Regeling gegevensverstrekking medegebruik omroepzendernetwerken

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 29 september 2003, nr. WJZ 3054257, houdende regels inzake de te verstrekken gegevens in het kader van medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes bestemd voor omroepzendernetwerken (Regeling gegevensverstrekking medegebruik omroepzendernetwerken)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, zesde lid, en 3, eerste lid, van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken;

Besluit:

Paragraaf 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit: Besluit medegebruik omroepzendernetwerken;

b. antenne: element of samenstel van elementen, geschikt en bestemd voor het in combinatie met een radiozendapparaat uitzenden dan wel ontvangen van elektromagnetische velden;

c. antenne-opstelpunt: een mast of een soortgelijk bouwwerk, geschikt en bestemd voor het daaraan bevestigen van een antenne of antennesysteem alsmede dat gedeelte van het stuk grond of dat deel van een object waarop of waaraan een antenne of antennesysteem is bevestigd of geplaatst;

d. antennesysteem: samenstel van twee of meer antennes met bijbehorende bekabeling en technische voorzieningen;

e. WGS 84: World Geodetic System 1984;

f. ERP: Effective Radiated Power;

g. installatie: de apparatuur van verzoeker, met inbegrip van antenneconstructies, antennesystemen, antennes en bijbehorende voorzieningen, die zijn bestemd om door de verzoeker te worden gebruikt voor het verspreiden of ontvangen van signalen ten behoeve van het omroepzendernetwerk;

h. installatievoorstel: het voorstel dat verzoeker doet in het kader van een verzoek tot medegebruik dat bestaat uit een technische beschrijving van de op het antenne-opstelpunt van de ontvanger aan te brengen installatie met een onderbouwing van de technische mogelijkheden voor medegebruik.

Paragraaf 2. Te overleggen gegevens bij een verzoek om medegebruik

Artikel 2

1. Een verzoek tot medegebruik bevat de volgende gegevens:

a. een beschrijving van de aard van het beoogde medegebruik;

b. het adres van de locatie van het antenne-opstelpunt dan wel de coördinaten van de locatie van het antenne-opstelpunt in oosterlengte en noorderbreedte uitgedrukt in graden, minuten en seconden volgens het systeem WGS 84, waarop het verzoek betrekking heeft;

c. een beschrijving van de frequenties waarop het verzoek betrekking heeft, de beoogde dekking van de frequenties en de polarisatie van het signaal;

d. het beoogde vermogen op de antenne-aansluiting in kilowatt en het beoogde maximale uitgezonden vermogen in hoofdstraalrichting of ERP in kilowatt;

e. de verwachte gevolgen van het verzoek voor de milieubelasting en de arbeidsomstandigheden, waarbij in ieder geval wordt aangegeven:

1°. het energieverbruik van de installatie en de maatregelen ter beperking van het energieverbruik;

2°. een berekening van de maximale ontwerpwaarde van de veldsterkte voor de installatie met inbegrip van de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de maximale ontwerpwaarde van de veldsterkte voor de gehele inrichting;

3°. de geluidsbelasting van de installatie;

4°. de opgave van milieubelastende stoffen in soort en hoeveelheid.

f. de verwachte gevolgen van het verzoek voor de elektromagnetische compatibiliteit;

g. een installatievoorstel, dat is voorzien van:

1°. een beschrijving van de installatie;

2°. de beoogde looptijd van de frequentievergunning;

3°. een opsteltekening van de installatie;

4°. de technische specificaties van de installatie;

5°. een beschrijving van de benodigde aanpassingen aan het gebouw en aan de mast.

2. In het geval dat het verzoek tot medegebruik betrekking heeft op de huur van ruimte voor zendapparatuur bevat het installatievoorstel, bedoeld in het eerste lid, onder g, tevens de volgende gegevens:

a. de aansluitwaarde, het type aansluiting en het energieverbruik van de op het antenne-opstelpunt te plaatsen zendapparatuur;

b. de benodigde oppervlakte voor de installatie en eventuele randapparatuur;

c. de warmteproductie;

d. de vloerbelasting;

e. het soort bevestiging;

f. de tekening van het kabeltracé.

Paragraaf 3. Te verstrekken gegevens voorafgaand aan een verzoek om medegebruik

Artikel 3

1. Een houder verstrekt op een daartoe strekkend verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit, een lijst van de desbetreffende antenne-opstelpunten die bij hem in eigendom zijn, welke de navolgende gegevens omvat:

a. de hoogte van de desbetreffende antenne-opstelpunten gemeten vanaf de mastvoet ten opzichte van het maaiveld;

b. het adres van de locatie van de desbetreffende antenne-opstelpunten of de coördinaten van de locatie van de antenne-opstelpunten in oosterlengte en noorderbreedte uitgedrukt in graden, minuten en seconden volgens het systeem WGS 84.

2 In het geval dat in het verzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit is aangegeven dat de behoefte tot medegebruik betrekking heeft op het medegebruik van kale mastruimte, verstrekt de houder met betrekking tot de antenne-opstelpunten, zoals aangeduid in het verzoek, in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, tevens de navolgende gegevens:

a. de gegevens betreffende het gebruikte mast type, gespecificeerd naar:

1°. buis- of vakwerkmast, en

2°. de vorm.

b. een detailtekening van de mast met exacte maatvoering, de indeling van de mast en opgaaf van de voor de mast gebruikte materialen alsmede de lengte van de mast en het gewicht;

c. de sterkteberekening van de mast en de daaraan ten grondslag liggende rapporten;

d. de gegevens betreffende de op de mast geaccommodeerde antennesystemen met bijbehorend vergunningsdiagram en overige specificaties, waaronder:

1°. het aantal antennes per laag;

2°. het aantal antennelagen;

3°. de op de antennes geaccommodeerde of te accommoderen frequenties;

4°. het gerealiseerde antennediagram of het vergunningsdiagram;

5°. de antennerichting(en) in graden ten opzichte van het geografische Noorden;

6°. het ERP-vermogen van de frequenties waartoe het antennesysteem dient;

7°. de polarisatie van de geaccommodeerde frequenties.

e. gegevens betreffende reserveringen op de mast, gespecificeerd naar:

1°. reserveringen voor eigen gebruik dan wel voor derden;

2°. per reservering de hoogte en omvang van het ruimtebeslag voor het antennesysteem, de hoogte en omvang van de frequentietechnisch onbruikbare ruimte boven en onder het antennesysteem alsmede de datum van feitelijke ingebruikneming van de frequentietechnische toepassing waarvoor gereserveerd wordt.

f. informatie over de toepassingen waarvoor gereserveerd wordt, gespecificeerd naar de eigenschappen van de antennesystemen voor die toepassingen, te weten:

1°. het aantal antennes per laag;

2°. het aantal antennelagen;

3°. de op de antennes te accommoderen frequenties;

4°. de polarisatie van de te accommoderen frequenties;

5°. het gerealiseerde antennediagram of het vergunningsdiagram;

6°. de antennerichting(en) in graden ten opzichte van het geografische Noorden;

7°. het ERP-vermogen van de frequenties waartoe het antennesysteem dient.

3. In het geval dat in het verzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit, is aangegeven dat de behoefte tot medegebruik betrekking heeft op het medegebruik van antennesystemen, verstrekt de houder met betrekking tot de antenne-opstelpunten, zoals aangeduid in het verzoek, in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, per antennesysteem tevens de navolgende gegevens:

a. de op de antennes geaccommodeerde of te accommoderen frequenties met bijbehorend ERP-vermogen;

b. het merk en type van de gebruikte antennes;

c. het aantal gebruikte antennes per laag;

d. het aantal antennelagen;

e. de verticale afstand tussen de antennes;

f. het gerealiseerde antennediagram per frequentie in horizontaal en voor de hoofdrichting in verticaal vlak;

g. de stand van de antennes van het antennesysteem ten opzichte van het geografische Noorden (azimut);

h. het montagepunt van de antennes ten opzichte van het geografische Noorden (screen azimut) en de afstand van dat montagepunt tot het hart van de mast (screen distance);

i. de vermogens- en faseverdeling van de antennes op één laag, per frequentie;

j. bij situaties waarbij sprake is van systemen met vier of meer antennelagen, het nullfilling percentage;

k. de harthoogte van de onderste laag van het antennesysteem ten opzichte van het maaiveld;

l. het feedertraceé, gespecificeerd naar:

1°. merk van de feeders;

2°. type van de feeders;

3°. aantal gebruikte feeders;

4°. de lengte van de gebruikte feeders;

5°. opgave van het punt waar de feeders beginnen;

6°. het aansluitschema van de feeders;

7°. de verliezen in het traject vanaf de zender tot en met het antennesysteem;

m. de per frequentie te gebruiken connector voor het aansluitpunt;

n. een opgave van de eventuele extra apparatuur die nodig is om de zender aan te sluiten op het aansluitpunt.

4. In het geval dat in het verzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit, is aangegeven dat de behoefte tot medegebruik betrekking heeft op het medegebruik van multipattern systemen, verstrekt de houder met betrekking tot de antenne-opstelpunten, zoals aangeduid in het verzoek, in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, per antennesysteem tevens de navolgende gegevens:

a. de schema's van de filtersectie, met opgaaf van het merk en type van de gebruikte filters;

b. de gegevens betreffende de vermogensverdelers per frequentie met opgaaf van het merk en type van de gebruikte verdelers;

c. de gegevens betreffende de faseverdeler per frequentie met opgaaf van de faseverdeling.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 oktober 2003.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gegevensverstrekking medegebruik omroepzendernetwerken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 september 2003.
De Minister van Economische Zaken,L.J. Brinkhorst.

Toelichting

I. Algemeen

1.1 Aanleiding en doel

Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 2, zesde lid, en 3, eerste lid, van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken (hierna: Besluit). Het Besluit voorziet op grond van artikel 3.12 van de Telecommunicatiewet in nadere regels met betrekking tot het medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes die door houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die is bestemd voor het verspreiden van programma's alsmede door degenen die in opdracht van die houders door middel van hun omroepzendernetwerk een programma verspreiden, onderling in acht dienen te worden genomen bij de behandeling van verzoeken tot medegebruik. Een belangrijk onderdeel van het Besluit betreft een nadere regeling van de gegevensverstrekking die in het kader van de behandeling van een verzoek tot medegebruik over en weer tussen de betrokken partijen dient plaats te vinden; ook wordt een nadere regeling gegeven voor de verstrekking van gegevens voorafgaand aan het (kunnen) doen van een verzoek tot medegebruik. Om een verzoek tot medegebruik adequaat te kunnen behandelen, maar ook om een daartoe strekkend verzoek in te kunnen dienen, is het zowel voor de verzoeker als voor de ontvanger immers van groot belang om te kunnen beschikken over adequate en toereikende gegevens.

In artikel 2, zesde lid, van het Besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling nadere regels dienen te worden gesteld met betrekking tot gegevens die door de verzoeker moeten worden overgelegd bij de indiening van een verzoek tot medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes behorende tot omroepzendernetwerken. In artikel 2 van de regeling wordt daartoe bepaald welke gegevens dat zijn. In artikel 3, eerste lid, van het Besluit is de verplichting opgenomen voor een houder om op verzoek van een andere houder de gegevens te verstrekken die nodig zijn om laatstgenoemde in staat te stellen een verzoek tot medegebruik in te kunnen dienen. Voorts is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de te verstrekken gegevens. Onderhavige regeling, in het bijzonder artikel 3, voorziet daarin.

1.2 Overleg en advies

Eind januari 2003 is een ontwerp van de regeling voorgelegd aan het Permanent Overlegorgaan post en telecommunicatie (OPT). Het betrof hier een ontwerp-regeling met een beperkt karakter: zij bevatte uitsluitend een bepaling met betrekking tot de gegevens die een verzoeker om medegebruik bij diens verzoek diende te overleggen. Een drietal in het OPT vertegenwoordigde partijen - Nozema, Broadcast Partners en OLON - hebben hun commentaar op de ontwerp-regeling gegeven. In diezelfde periode is het advies van de Raad van State ontvangen met betrekking tot het ontwerp-Besluit medegebruik omroepzendernetwerken. Naar aanleiding van dit advies is de ontwerp-regeling met betrekking tot de gegevensverstrekking zoals die was opgenomen in het ontwerp-besluit nogmaals bezien. Als gevolg hiervan is in het Besluit de plicht tot verstrekking van die gegevens die nodig zijn om een verzoek tot medegebruik te kunnen doen geherformuleerd en is bepaald dat bij ministeriële regeling de gegevens die dienen te worden verstrekt nader zullen worden bepaald (zie artikel 3, eerste lid, van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken).

Dit had tot gevolg dat de reikwijdte van de aan het OPT voorgelegde ontwerp-regeling aanmerkelijk werd verbreed. Een herziene en aangevulde ontwerp-regeling is in mei 2003 opnieuw voor commentaar aan het OPT gezonden. Hierop hebben een tweetal partijen, te weten Nozema en Broadcast Partners, gereageerd. De door hen gemaakte opmerkingen, voorzover deze betrekking hadden op de inhoud van de voorgelegde ontwerp-regeling - inclusief die welke gemaakt waren met betrekking tot de ontwerp-regeling die in de eerste commentaarronde was voorgelegd -, zijn bij de afronding van de regeling betrokken. Een deel van het ontvangen commentaar had evenwel betrekking op onderwerpen die in brede zin raakten aan de problematiek van medegebruik van omroepzendernetwerken. Het ging hierbij onder meer om de positie van Nozema op de markt voor omroepzendernetwerken, de invulling van het begrip `redelijk' uit artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet en de problematiek van reserveringen op een antenne-opstelpunt. Deze opmerkingen zijn in het kader van de onderhavige regeling buiten beschouwing gebleven.

Op een enkel onderdeel uit de ontvangen commentaren wordt thans nader ingegaan, te weten de mogelijkheid dat ter zake van bepaalde gegevens een contractueel overeengekomen geheimhoudingsplicht bestaat - bijvoorbeeld tussen een leverancier van antennesystemen en de eigenaar van een omroepzendernetwerk - welke aan de verstrekking van die gegevens in de weg zou staan. In de onderhavige regeling, in het bijzonder betreft het artikel 3, is voorzien in een opsomming van die gegevens die - al naar gelang het soort verzoek tot medegebruik dat men voor ogen heeft - noodzakelijk zijn om een (bepaald) verzoek tot medegebruik te kunnen indienen.

Bij het opstellen van de lijst van gegevens is niet alleen gebruik gemaakt van de inbreng van de gememoreerde leden van het OPT, maar is ook gebruik gemaakt van de expertise van onder meer het Agentschap Telecom. Vast is komen te staan dat de gegevens die thans in artikel 3 van de regeling zijn opgenomen noodzakelijk en - daargelaten de situatie waarin artikel 2, tweede lid, juncto artikel 3, derde lid, van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken voorziet - toereikend zijn om een verzoek tot medegebruik op te kunnen stellen. Het opnemen in een contract van een verbod of beperking om bepaalde gegevens die in deze regeling zijn opgenomen te verstrekken (zoals een geheimhoudingsverplichting), moet dan ook als zijnde in strijd met de openbare orde als nietig worden aangemerkt (artikel 3:40, eerste lid, BW) .

De ontwerp-regeling is voorts, overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 5 van het Informatiestatuut Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, voor een toets op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voorgelegd aan het college van de Onafhankelijke Post- en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA). Bij brief van 4 juli 2003 heeft het college de resultaten van de uitvoeringstoets kenbaar gemaakt. Het college constateert dat de regeling een nadere uitwerking vormt van artikel 3.12 van de Telecommunicatiewet en het daarop gegronde Besluit medegebruik omroepzendernetwerken. Het college geeft vervolgens aan het in de ontwerp-regeling bepaalde geen aanleiding geeft tot aanvullende opmerkingen. Het college voorziet dat met de regeling het beslechten van geschillen inzake medegebruik van omroepzendernetwerken eenvoudiger zal worden.

1.3 Administratieve lasten

Deze regeling geeft nadere invulling aan artikel 2, zesde lid, en 3, eerste lid, van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken. Bij artikel 2, zesde lid, gaat het om de gegevens die men dient te verstrekken indien men een verzoek tot medegebruik als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, van de Telecommunicatiewet indient. Bij artikel 3, eerste lid, van het Besluit gaat het echter om de gegevens die door een houder op verzoek voorafgaand aan een verzoek om medegebruik aan een andere houder dienen te worden verstrekt, teneinde laatstgenoemde in staat te stellen te bezien of hij een verzoek tot medegebruik zal indienen en vervolgens in staat te stellen om bij een verzoek tot medegebruik de voor de beoordeling daarvan benodigde gegevens te verschaffen. In beide gevallen - zo wordt voor de goede orde opgemerkt - vloeien de informatieverplichtingen en de daarmee samenhangende administratieve lasten als zodanig niet voort uit de regeling, maar uit de genoemde bepalingen van het Besluit.

Onderhavige regeling heeft echter wel invloed op de omvang van de administratieve lasten in die zin dat de omvang van de informatieverplichting - namelijk welke gegevens deze omvat - er nader in wordt gestipuleerd. Een en ander betekent dat de kwantificering van de administratieve lasten die toe te rekenen zijn aan deze regeling, indien al mogelijk, beperkt dient te blijven tot die welke verband houden met het verzamelen van de desbetreffende gegevens in de organisatie van de ontvanger of verzoeker alsmede het feitelijk beschikbaar stellen daarvan. Het gaat dan concreet om de volgende situaties:

a. het verzamelen van de gegevens ten behoeve van het formuleren van een verzoek tot medegebruik;

b. het verzamelen van de gegevens die voorafgaand aan een verzoek tot medegebruik door een houder aan een andere houder moeten worden verstrekt, waarbij tevens onderscheid dient te worden gemaakt naar het soort medegebruik dat door de andere houder in beginsel wordt gewenst met betrekking tot de aangegeven antenne-opstelpunten.

Voor de situatie onder a, gerelateerd aan artikel 2 van de regeling, zijn de relevante parameters: het aantal te verwachten verzoeken om gegevens, waarvoor verzameling van gegevens als bedoeld onder a dient plaats te vinden, de gemiddelde duur per in te dienen verzoek dat besteed dient te worden aan de verzameling van de daarvoor benodigde gegevens, de kosten per uur. Voor de situatie onder b, gerelateerd aan artikel 3 van de regeling, zijn de relevante parameters: het aantal te verwachten verzoeken om gegevens, waarvoor verzameling van gegevens als bedoeld onder b dient plaats te vinden, een en ander gedifferentieerd naar soort verzoek, de gemiddelde duur die per ingediend verzoek besteed dient te worden aan de verzameling van de daarvoor benodigde gegevens, de kosten per uur.

Het kwantificeren van de administratieve lasten overeenkomstig het hiervoor aangegeven stramien, stuit op grote problemen. Daarvoor bestaan een aantal redenen, waarop thans - toegespitst op de beide genoemde situaties - nader zal worden ingegaan.

Wat de situatie onder a betreft (artikel 2 van de regeling) wordt het volgende opgemerkt. Allereerst is het bijzonder moeilijk om een (voor meerdere jaren) representatief gemiddelde te geven van het aantal gevallen waarin een verzoek tot medegebruik zal worden ingediend en waarbij derhalve de gegevens als bedoeld in artikel 2 van de regeling dienen te worden verstrekt. Naar thans kan worden overzien zullen voor de komende paar jaar verzoeken tot medegebruik gedaan worden in verband met de uitrol van T-DAB1. Het aantal verzoeken is echter afhankelijk van het aantal frequenties dat gepland is op de diverse antenne-opstelpunten. Naar de huidige inzichten wordt geschat dat het voor de komende paar jaar gaat om in totaal tussen de 30 tot 60 verzoeken (zogeheten piekjaren). Hierbij moet bedacht worden dat de vergunningen voor T-DAB naar verwachting voor meerdere jaren zullen worden uitgegeven, zodat zodra T-DAB is uitgerold op dit vlak gedurende meerdere jaren er geen verzoeken tot medegebruik meer te verwachten zijn. Het medegebruik zal immers over het algemeen de duur waarvoor de vergunning tot gebruik van de desbetreffende frequentie is afgegeven volgen.

Voor de nabije toekomst staat voorts DRM2op de rol, echter ten aanzien daarvan is de beleidsontwikkeling pas in gang gezet. Tot hoeveel verzoeken tot medegebruik dit leidt en daarmee het aantal gevallen waarin de gegevens, bedoeld in artikel 2 van de regeling zouden moeten worden verstrekt, kan dan ook thans geen zinnige uitspraak worden gedaan. Uitgaande van de geschetste situatie met betrekking tot de uitrol van T-DAB kan - vanwege alle onzekerheden waarmee deze thans nog is omgeven - slechts een zeer ruwe schatting worden gemaakt met betrekking tot de omvang van de administratieve lasten die - naar verwachting - daarmee zullen samenhangen. Uitgaande van een maximum van 60 verzoeken, een gemiddelde duur per verzoek om de gegevens te verzamelen van 2 dagen en een uurvergoeding van gemiddeld € 50, moet de omvang van de administratieve lasten worden geschat op € 48 000. Teneinde te bezien of deze inschatting in de juiste richting zit, zal over uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de regeling worden onderzocht welke administratieve lasten tot die tijd als gevolg daarvan zijn gegenereerd.

Wat betreft de situatie genoemd onder b (artikel 3) wordt het volgende opgemerkt. De onzekerheid die bestaat met betrekking tot de gevallen waarbij sprake is van verstrekking van gegevens als bedoeld in artikel 2 van de regeling, geldt in verhevigde mate voor de gevallen waarbij wordt verzocht om verstrekking van gegevens als bedoeld in artikel 3 van de regeling. Weliswaar worden de verzoeken om verstrekking van de desbetreffende gegevens gedaan met het oog op het kunnen indienen van een verzoek tot medegebruik, doch tussen de verstrekking van de hier bedoelde gegevens en het doen van een verzoek tot medegebruik bestaat geen één-op-één relatie; na verstrekking van de gegevens kan immers ook worden afgezien van het indienen van een verzoek tot medegebruik dan wel kunnen er meerdere verzoeken tot medegebruik worden ingediend. Er valt dan ook op dit onderdeel geen zinnige uitspraak over aantallen te doen.

Wat de met het verzamelen van de gegevens benodigde tijd betreft - gerelateerd aan het soort verzoek -, wordt het volgende opgemerkt. De gegevens die in de regeling zijn opgesomd, zijn bij de partij die deze moet verstrekken aanwezig. Afhankelijk van de organisatie van de informatiehuishouding bij de desbetreffende partij, zal het verzamelen van de informatie enkele uren tot wellicht enkele dagen in beslag kunnen nemen. Het verzamelen van een overzicht van de locaties met betrekking tot antenne-opstelpunten alsmede de hoogtes van de antenne-opstelpunten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de regeling, zal naar aangenomen mag worden eerder een kwestie van enkele uren zijn dan van een dag of dagen. Evenzo mag worden aangenomen dat met het verzamelen van alle in artikel 3 genoemde gegevens in het geval dat het een verzoek betreft als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de regeling de daarvoor benodigde tijd eerder één of enkele dagen dan enkele uren zal beslaan. Een en ander is bovendien afhankelijk van de omvang van het verzoek: betreft het een enkel antenne-opstelpunt of meerdere? De voor het verzamelen van de gegevens benodigde tijd is - immers te relateren aan het soort en de omvang van het verzoek - dan ook niet te duiden. Wat wel gezegd kan worden is dat partijen daar zelf wel invloed op kunnen hebben, namelijk door de wijze waarop ze hun informatiehuishouding inrichten.

Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat het moeilijk, zo niet onmogelijk is, om tot een bruikbare en valide kwantificering te komen van de administratieve lasten die aan de uitvoering van de onderhavige regeling zijn verbonden. Gelet op de aangegeven schatting met betrekking tot het (beperkt) aantal verzoeken tot medegebruik in de komende paar jaar, het aantal bedrijven dat effectief met de toepassing van de regeling te maken krijgt (in de praktijk zijn dat op dit moment twee bedrijven, te weten Broadcast Partners en Nozema, hoewel het niet is uit te sluiten dat in een enkel geval ook houders van een vergunning voor lokale omroep gebruik maken van het recht om een verzoek tot medegebruik als bedoeld in artikel 3.11, vijfde lid, van de Telecommunicatiewet in te dienen), is de verwachting gerechtvaardigd dat de totale omvang van de hier bedoelde administratieve lasten - gespreid over meerdere jaren - niet omvangrijk zal zijn. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ook de kosten verbonden aan het registreren van de tijd die gemoeid is met het verzamelen van de gevraagde gegevens ook als administratieve lasten moeten worden aangemerkt. Deze kosten zullen echter in de praktijk verwaarloosbaar klein zijn.

Tot slot wordt opgemerkt, dat ingevolge artikel 3, vijfde lid, van het Besluit voor het verstrekken van de gegevens als bedoeld in het eerste lid van het Besluit, in casu de gegevens, bedoeld in artikel 3 van onderhavige regeling, door degene die de gegevens dient te verstrekken een vergoeding op basis van de werkelijk gemaakte kosten in rekening kan worden gebracht bij de houder die het verzoek heeft ingediend. Dat betekent dat de kosten - en derhalve de administratieve lasten - voor de verstrekker van de desbetreffende gegevens in de praktijk nihil (kunnen) zijn.

Een ontwerp van de regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Het college heeft de regeling niet geselecteerd voor een Actaltoets op de gevolgen ervan voor het bedrijfsleven, aangezien de omvang van de door de regeling veroorzaakte administratieve lasten beperkt is.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

In het eerste lid van artikel 2 worden de gegevens opgesomd die door de verzoeker dienen te worden overgelegd, indien deze een verzoek tot medegebruik doet. In beginsel moeten deze gegevens toereikend zijn om een beslissing op het verzoek te kunnen nemen. Niettemin kan het voorkomen dat de ontvanger van het verzoek tot medegebruik (hierna: de ontvanger) van de indiener van het verzoek (hierna: de verzoeker) aanvullende gegevens nodig heeft. In de artikelen 2 en 3 van het Besluit is daartoe een voorziening opgenomen. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent in de nota van toelichting bij het Besluit is gesteld. In het onderstaande wordt thans ingegaan op de gegevens die bij het verzoek dienen te worden verstrekt.

Allereerst dient de verzoeker de aard van het medegebruik aan te geven. Hiermee wordt bedoeld, dat de verzoeker dient aan te geven of het verzoek tot medegebruik strekt tot medegebruik van een antenne of een antennesysteem dan wel tot medegebruik van een antenne-opstelpunt. Daarnaast is het voor ontvanger van belang om te weten welke antenne, antennesysteem of antenne-opstelpunt het verzoek betreft. Hiervoor dient verzoeker het adres van de locatie aan te geven. De verzoeker kan er ook voor kiezen om de coördinaten van de locatie in oosterlengte (OL) en noorderbreedte (NB) aan te geven volgens het World Geodetic system 1984 (WGS 84). Dit is een algemeen gehanteerd coördinatiesysteem. De coördinaten in OL en NB dienen in graden, minuten en seconden te worden uitgedrukt.

Daarnaast dient een beschrijving van de frequentieruimte waar het verzoek betrekking op heeft te worden overgelegd en tevens dient de beoogde dekking van de frequenties te worden aangegeven. Daaruit kan de ontvanger van het verzoek afleiden op welke frequentie en in welke richting de verzoeker wenst uit te zenden. De ontvanger zal immers moeten bezien hoe zich dit verhoudt tot de zendrichting van de reeds aanwezige antennes. Ook dient de verzoeker de polarisatie van het signaal aan te geven. Met polarisatie wordt de stand van de elektromagnetische bundel bedoeld die door de antenne-installatie wordt uitgezonden; deze is verticaal (elektrisch veld verticaal), horizontaal (elektrisch veld horizontaal) of circulair (draaiveld linksom of rechtsom). In het algemeen hoort in geval van omroep bij een frequentie eenduidig een bepaalde polarisatie maar dit kan in enkele gevallen afwijken. Het is dan ook van belang dat de verzoeker de polarisatie van het signaal aangeeft, in bijzonder in het geval deze afwijkt van de gebruikelijke polarisatie.

De verzoeker zal voorts het beoogde vermogen op de antenne-aansluiting moeten aangeven, opdat de ontvanger weet welk vermogen via de connector bij de antenne-aansluiting zal worden aangeboden. Daarnaast is het voor de ontvanger van belang te weten welk vermogen uiteindelijk door de antenne uitgestraald zal worden. Dit vermogen wordt ook wel aangeduid als ERP (Effective Radiated Power). De ontvanger kan met behulp van dit vermogen inzicht verkrijgen in de elektromagnetische compatibiliteit, dat wil zeggen bezien hoe het delen van de antenne of het bijplaatsen van een antenne past in de elektromagnetische omgeving en daarmee bezien of de antennes elkaar onderling niet zodanig beïnvloeden dat er ongewenste storing plaatsvindt. De verzoeker zelf zal in het verzoek moeten aangeven wat deze zelf verwacht met betrekking tot de gevolgen van zijn verzoek voor de elektromagnetische compatibiliteit.

In verband met de vereiste milieuvergunning voor het opstellen van antennes zal de ontvanger van de verzoeker moeten vernemen in welke mate de veldsterkte het milieu belast. Deze gegevens zijn immers noodzakelijk om te beoordelen of grenswaarden niet overschreden worden en of een verzoek tot aanpassing van de vergunning dient te worden gedaan. De verzoeker dient tevens de verwachte gevolgen voor de arbeidsomstandigheden aan te geven. Deze gegevens zijn van belang voor het geval dat bijvoorbeeld onderhoudmonteurs werkzaamheden bij het antenne-opstelpunt dienen te verrichten.

Om inzicht te verkrijgen in de apparatuur die de verzoeker wenst te plaatsen dient verzoeker een installatievoorstel te doen. In dit voorstel dient de verzoeker de installatie te beschrijven, een opsteltekening bij te voegen en de technische specificaties van de installatie aan te geven. Bij technische specificaties kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de dikte van de kabels, de maten van de antennes en het type antenne dat men wenst te plaatsen. De hier bedoelde specificaties dienen rechtstreeks verband te houden met het gevraagde medegebruik en dienen nodig te zijn in het licht van de beoordeling van dat verzoek; gegevens waar de ontvanger om die reden geen belang bij heeft, behoeven hem dus niet te worden verstrekt.

Het is aan de ontvanger om aan te tonen dat de gevraagde gegevens verband houden met het medegebruik en voor beoordeling van het verzoek daartoe, noodzakelijk zijn. Wat tevens van belang is voor de ontvanger is de beoogde looptijd van de frequentievergunning. Hieruit kan de ontvanger afleiden voor welke tijdsperiode de verzoeker het antenne-opstelpunt, antennesysteem of de antenne wenst te delen. Het kan zijn dat er naar aanleiding van het gewenste medegebruik aanpassingen aan een gebouw, waarop het antenne-opstelpunt zich bevindt, of aanpassingen aan een mast, waarin eventueel een nieuwe antenne wordt geplaatst, noodzakelijk zijn. De verzoeker dient dit dan ook aan te geven in zijn verzoek, een en ander voor zover hij over de daartoe benodigde gegevens beschikt.

In het geval de verzoeker eigen zendapparatuur wenst bij te plaatsen bij de zendapparatuur van de ontvanger, waarvoor de verzoeker apparatuurruimte van de ontvanger wenst te huren, zijn aanvullende gegevens van belang. De in het tweede lid van artikel 2 aangegeven gegevens dienen dan aanvullend te worden opgenomen in het installatievoorstel. In verband met het bepalen van de hoeveelheid energie die uit het lichtnet wordt afgenomen is het van belang dat de verzoeker de aansluitwaarde, het type aansluiting en het energieverbruik van de te plaatsen zendapparatuur aangeeft. Daarnaast worden nog een aantal gegevens vereist zoals de benodigde oppervlakte voor de installatie, de warmteproductie, de vloerbelasting, het soort bevestiging en een tekening van het kabeltracé. Het spreekt voor zich dat ontvanger deze gegevens nodig heeft om te beoordelen of de te plaatsen apparatuur kan worden geplaatst in de ruimte van de ontvanger.

Artikel 3

In artikel 3 worden de gegevens opgesomd die door de ene houder, bij wie (mogelijk) het verzoek tot medegebruik zal worden ingediend, op verzoek aan de andere houder, te weten degene die voornemens is een verzoek tot medegebruik in te dienen, dienen te worden verstrekt teneinde laatstgenoemde in staat te stellen een verzoek tot medegebruik in te kunnen dienen. In artikel 3, tweede lid, van het Besluit is aangegeven dat dit verzoek om gegevens, gelet op de aanwezige behoefte tot medegebruik, wordt beperkt tot een bepaald antenne-opstelpunt dan wel de antenne-opstelpunten in een nader aangeduid deel van het land (dat onder omstandigheden overigens zelfs heel het land zou kunnen zijn). Daarbij dient, voor zover dat reeds mogelijk is, aangegeven te worden wat voor soort medegebruik met betrekking tot het desbetreffende antenne-opstelpunt dan wel de desbetreffende antenne-opstelpunten wordt gewenst. In artikel 3 van onderhavige regeling wordt - waar het de reikwijdte van de verplichting tot gegevensverstrekking betreft - bij deze systematiek aangesloten.

Om een verzoek tot medegebruik in te kunnen dienen zal allereerst bekend dienen te zijn welke antenne-opstelpunten bij de desbetreffende houder in eigendom zijn. Een lijst daarvan - die overigens gelet op het verzoek om gegevens beperkt kan zijn tot de antenne-opstelpunten in een nader aangeduid deel van het land - dient zonder meer te worden vertrekt. Deze lijst omvat de navolgende gegevens. Het adres van de locaties van de antenne-opstelpunten of de coördinaten van de locaties van de antenne-opstelpunten in oosterlengte en noorderbreedte uitgedrukt in graden, minuten en seconden volgens het systeem WGS. Voorts per antenne-opstelpunt de hoogte ervan gemeten vanaf de mastvoet ten opzichte van het maaiveld. Aan de hand van deze gegevens kan per antenne-opstelpunt de bruikbaarheid daarvan worden nagegaan en kan nader worden besloten welke antenne-opstelpunten in aanmerking (lijken te) komen om ter zake een verzoek tot medegebruik in te dienen.

Al naar gelang het soort medegebruik dat men voor ogen heeft en dat bij het primaire verzoek om gegevens, maar eventueel ook in een later - aanvullend - verzoek kan worden geëxpliciteerd, dient de ontvanger van het verzoek meer - daarop toegesneden - gegevens te verstrekken. Daarbij wordt in de regeling onderscheid gemaakt op gegevens die verstrekt moeten worden voor zover het gaat om (mogelijk) medegebruik van kale mastruimte (ruimte in het antenne-opstelpunt), een antennesysteem of een multipattern systeem. Onder een multipattern systeem wordt in dit verband verstaan een antennesysteem dat bruikbaar is voor de gelijktijdig verspreiding van meerdere frequenties, met behulp van meerdere antennediagrammen. Een antennediagram is het stralingspatroon dat door de antenne-installatie wordt gerealiseerd.

In het geval van (voorgenomen) medegebruik van kale mastruimte kan de gegevensverstrekking beperkt blijven tot de gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de regeling. Gaat het echter om (voorgenomen) medegebruik met betrekking tot een antennesysteem, dan dienen in aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, tevens de gegevens, bedoeld in artikel 3, derde lid, te worden verstrekt. Betreft het een (voorgenomen) medegebruik van een multipattern systeem dan komen hier nog eens de gegevens, bedoeld in artikel 3, vierde lid, bovenop. Op de verschillende gegevens - voor zover nodig en voor zover niet reeds eerder in deze toelichting nader toegelicht - zal thans worden ingegaan.

Wat de gegevens betreft die verstrekt dienen te worden met het oog op het kunnen indienen van een verzoek tot medegebruik van kale mastruimte (ruimte op het antenne-opstelpunt), wordt het volgende opgemerkt. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder b, moet een detailtekening en bepaalde andere gegevens van de mast worden verstrekt. Deze gegevens zijn nodig om na te kunnen gaan hoe bij de bestaande situatie de bezettingsgraad op de mast is, waar zich nog ruimte bevindt en - als dat niet direct voorhanden is - hoe de verzoeker een technisch creatief voorstel kan doen om die ruimte alsnog te bewerkstelligen (bijvoorbeeld door een herschikking van de antenneconfiguratie voor te stellen of door plaatsing van een topbuis). Zoals in artikel 2 van de regeling is bepaald, dient bij het verzoek tot medegebruik door de verzoeker een installatievoorstel te worden verstrekt, waarbij ook een opsteltekening moet worden gevoegd. Voor het kunnen maken van een dergelijke opsteltekening is het essentieel om over de hier bedoelde gegevens te kunnen beschikken.

De gegevens betreffende het gewicht en de lengte van de mast zijn mede van belang om te kunnen vaststellen of er sprake is van overcapaciteit. De sterkteberekening van de mast (inclusief de daaraan ten grondslag liggende rapporten) is nodig teneinde de verzoeker in staat te stellen om - voorafgaand aan de indiening van het verzoek tot medegebruik - na te gaan of de mast bijplaatsing van zijn systemen toelaat of welke maatregelen daartoe genomen dienen te worden (bijvoorbeeld door verzwaring van de mast). Wat de gegevens betreffende de op de mast geaccommodeerde antennesystemen c.a. (artikel 3, tweede lid, onderdeel d) betreft, wordt het volgende opgemerkt. Om te kunnen bepalen of de frequentie van de verzoeker zonder problemen bijgeplaatst kan worden dan wel welke technisch creatieve oplossingen daarvoor eventueel getroffen moeten worden om bijplaatsing te accommoderen, is het noodzakelijk om over de genoemde gegevens te beschikken.

Tevens zijn de gegevens (gedeeltelijk) nodig om een berekening te kunnen maken van de ontwerpwaarde van de veldsterkte van de situatie die ontstaat nadat het medegebruik een feit is. Een dergelijke berekening moet immers integraal en dus met medeneming van alle - ook bestaande - relevante systemen gemaakt worden. Voor het kunnen indienen van een verzoek tot medegebruik is het voorts van belang te weten of er op de desbetreffende mast ruimte is gereserveerd. Gereserveerde mastruimte is immers in beginsel niet beschikbaar voor medegebruik; in beginsel omdat - zie ook de uitspraken van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) - zowel in het kader van een geschilprocedure bij de OPTA als uiteindelijk door de rechter aan de (toegelaten) reservering eisen kunnen worden gesteld. Dat ziet onder meer op de duur van de reservering; in dat kader dient aangegeven te worden wanneer de feitelijke ingebruikneming van de frequentietechnische toepassing waarvoor wordt gereserveerd plaatsvindt.

Overigens wordt erop gewezen dat bij het verstrekken van gegevens omtrent reserveringen voor derden, uiteraard niet behoeft te worden aangegeven voor welke derde gereserveerd wordt. Voorts is het nodig om over enkele (technische) gegevens met betrekking tot de toepassingen waarvoor gereserveerd wordt, te kunnen beschikken. Artikel 3, tweede lid, onderdeel f, van de regeling voorziet daarin. Als reservering plaatsvindt, maar niet alle beschikbare ruimte daarmee in beslag genomen wordt, kan aan de hand van deze gegevens - alsmede de gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel e - worden bezien of er niettemin mogelijkheden bestaan om - op een technisch creatieve wijze - het (in te dienen) verzoek tot medegebruik te honoreren.

In artikel 3, derde lid, van de regeling is aangegeven welke gegevens - aanvullend op die uit het eerste en tweede lid - dienen te worden verstrekt voor zover de verzoeker heeft aangegeven dat de behoefte tot medegebruik betrekking heeft op medegebruik van antennesystemen. De gegevens betreffende de gebruikte antennes en de wijze waarop het systeem geplaatst is (aantal lagen, aantal antennes per laag, verticale afstand e.d.) zijn cruciaal voor het horizontale antennediagram, terwijl de stand van de antennes bepalend is voor het horizontale en verticale stralingsdiagram.

Het montagepunt van de antenne is van invloed op het antennediagram en moet zodanig gekozen worden, dat het antennediagram geen hinder ondervindt van de mast, waaraan de antenne is bevestigd. De vermogensverdeling, te weten de verhouding waarin het aangevoerde vermogen van de zendinstallatie over de antennes verdeeld wordt, en de faseverdeling, dat wil zeggen de looptijdverdeling tussen de antennes van de antenne-installatie, uitgedrukt in graden ten opzichte van 1 heel golfpatroon (1 lambda), waarbij één antenne van het antennesysteem is gekozen als referentieantenne die een fase van nul graden heeft, is cruciaal voor het horizontale antennediagram.

Het nullfilling percentage is belangrijk om vast te stellen wat de totale antennegain van het antennesysteem is met toegepaste nullfilling, omdat dit de gain van het antennesysteem negatief beïnvloedt en dus gecompenseerd dient te worden. De gain wordt overigens ook wel antennewinst genoemd, dat wil zeggen de vermenigvuldiging van het vermogen dat de antenne in gaat, naar het ERP-vermogen (volgens de vergunning) dat de antenne uitstraalt. De harthoogte van de onderste laag van het antennesysteem ten opzichte van het maaiveld is van belang voor het bepalen van het verzorgingsdiagram en dus feitelijk de vraag, hoeveel luisteraars bereikt kunnen worden.

De specificaties van het feedertracé (het traject waarlangs de feeders lopen), zoals aangegeven in artikel 3, derde lid, onderdeel l, zijn nodig ter controle van de gelijke lengte van de feeders, te weten de verbindingskabels tussen de uitgang van de zendinstallatie en de ingang van de antenne-installatie, (hetgeen van cruciale invloed is op de voorspelbaarheid van het antennesysteem) en voor de vaststelling van de verliezen die de feeders met zich meebrengen. De opgaaf van de verliezen in het feedertraject dient ter bepaling van verliezen die ontstaan door verdelers en koppelingen dn die van invloed zijn op de performance van het uiteindelijke antennesysteem. Die verliezen dienen gecompenseerd te worden door meer vermogen in de antenne te stoppen om het beoogde ERP-vermogen (volgens vergunning) te realiseren.

De te gebruiken connector is van praktisch belang: voor aansluiting van de zender moet de verzoeker immers weten op welke connector de zender aangesloten moet worden.

De eventuele extra apparatuur, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel n, heeft bijvoorbeeld betrekking op te plaatsen antenneschakelveld of feederbeluchtingsapparatuur.

In artikel 3, vierde lid, van de regeling zijn de gegevens opgesomd die - in aanvulling op de in het eerste tot en met derde lid bedoelde gegevens - moeten worden verstrekt, indien de verzoeker heeft aangegeven dat diens behoefte tot medegebruik betrekking heeft op het medegebruik van een multipattern systeem. Omtrent deze gegevens wordt opgemerkt, dat deze belangrijk zijn voor de vaststelling van de performance van het antennesysteem. In de verdelersecties en filtersecties ontstaan ongewenste fasedraaiingen en vermogensverliezen die gecorrigeerd dienen te worden om het beoogde antennediagram van de frequenties te realiseren.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst.

1 Terrestrial-Digital Audio Broadcasting.

2 Digital Radio Mondiale.

Naar boven