlener te storten die deze gelden vervolgens weer kan doorstorten naar de g-rekening van de uitlener/werkgever. Indien de doorlener tevens als aannemer optreedt en werk uitbesteedt aan een of meer opvolgende onderaannemers en uit dien hoofde reeds over een g-rekening beschikt, gaan de ontvanger en UWV er mee akkoord dat de reikwijdte van de bestaande g-rekening wordt uitgebreid tot doorleensituaties. In artikel 16a Coördinatiewet en artikel 34 Invorderingswet wordt de doorlener gelijk gesteld met een inlener. Hierdoor kunnen door de doorlener wel gelden worden gestort op de g-rekening van een uitlener, maar is het niet mogelijk, dat hijzelf een g-rekeningovereenkomst kan aangaan. Om die reden is het noodzakelijk in onderdeel d aan de doorlener toe te staan een g-rekening te bezitten.

Uit het eerste lid, onderdeel e, blijkt dat degene die nog niet de hoedanigheid bezit van ondernemer, inlener of doorlener maar, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, op korte termijn die hoedanigheid zal verwerven, bijvoorbeeld een startende ondernemer, eveneens de medewerking van de ontvanger en UWV zal verkrijgen om een g-rekening te openen. Deze regel komt overeen met die welke reeds thans in de inleners- en ketenaansprakelijkheid wordt gehanteerd.

Artikel 3. Bedrijfsmatig handelende koper van op termijn te leveren kleding

Artikel 3 bevat een zogenoemde ‘safe harbourregeling’ voor de ondernemer of onderneming in de confectiesector die op termijn te leveren kleding koopt en die op het tijdstip van de koop niet weet noch redelijkerwijs behoort te weten of die kleding reeds geheel of gedeeltelijk is vervaardigd. Die ondernemer of onderneming kan zich niet vrijwaren van een aansprakelijkstelling door storting van gelden op de g-rekening omdat er van moet worden uitgegaan dat de verschuldigde loonbelasting en premies ter zake van de reeds geproduceerde kleding al is voldaan en storting op een g-rekening dus overbodig is. Als de koper redelijkerwijs twijfelt over de vraag of hij reeds vervaardigde kleding koopt dan wel (gedeeltelijk) nog te vervaardigen kleding mag hij zich voor de gehele order beschouwen als koper van een toekomstige zaak die wordt gelijkgesteld met een opdrachtgever als bedoeld in de artikelen 35a Invorderingswet en 16ba CSV. Het staat die ondernemer dan vrij om gebruik te maken van het g-rekeningensysteem. Op die wijze kan hij een wettelijke vrijwaring verkrijgen door gelden op de g-rekening van zijn (onder)aannemer te storten. Met deze safe harbourregeling wordt het door de confectiesector gesignaleerde probleem weggenomen dat het in de praktijk niet altijd mogelijk is, onderscheid te maken tussen koop van een bestaande zaak en koop van een nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen zaak.

Artikel 4. Weigeren totstandkoming g-rekeningovereenkomst

Artikel 4 bevat de regel, overeenkomstig de bestaande regeling in de inleners- en ketenaansprakelijkheid, dat de ontvanger en UWV hun medewerking aan het openen van een g-rekeningovereenkomst kunnen weigeren als de ondernemer, bedoeld in artikel 2, al een g-rekeningovereenkomst heeft gesloten, tenzij die ondernemer aannemelijk maakt dat gebruikmaking van meer dan één g-rekening voor zijn bedrijfsvoering noodzakelijk is (onderdeel a) of indien gegronde vrees bestaat dat van de g-rekening onjuist gebruik zal worden gemaakt (onderdeel b).

Het komt in de praktijk voor dat het bedrijf van een ondernemer is gesplitst in verschillende (nagenoeg) zelfstandig functionerende bedrijfsonderdelen. Voorzover een ondernemer aannemelijk maakt dat een dergelijke splitsing – en in het verlengde daarvan het kunnen beschikken over meer dan één g-rekening – functioneel is en uit bedrijfseconomisch oogpunt van die ondernemer geboden, kan de ontvanger en UWV met het aanhouden door die ondernemer van meer dan één g-rekening instemmen.

Of van gegronde vrees voor het onjuist gebruik van een g-rekening sprake is, zal in elk individueel geval aan de hand van de feiten en omstandigheden beoordeeld moeten worden. Hierbij kan niet alleen worden gedacht aan door de aanvrager van de g-rekening reeds eerder gepleegde fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik met belastingen of premies maar ook aan situaties waarin bepaalde beleidsbepalende personen actief zijn in een onderneming terwijl zij eerder actief waren in een andere onderneming waarvan de g-rekening wegens onjuist gebruik is opgezegd.

Artikel 5. Bewaren g-rekeningovereenkomst

Artikel 5 geeft een regeling voor het bewaren van het origineel van de g-rekeningovereenkomst en de verstrekking van een kopie daarvan aan de andere bij de g-rekeningovereenkomst betrokken partijen. Deze regeling komt qua inhoud en strekking overeen met de bestaande regeling in de inlenersaansprakelijkheid. Op één punt is die regeling vollediger dan de bestaande regeling in de ketenaansprakelijkheid, namelijk in die zin dat het origineel van de g-rekeningovereenkomst moet worden bewaard zolang de g-rekening in stand blijft.

De bij de g-rekeningovereenkomst betrokken kredietinstelling heeft de keuze de op schrift gestelde g-rekeningovereenkomst als zodanig te bewaren of gebruik te maken van de mogelijkheid om, overeenkomstig het bepaalde in artikel 52, vijfde en zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een dergelijk bescheid om te zetten in een vastlegging op een elektronische gegevensdrager. Het vijfde lid van dat artikel bevat de bevoegdheid gegevens van de ene gegevensdrager over te zetten op een andere gegevensdrager; het zesde lid verbindt daaraan de eis dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk moet zijn en dat betrokkene de in dat kader benodigde medewerking behoort te verlenen. De bewaartermijn van 7 jaren is de minimum bewaartermijn, die begint te lopen op het tijdstip waarop de g-rekeningovereenkomst is ondertekend door alle partijen en die ook geldt indien gedurende die 7 jaren de g-rekening wordt opgeheven. Blijft de g-rekening langer dan 7 jaren in stand, dan dient het origineel exemplaar van de overeenkomst dan wel de op een elektronische gegevensdrager vastgelegde inhoud van de overeenkomst bewaard te blijven zolang die rekening in stand blijft.

Artikel 6. Vereisten vrijwarende betaling op de g-rekening

Artikel 6 bevat de administratieve voorwaarden voor het verkrijgen van een wettelijke vrijwaring door storting op de g-rekening. Zoals dit ook voor alle andere bepalingen van deze regeling geldt, is dit artikel van toepassing op de inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid. Voor de in het artikel opgenomen voorschriften is aansluiting gezocht bij de huidige wettelijke en beleidsmatige regeling voor het gebruik van de g-rekening in het kader van respectievelijk de inleners- en ketenaansprakelijkheid. Anderzijds is bij het ontwerp van deze regeling gestreefd naar een administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven door de vorenbedoelde voorwaarden te vereenvoudigen en te moderniseren.

In de eerste plaats is er sprake van een vereenvoudiging doordat de hiervoor bedoelde administratieve voorwaarden zijn opgenomen in één artikel en niet langer in de in het algemeen deel van deze toelichting genoemde drie regelingen.

Een vereenvoudiging en verlichting van de administratieve voorwaarden vloeit in de tweede plaats voort uit het feit dat geheel aan de betrokken partijen wordt overgelaten in welke vorm een zogenoemde overmakingsovereenkomst wordt gegoten en wat de inhoud daarvan zal zijn. Zo kan een dergelijke overeenkomst niet alleen schriftelijk worden vastgelegd maar bijvoorbeeld ook in de vorm van een elektronisch bericht worden gegoten. Het bestaan van een overmakingsovereenkomst kan ook blijken uit een eenzijdige vastlegging van een mondeling aangegane overeenkomst en kan splitsing plaatsvinden tussen een kaderovereenkomst met aanvullingen per individuele prestatie. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande regeling voor de inlenersaansprakelijkheid.

Een verdere vereenvoudiging en verlichting ten opzichte van de bestaande regeling voor de inlenersaansprakelijkheid is het schrappen van het vereiste dat op de factuur moet worden vermeld op welk tijdstip de overeenkomst is gesloten ingevolge welke de gefactureerde prestatie of prestaties zijn verricht.

Tenslotte zijn vorenbedoelde administratieve voorwaarden aangepast om deze beter te doen aansluiten op de praktijk van de confectiesector. Zo leiden de in de bestaande regeling voor ketenaansprakelijkheid gehanteerde begrippen ‘tijdvak’ en “plaats van het werk” tot problemen in de confectiesector.

Bij de handhaving van de onderhavige aansprakelijkheidsregelingen wordt een centrale rol toegekend aan de factuur. De factuur vormt in de praktijk de belangrijkste verbinding tussen degene die belasting of premies is verschuldigd en de aansprakelijke omdat uit die factuur blijkt in hoeverre de hoofdschuldenaar daadwerkelijk prestaties heeft geleverd aan de aansprakelijke.

Op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, wordt verlangd dat de factuur voldoet aan de eisen die artikel 35 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) daaraan stelt, alsmede de vermelding bevat van enige aanvullende gegevens. Voorzover facturen deze gegevens in de praktijk nog niet bevatten, wordt in genoemd onderdeel verlangd dat de factuur tevens de vermelding bevat – indien aanwezig – van het nummer of kenmerk van de overeenkomst op grond waarvan de uitlener, de onderaannemer of de confectie-aannemer de gefactureerde prestatie of prestaties heeft verricht.

Wat betreft de vraag wanneer de gefactureerde prestatie of prestaties zijn verricht, wordt de vermelding gevraagd van het tijdvak of de tijdvakken waarin de prestatie is verricht. Bij in termijnen te leveren prestaties: het tijdvak waarin het gefactureerde gedeelte van de prestatie is gedaan. Ook moet de factuur de vermelding bevatten van de benaming of een ander onderscheidend kenmerk van het werk waarop die factuur betrekking heeft.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat het niet nodig is de bedrijfsmatig handelende verkoper van nog geheel of gedeeltelijk te vervaardigen kleding afzonderlijk te noemen in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, omdat een dergelijke verkoper wordt gelijkgesteld met een confectie-aannemer.

Onderdeel b van artikel 6, eerste lid, stelt ter verkrijging van de wettelijke vrijwaring aan de aansprakelijke de voorwaarde dat diens betaling op de g-rekening van de uitlener, de onderaannemer of de aannemer die kleding vervaardigt of laat vervaardigen vergezeld gaat van het factuurnumer en, voorzover dit nummer onvoldoende onderscheidend is om die factuur snel in de administratie van bijvoorbeeld de inlener terug te vinden zodat de ontvanger en UWV foutloos de verbinding kan leggen met de juiste uitlener, van een aanvullend onderscheiden kenmerk. Bij dit laatste is met name gedacht aan het debiteurennummer.

De ontvanger en UWV steunen bij de handhaving van de in onderhavige regeling opgenomen aansprakelijkheidsregelingen in belangrijke mate op de administratie van met name de aansprakelijke. In artikel 6, eerste lid, onderdeel c, is nader uitgewerkt aan welke eisen de administratie van de aansprakelijke in het kader van de inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid moet voldoen. Deze eisen zijn ontleend aan de huidige voor de inlenersaansprakelijkheid geldende regeling. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en zodanig te worden gevoerd dat daarin bij de controle terstond of vrijwel terstond kan worden teruggevonden de (inhoud van de) overeenkomst krachtens welke de uitlener, de onderaannemer of de aannemer die kleding vervaardigt of laat vervaardigen de gefactureerde prestatie heeft geleverd (artikel 6, eerste lid, onderdeel c). Uit artikel 6, eerste lid, onderdeel c, onder 2º, volgt dat in de administratie van de inlener, de aannemer en de opdrachtgever eveneens terstond of vrijwel terstond moeten kunnen worden teruggevonden de gegevens inzake de nakoming van de overeenkomst, met inbegrip van, naar de eisen van het bedrijf van de aansprakelijke, een registratie van de personen die zijn ingeleend of werk in (onder)aanneming hebben verricht in verband waarmee voor de inlener en aannemer aansprakelijkheid bestaat ingevolge de artikelen 34 Invorderingswet en 16a Coördinatiewet onderscheidenlijk artikelen 35 Invorderingswet en 16b Coördinatiewet. De goede toegankelijkheid van de administratie geldt eveneens, zo volgt uit artikel 6, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, voor de betalingen die in verband met de nakoming van de overeenkomst in kwestie aan de uitlener, de onderaannemer of de confectie-aannemer. Tot die betalingen behoren die welke door de inlener, de aannemer en de opdrachtgever in verband met een en ander op de g-rekening van de uitlener, de onderaannemer of de confectie-aannemer.

De zinsnede ‘naar de eisen van hun bedrijf’ in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, heeft dezelfde strekking als de vrijwel gelijkluidende zinsnede die in de Uitvoeringsregeling inlenersaansprakelijkheid was opgenomen. Deze zinsnede vormt een nuancering ten gunste van het bedrijfsleven van de verplichting tot het voeren van de zogenoemde schaduwloonadministratie door inleners (artikel 16a, achtste lid, Coördinatiewet in verbinding met artikel 10 van die wet). Een gelijke verplichting geldt in de ketenaansprakelijkheid voor aannemers (artikel 16b, achtste lid, Coördinatiewet in verbinding met artikel 10 van die wet). Deze verplichting houdt in dat de aansprakelijke een administratie dient te voeren aan de hand waarvan het door de ingeleend arbeidskracht of het door degene die in (onder)aanneming werk verricht, genoten loon kan worden vastgesteld. Een volstrekt letterlijke toepassing daarvan is in de praktijk veelal niet goed mogelijk. Wel kan worden verlangd, zoals nu is uitgewerkt in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, onder 2º, dat er goede aanknopingspunten in de administratie van de aansprakelijke aanwezig zijn om tot een verantwoorde toerekening te komen van het bedrag aan loonbelasting – en voorzover van toepassing omzetbelasting – en premie, in de concrete gevallen van inlening van arbeidskrachten en van (onder)aanneming. Wat van de aansprakelijke wordt geëist is mede afhankelijk van hetgeen gezien de omvang en aard van de onderneming van de individuele aansprakelijke kan worden gevergd. Van een onderneming met een verfijnde, verregaand geautomatiseerde administratie mag in het algemeen meer worden verwacht dan van een kleine zelfstandige zonder geautomatiseerde administratie. Een met de hiervoor aangehaalde zinsnede overeenstemmend element kan zowel worden aangetroffen in de civielrechtelijke administratieplicht (artikel 2:10, eerste lid, BW) als in de fiscale administratieplicht (artikel 52, eerste lid, AWR).

Vanwege de bijzondere kenmerken van de confectiesector bestaat er aanleiding de voor de overige sectoren van het bedrijfsleven ontwikkelde administratieve voorwaarden niet onverkort toe te passen op de confectiesector. Een belangrijk verschil tussen de confectiesector en de overige sectoren is bijvoorbeeld dat in de overige sectoren de aannemer toezicht op het personeel kan houden dat op de locatie van die aannemer werkzaam is terwijl de opdrachtgever die mogelijkheid niet heeft omdat in de confectiesector het personeel in het algemeen op een andere locatie – in het confectieatelier – werkzaam is. De eerste aanpassing van de administratieve voorwaarden ten behoeve van de confectiesector heeft betrekking op de factuur van de confectie-aannemer met betrekking tot de door die aannemer aan diens opdrachtgever gefactureerde prestatie of prestaties. Op grond van artikel 6, tweede lid, kan op een dergelijke factuur de vermelding van het tijdvak of de tijdvakken waarin de gefactureerde prestatie of prestaties zijn verricht achterwege blijven indien de factuur melding maakt van de datum waarop de order tot het geheel of gedeeltelijk vervaardigen van kleding is geplaatst en van de datum waarop deze kleding is of zal worden afgenomen. Omdat het in de confectiesector niet ongebruikelijk is dat facturering vooraf plaatsvindt waardoor het niet mogelijk is op de factuur de datum te vermelden waarop de kleding isafgeleverd zijn in het tweede lid de woorden ‘zal worden’ opgenomen. Verwacht wordt dat met een dergelijke specificatie van het begrip ‘tijdvak’ voldoende gegevens beschikbaar zijn voor de controle door UWV en de Belastingdienst. De tweede aanpassing van de administratieve voorwaarden ten behoeve van de confectiesector is neergelegd in het derde lid van artikel 6. Dit lid bepaalt dat de administratie van de aannemer, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, of van de opdrachtgever geen registratie behoeft te bevatten van de personen die zijn ingeleend of werk in (onder)aanneming hebben verricht en van de dagen waarop en de uren gedurende welke die personen werkzaamheden hebben verricht (manurenregister) indien de gefactureerde prestatie of prestaties verband houden met het vervaardigen of het laten vervaardigen van kleding.

Artikel 7. Vereisten betaling ten laste van de g-rekening

In artikel 7, eerste lid, worden de gegevens genoemd die de uitlener, de onderaannemer, de confectie-aannemer naast de gebruikelijke gegevens zoals zijn naam, adres en woonplaats, het nummer van de rekening en de hoogte van het over te maken bedrag, bij betalingen ten laste van de g-rekening op de betalingsopdracht dient vast te leggen. Op grond van het tweede lid van artikel 7 dienen de onderaannemer, de confectie-aannemer of de verkoper bij betalingen ten laste van de g-rekening naast de in het eerste lid genoemde gegevens nog aanvullende gegevens op de betalingsopdracht te vermelden. Deze regeling komt overeen met die welke in het huidige regime van de ketenaansprakelijkheid geldt.

Ten aanzien van het op de betalingsopdracht te vermelden tijdvak (tweede lid) wordt opgemerkt dat in de confectiesector kan worden volstaan met de vermelding van datum waarop de order tot het geheel of gedeeltelijk vervaardigen van kleding is geplaatst en van de datum waarop deze kleding is of zal worden afgenomen.

Artikel 8. Verdeling tussen ontvanger en Uitvoeringsinstituut bij uitwinning pandrecht en andere acties voor gezamenlijke rekening

Artikel 8 geeft een nadere uitwerking aan de onderlinge verhouding tussen de bij de toepassing van de in deze regeling opgenomen aansprakelijkheidsregelingen betrokken bestuursorganen: de ontvanger en UWV. Het gaat in de eerste plaats om de uitoefening van het ten behoeve van deze bestuursorganen op het saldo van de g-rekening van de uitlener, de onderaannemer, de confectie-aannemer gevestigde pandrecht. Het uitwinnen van het pandrecht op het saldo van de g-rekening dient, zo volgt uit artikel 8, eerste lid, voor gezamenlijke rekening te geschieden. Hiermee wordt veiliggesteld dat de ontvanger en UWV zich op de g-gelden kunnen verhalen dan wel voor de schade ten gevolge van het onjuist gebruik van g-gelden in de vorm van een schadevergoeding gecompenseerd kunnen worden. Uit een oogpunt van doelmatigheid is het gewenst dat de beide hiervoor genoemde bestuursorganen niet (formeel) onafhankelijk van elkaar opereren maar dat elk van hen voor gezamenlijke rekening handelt.

Voor de verdeling van de opbrengst van de uitoefening van het pandrecht of van een de andere in het eerste lid van artikel 8 genoemde acties kan geen vaste verdeelsleutel worden gegeven. In de praktijk kan immers de mate waarin de ontvanger is voldaan waarvoor hij de aansprakelijke aansprakelijk kan stellen, afwijken van de mate waarin UWV is voldaan. Daarom bepaalt artikel 8, tweede lid, in de eerste plaats dat de verdeling van de opbrengsten van de uitwinning van het pandrecht en de andere mogelijke acties geschiedt naar evenredigheid van ieders vorderingen. Daarbij dienen beide bestuursorganen bij hun invorderingsacties in beginsel uitsluitend uit te gaan van de formeel vastgestelde loonbelasting-, omzetbelasting- en premieschulden. Daartegen kan de belasting- of premieschuldige bezwaar maken en beroep in stellen bij de daarvoor bevoegde rechter. Eenzelfde mogelijkheid heeft de aansprakelijk gestelde met betrekking tot de voor bezwaar vatbare beschikking waarbij de aansprakelijkstelling is geschied.

Omdat niet steeds op de definitieve vaststelling van de belasting- en premieschuld kan worden gewacht alvorens verhaal wordt genomen op het saldo van de g-rekening of wordt opgetreden tegen het oneigenlijk gebruik van g-gelden is in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, opgenomen dat de ontvanger en UWV in onderling overleg kunnen uitgaan van een geschat beloop van de materiële belasting- en premieschulden in zoverre in afwijking van de formele schuldbedragen. Blijkt achteraf dat de definitief vastgestelde belasting- en premiebedragen afwijken van die waarop een eerdere verdeling was gebaseerd, dan kan verrekening plaatsvinden op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel b.

In de aanhef van het tweede lid van artikel 8 is neergelegd dat de verdeling plaatsvindt na aftrek van aan derden te vergoeden kosten. Die kosten zullen veelal bestaan uit kosten die door een advocaat in rekening zullen worden gebracht in verband met acties wegens wanprestatie of onrechtmatige daad, na aftrek van het bedrag van een eventuele door de rechter toegekende tegemoetkoming daarin ten laste van de ontvanger of UWV. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat ontvanger en UWV elkaar onderling kosten in rekening brengen.

De in artikel 8 opgenomen regeling komt overeen met die welke in het huidige regime voor de inleners- en ketenaansprakelijkheid wordt gehanteerd.

Artikel 9. Grenzen aansprakelijkstelling

Artikel 9, eerste lid, dat zich in de eerste plaats richt tot de ontvanger en UWV, geeft aan binnen welke grenzen aansprakelijkstelling van de inlener, aannemer of opdrachtgever kan plaatsvinden. Daarmee beoogt het artikel duidelijkheid en rechtszekerheid ten behoeve van het bedrijfsleven te scheppen. De in dit artikel opgenomen bepalingen houden in de eerste plaats verband met het wettelijk vrijwarend karakter dat een storting van een aansprakelijke op de g-rekening van de hoofdschuldenaar heeft. De vrijwaringsregeling in de artikelen 34, derde lid, en 35, vijfde lid, van de Invorderingswet en in de artikelen 16a, vierde lid, en 16b, vijfde lid, van de Coördinatiewet steunt immers op het uitgangspunt dat de stortingen op de g-rekening bestemd zijn zowel voor de voldoening van loon- en omzetbelasting als van premie. Het gezamenlijke bedrag aan stortingen op de g-rekening komt in mindering op het gezamenlijk bedrag waarvoor in eerste aanleg aansprakelijkheid is ontstaan van zowel de loon- en omzetbelasting als premie. Het verschil tussen die twee gezamenlijke bedragen vormt dus, bezien vanuit de vrijwaringsregeling, het maximale bedrag waarvoor de inlener, de aannemer of de opdrachtgever door de ontvanger en UWV kan worden aangesproken.

Daarnaast geldt uiteraard tevens als maximum het bedrag dat de ontvanger onderscheidenlijk UWV van de betrokken hoofdschuldenaar nog te vorderen heeft met betrekking tot de loon- en omzetbelasting en de premie. Met andere woorden: de omvang van het bedrag waarvoor aansprakelijk wordt gesteld, kan nooit meer zijn dan het nog openstaande bedrag.

Het hiervoor omschreven maximale bedrag waarvoor – bezien vanuit de vrijwaringsregeling – de inlener, aannemer of opdrachtgever met betrekking tot bepaalde feiten aansprakelijk kan worden gesteld, is deels toe te rekenen aan de loon- en omzetbelasting waarvoor de inlener, aannemer of opdrachtgever aansprakelijk is en deels aan de premie waarvoor de inlener, aannemer of opdrachtgever aansprakelijk is. Echter, om te weten hoe groot dat bedrag nu is, dient de ontvanger niet alleen te weten tot welk bedrag aan loonbelasting en aan omzetbelasting in eerste aanleg bij die inlener, aannemer of opdrachtgever aansprakelijkheid is ontstaan maar ook op welk bedrag in het desbetreffende geval de in eerste aanleg verschuldigde premie gesteld moet worden, terwijl voor UWV het omgekeerde geldt. De ontvanger en UWV zullen voor de beantwoording van de in concrete gevallen terzake rijzende vragen voor elkaar de in dit verband noodzakelijke hand-en spandiensten moeten verrichten. Alleen op die wijze wordt jegens de inlener, aannemer of opdrachtgever recht gedaan aan de wettelijke vrijwaringsregeling. Dit geldt ook in gevallen waarin hetzij de ontvanger, hetzij UWV meent niets meer te vorderen te hebben van de hoofdschuldenaar, de uitlener, de onderaannemer of de confectie-aannemer en dus zelf niet overweegt tot aansprakelijkstelling over te gaan.

Als de aansprakelijke inlener, aannemer of opdrachtgever wel stortingen op de g-rekening heeft gedaan, doch die gelden niet zijn gebruikt voor voldoening van de belasting- en premieschuld van de uitlener, de onderaannemer of de confectie-aannemer terwijl die schulden ook niet op andere wijze zijn voldaan, heeft dat tot gevolg dat – in verband met de wettelijke vrijwaring bij storting op de g-rekening – het gezamenlijke bedrag van de door de ontvanger of UWV uit te brengen aansprakelijkstelling lager is dan het gezamenlijk bedrag van de bij die uitvoeringsorganisaties openstaande posten. Dit vloeit voort uit de vrijwaringsregeling waarin besloten ligt dat de bonafide aansprakelijke niet verantwoordelijk is voor de wijze waarop de houder van de g-rekening met de saldi van die rekening omgaat. In dit geval dienen de ontvanger en UWV de omvang van de aan de aansprakelijke inlener, aannemer of opdrachtgever uit te brengen aansprakelijkstellingen dus te beperken tot een zodanig bedrag dat de bovengrens die uit de vrijwaringsregeling voortvloeit, niet wordt overschreden. De onderlinge afstemming van de bedragen waarvoor de inlener, aannemer of opdrachtgever door de ontvanger of UWV aansprakelijk kan worden gesteld dient te geschieden aan de hand van een redelijke verdeelsleutel. Een vaste sleutel kan niet gegeven worden omdat in de praktijk veel verschillen optreden in de mate waarin hetzij de ontvanger hetzij UWV is voldaan. De bedragen waarvoor de schulden in de boeken van de ontvanger respectievelijk UWV nog openstaan, voorzover althans de inlener, aannemer of opdrachtgever daarvoor aansprakelijk is, vormen in beginsel de meest voor de hand liggende verdeelsleutel. Om dezelfde redenen als die welke zijn toegelicht inzake artikel 8, tweede lid, dient onder omstandigheden van die verdeelsleutel afgeweken kunnen worden. In artikel 9, tweede lid, wordt daarom het tweede lid van artikel 8 van overeenkomstige toepassing verklaard.

De werking van artikel 9, eerste lid, willen we illustreren aan de hand van twee voorbeelden.

Voorbeeld 1

Het op de g-rekening van de uitlener gestorte bedrag is in zijn geheel aangewend ter voldoening van hetzij de ontvanger, hetzij UWV. Onderaannemer A voert een werk uit voor aannemer B voor een bedrag van 1000. In dit bedrag zijn begrepen 350 aan belastingen en 150 aan premies. Aannemer B stort terzake slechts 150 op de g-rekening van onderaannemer A. Dit bedrag wordt door A in zijn geheel aangewend om de premies te voldoen.

Onderaannemer A gaat vervolgens failliet. De ontvanger wil B aansprakelijk stellen voor de onbetaald gebleven belastingschuld van A, zijnde 350. Alvorens tot aansprakelijkstelling over te gaan, informeert de ontvanger bij UWV wat de premieschuld van A is in verband met het uitgevoerde werk en in hoeverre deze schuld reeds is voldaan. In dit voorbeeld zijn de premies reeds geheel voldaan. Voor UWV is er dus geen aanleiding om tot aansprakelijkstelling over te gaan. Het bedrag waarvoor in eerste aanleg aansprakelijkheid is ontstaan (voor het gezamenlijke bedrag van 350 + 150 = 500), minus het vrijwarende, op de g-rekening gestorte bedrag ad 150, leidt – vanuit de vrijwaringsregeling bezien – tot een bedrag waarvoor ten hoogste aansprakelijkstelling kan plaatsvinden ad 350. Deze 350 correspondeert in dit geval geheel met het bedrag dat in de administratie van de ontvanger nog open staat inzake de belastingschuld van A waarvoor B aansprakelijk is. De ontvanger kan B dus voor het gehele openstaande bedrag van 350 aansprakelijk stellen.

Voorbeeld 2

Het op de g-rekening gestorte bedrag wordt slechts ten dele aangewend ter voldoening van de ontvanger en UWV.

In dit voorbeeld stelt uitlener A arbeidskrachten ter beschikking aan inlener B voor een bedrag van 1000. In dit bedrag zijn begrepen 350 aan belastingen en 150 aan premies en stort inlener B terzake slechts 150 op de g-rekening van A. Uitlener A wendt van dit bedrag 50 aan voor de voldoening van de met deze uitlening verband houdende premies, 50 voor de met de uitlening verband houdende belastingen (en 50 doorgestort naar uitlener C). Uitlener A laat vervolgens de belasting- en premieschulden onbetaald en gaat failliet. UWV wil B aansprakelijk stellen voor de onbetaald gebleven premieschuld van A, zijnde 100 (150 minus 50). Alvorens tot aansprakelijkstelling over te gaan, informeert UWV bij de ontvanger wat de belastingschuld is van A in verband met de uitlening aan B en in hoeverre deze schuld reeds is voldaan. Er blijkt bij de ontvanger nog 300 open te staan (350 minus 50), waarvoor de ontvanger inlener B aansprakelijk wil stellen. Omdat dus sprake is zowel van een openstaande belastingschuld als van een openstaande premieschuld van A, is er zowel voor UWV als voor de ontvanger aanleiding om tot aansprakelijkstelling van B over te gaan. In verband daarmee moeten zij hun aansprakelijkstellingen op elkaar afstemmen. In dat kader stellen zij enerzijds vast dat het gezamenlijke bedrag van de door ieder van hen aan B uit te brengen aansprakelijkstellingen, bezien vanuit de vrijwaringsregeling, maximaal 350 kan bedragen (het gezamenlijke bedrag van de aansprakelijkheidsschulden in eerste aanleg ad 500 (350 + 150) minus het op de g-rekening gestorte bedrag ad 150). Anderzijds stellen zij vast dat dit totaalbedrag van 350 lager is dan het gezamenlijke bedrag van hetgeen openstaat in de administratie van de ontvanger (300) en in de administratie van de uitvoeringsinstelling (100) ad in totaal 400. Een deel daarvan, groot 50, mag dus niet in de aansprakelijkstellingen van inlener B worden betrokken. Oftewel: er is sprake van een ‘tekort’ van 50. De ontvanger en UWV zullen dit tekort van 50 moeten verdelen over ieders aansprakelijkstelling, of, anders gezegd, zij moeten hun aansprakelijkstelling beperken naar rato van ieders vordering op A. UWV kan B aansprakelijk stellen voor 100/400 x 350 = 87,5. De ontvanger kan B aansprakelijk stellen voor 300/400 x 350 = 262,5. Samen dus tot een bedrag van 350.

Artikel 10. Deblokkering

Deblokkeren van een g-rekening houdt in dat de ontvanger en UWV toestemming verlenen het op de g-rekening aanwezige saldo of een deel daarvan te gebruiken voor een ander doel dan de voldoening van de loon- en omzetbelasting en de premie welke verband houdt met de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten of met het in (onder)aanneming uitvoeren van een werk als bedoeld in de artikelen 35, eerste lid, en 35a, eerste lid, Invorderingswet en de artikelen 16b, eerste lid, en 16ba, eerste lid, Coördinatiewet. Daartoe kan aanleiding bestaan indien de inlener, aannemer of opdrachtgever in verband met de vrijwarende werking van een storting op de g-rekening veiligheidshalve te hoge bedragen hebben gestort op die rekening. Ook kan het zijn dat, om welke reden dan ook, de belasting- en premieschulden van de uitlener, onderaannemer of aannemer als bedoeld in de artikelen 35a Invorderingswet en 16ba Coördinatiewet reeds geheel of ten dele door hem vanaf een vrije rekening zijn voldaan. Enerzijds is het mogelijk dat er rechtstreekse stortingen zijn gedaan waarmee de belasting- of premieschuld waarvoor in beginsel aansprakelijkheid bestaat, is voldaan. Anderzijds is van belang – dat geldt met name voor de loon- en omzetbelasting – dat er enige tijd verloopt tussen het ontstaan van de materiële schuld en de formalisering daarvan, terwijl op grond van ervaring het vermoeden bestaat dat binnenkort een loon- of omzetbelastingschuld invorderbaar zal worden. Zolang en voorzover niet aannemelijk is dat het op een bepaald tijdstip op de g-rekening aanwezig saldo min of meer duurzaam overtollig is uit het oogpunt van de bestemming van de saldi op die rekening, zal de ontvanger of UWV een deblokkeringsverzoek niet honoreren. Onder omstandigheden kan daarvan worden afgeweken, bijvoorbeeld doordat zekerheid wordt gesteld door middel van een bankgarantie of compensatie wordt geboden door verrekening van een te deblokkeren bedrag met andere vorderingen. Op het laatste zien de woorden ‘onder door hen te stellen voorwaarden’ in artikel 10, eerste lid. Ter voorkoming van problemen rond de bewijslast van het al dan niet hebben gedaan van een deblokkeringsverzoek, is voorgeschreven dat het deblokkeringsverzoek schriftelijk moet worden gedaan.

Het verzoek kan worden ingediend hetzij bij de ontvanger hetzij bij UWV. Het bestuursorgaan waar het verzoek binnenkomt, handelt het verzoek af, tot en met de bekendmaking van de beslissing op het verzoek aan de desbetreffende rekeninghouder. Materieel beslissen de ontvanger en UWV gezamenlijk (‘in onderlinge overeenstemming’). De afhandelende uitvoeringsorganisatie is ook die welke de verzoeker vraagt de nodige gegevens te verstrekken, veelal door middel van een daartoe ontworpen formulier. Wordt de gevraagde informatie niet of niet in de gevraagde vorm verschaft, dan wordt het verzoek afgewezen. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat de in de bestaande aansprakelijkheidsregelingen opgenomen verplichting om de beslissing op het deblokkeringsverzoek aan de g-rekeninghouder bekend te maken, is geschrapt omdat deze verplichting reeds voortvloeit uit artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11. Opzegging g-rekeningovereenkomst

In artikel 11 zijn de regels opgenomen met betrekking tot de opzegging van de van de g-rekeningovereenkomst. Het eerste lid van artikel 11 komt inhoudelijk overeen met de bestaande wettelijke regels inzake opzegging van de g-rekeningovereenkomst in het kader van de inlenersaansprakelijkheid. Ter voorkoming van bewijsproblemen is in artikel 11, derde lid, bepaald dat opzegging schriftelijk geschiedt. Voorts vermeldt het derde lid dat een opzegging niet eerder van kracht wordt dan nadat de opzegging aan de overige bij de g-rekeningovereenkomst betrokken partijen is bekendgemaakt. De opzegging zal voorts niet van kracht zijn zolang en voorzover die opzegging een belemmering zou vormen van de toepassing van het vierde lid van artikel 11. In dit lid is namelijk met het oog op de rechtszekerheid en de rechtsbescherming neergelegd dat opzegging niet kan verhinderen dat de g-rekeningovereenkomst, dus ook het pandrecht van de ontvanger en UWV, van toepassing blijft op het saldo van de g-rekening ten tijde van de opzegging. Hetzelfde geldt ook voor hetgeen nadien op die rekening wordt gestort in verband met de aansprakelijkheid met betrekking tot de loonbelasting of de omzetbelasting en premie waarvoor de inlener, de aannemer of de opdrachtgever aansprakelijk is. Een en ander is echter niet van toepassing voorzover daardoor strijd zou ontstaan met de gevolgen die rechtens zijn verbonden aan het in staat van faillissement verklaren van de rekeninghouder, het hem verlenen van surseance van betaling of het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Aan de andere kant, zo bepaalt artikel 11, vijfde lid, kunnen er geen vrijwarende stortingen meer gedaan worden op de g-rekening van de uitlener, de onderaannemer of de aannemer als bedoeld in de artikelen 35a Invorderingswet en 16ba Coördinatiewet indien daarop niet het pandrecht van de ontvanger en UWV komt te rusten. Dit is met name van belang in het geval die uitlener, onderaannemer of aannemer failliet wordt verklaard.

Artikel 12. Intrekking regelingen

Nu de uitvoeringsvoorschriften voor de inleners- en ketenaansprakelijkheid alsmede die voor de opdrachtgevers- en kopersaansprakelijkheid in de confectiesector worden samengebracht in één gezamenlijke uitvoeringsregeling wordt de Uitvoeringsregeling inlenersaansprakelijkheid en de Uitvoeringsregeling ketenaansprakelijkheid premie werknemersverzekeringen ingetrokken en komen de artikelen 35 tot en met 40 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 te vervallen.

Artikel 13. Overgangsbepaling

Artikel 13 bevat de regel dat g-rekeningovereenkomsten die voldoen aan de voorschriften die zijn neergelegd in de bestaande regelingen voor de inleners- en ketenaansprakelijkheid worden aangemerkt als een g-rekeningovereenkomst als bedoeld in deze regeling. Deze regel beoogt duidelijkheid en rechtszekerheid ten behoeve van zowel het bedrijfsleven als de ontvanger en UWV te scheppen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

De Staatssecretaris van Financiën,

J.G. Wijn

Naar boven