Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Inspectoraat-Generaal VROM 2003

Besluit van de Minister van Justitie d.d. 27 juni 2003, kenmerk 5232691/503/AJT houdende de aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij het Inspectoraat-Generaal VROM

De Minister van Justitie,

Handelende in overeenstemming met de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken, van Verkeer en Waterstaat, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, en tweede lid, van de Wet op de economische delicten, artikel 142, eerste lid, onder c en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 85 van de Huisvestingswet, artikel 15, derde lid, van de Wet hygiëne en veiligheid bad- en zweminrichtingen, artikel 34, eerste lid, van de Wet op de openluchtrecreatie, artikel 63 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, artikel 49, eerste en tweede lid, van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, artikel 113, eerste lid, aanhef en onder ten eerste, en tweede lid, van de Woningwet en het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2;

b. Inspectoraat-Generaal VROM: het Inspectoraat-Generaal van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 2

Als buitengewoon opsporingsambtenaar worden aangewezen toezichthoudende ambtenaren van het Inspectoraat-Generaal VROM, die over een ontheffing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, beschikken, en die door de inspecteur-generaal van het Inspectoraat-Generaal VROM mede met het opsporen van strafbare feiten zijn belast.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van strafbare feiten bij overtredingen van:

a. de in de artikel 1 van de Wet op de economische delicten genoemde bepalingen van de volgende wetten:

- Warenwet

- Wet explosieven voor civiel gebruik

- Woningwet;

b. de in artikel 1a van de Wet op de economische delicten genoemde bepalingen van de volgende wetten:

- Bestrijdingsmiddelenwet

- Destructiewet

- Kernenergiewet

- Ontgrondingenwet

- Wet bodembescherming

- Wet geluidhinder

- Wet inzake de luchtverontreiniging

- Wet milieubeheer

- Wet milieugevaarlijke stoffen

- Wet verontreiniging oppervlaktewateren

- Wet verontreiniging zeewater

- Wet vervoer gevaarlijke stoffen

- Wet voorkoming verontreiniging door schepen;

c. de in artikel 23a van de Wet op de economische delicten genoemde bepalingen van de volgende wetten:

- Kernenergiewet

- Wet inzake de luchtverontreiniging;

d. de delicten, strafbaar gesteld in de artikelen 170, 171, 172, 173, 173a, 173b, 177 en 177a , 179, 180, 181, 182, 184, 225, 227, 227a en 227b, 266, 267, 328ter, 359, 360, 361, 362, 363, 365, 366, 435, vierde lid, 437, 437quater, 447c, 447d, 462 en 463 van het Wetboek van Strafrecht;

e. artikel 84 van de Huisvestingswet;

f. artikel 62 van de Waterleidingwet;

g. artikel 23 van de Wet hygiëne en veiligheid bad- en zweminrichtingen;

h. artikel 38 van de Wet op de openluchtrecreatie;

i. artikelen 59, 60 en 61 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

j. artikelen 46, 47 en 48 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

k. artikelen 105a, 106, 107, 108, 109 en 110, eerste lid, van de Woningwet;

l. de delicten tegen opsporingsambtenaren, strafbaar gesteld in de artikelen 177, 177a, 180, 181, 182, 184, 225, 227, 227a, 227b, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht;

m. het delict tegen opsporingsambtenaren, strafbaar gesteld in artikel 26 van de Wet op de economische delicten.

2.De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland.

Artikel 4

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Den Haag.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van de politieregio Haaglanden.

Artikel 5

De inspecteur-generaal van het Inspectoraat-Generaal VROM brengt jaarlijks, vóór 1 april over het jaar daaraan voorafgaand, aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was bij het Inspectoraat-Generaal VROM;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.

Artikel 6

1. Een toezichthoudend ambtenaar van het Inspectoraat-Generaal VROM beschikt over een ontheffing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, indien:

a. hij met goed gevolg een basisopleiding voor de buitengewoon opsporingsambtenaar heeft voltooid;

b. de onder a bedoelde basisopleiding ten minste de eindtermen omvat zoals vastgesteld bij circulaire van de minister van Justitie van 28 oktober 2002, kenmerk 5193598/502/CBK, en is afgesloten met een toets;

c. de onder b bedoelde toets is beoordeeld door een onafhankelijke examencommissie waarin een lid van het Openbaar Ministerie is vertegenwoordigd;

d. door middel van een systeem van periodieke toetsing of bijscholing wordt gewaarborgd dat het verworven kennisniveau van de buitengewoon opsporingsambtenaar blijft gehandhaafd.

2. Een toezichthoudend ambtenaar, die belast is met het opmaken van technische processen-verbaal, waarbij geen verklaringen van verdachten of getuigen behoeven te worden opgenomen, is ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 7

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, afgegeven mede op basis van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Milieubijstandsteam VROM 1995 en het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar VROM-Inspectie 2002, worden voor de duur van hun geldigheid of tot daarover nader zal zijn beslist, geacht te zijn akten, legitimatiebewijzen en overige benoemingsbescheiden afgegeven mede op basis van het onderhavige besluit.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2003 en vervalt met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Inspectoraat-Generaal VROM 2003.

Dit besluit wordt met toelichting in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad geplaatst.

Den Haag, 27 juni 2003.
De Minister van Justitie,namens deze,
hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,
H.Ph. Mayer.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan de belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Toelichting

Het kabinet heeft in zijn brief van 15 december 1999 (Kamerstukken TK, 1999-2000, 26 955, nr. 1) het kabinetsstandpunt inzake bijzondere opsporingsdiensten bekend gemaakt. Het kabinet heeft gekozen voor het aanbrengen van onderscheid tussen bijzondere opsporingsdiensten (bod-en) en inspectiediensten. In het voorstel voor de Wet op de bod-en wordt als standpunt gehanteerd dat de bijzondere opsporingsdiensten zich in hun taakuitvoering in beginsel dienen te beperken tot de handhaving van de eigen ordeningswetgeving en zich dienen te onthouden van het eigenstandig verrichten van opsporingsonderzoeken in het kader van de aanpak van de commune criminaliteit. Dit impliceert dat de taak van de bod-en wordt bepaald door de beleidsterreinen waarvoor de vakminister verantwoordelijk is.

Per 1 januari 2002 is het Inspectoraat-Generaal VROM als inspectiedienst van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) operationeel. De bijzondere opsporingsdienst, de VROM Inlichtingen- en Opsporingsdienst (VROM-IOD) is apart gepositioneerd.

Uit eerdergenoemd kabinetsstandpunt vloeit tevens voort dat het optreden van inspecties in het algemeen niet is gericht op opsporing. Binnen het Inspectoraat-Generaal is daarom de opsporingsbevoegdheid beperkt tot de VROM-IOD. Aangezien de toezichthoudend ambtenaren in het verlengde van hun toezichtstaak strafbare feiten constateren, is het wenselijk dat zij over een beperkte opsporingsbevoegdheid beschikken. Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaren VROM-Inspectie 2002 kende de buitengewoon opsporingsambtenaren van het Inspectoraat-Generaal VROM tot 1 juli 2003 algemene opsporingsbevoegdheid toe. Met ingang van deze datum wordt de bevoegdheid van de opsporingsambtenaren door het onderhavige besluit ingeperkt. De inspecties, welke zijn belast met toezicht en controle, beschikken slechts over een beperkte opsporingsbevoegdheid voor zogenoemde `lichte'delicten (overtredingen uit de eigen specifieke wetgeving en eenvoudige misdrijven op heterdaad). Na constatering van misdrijven dient voor vervolgonderzoek overdracht plaats te vinden naar een bijzondere opsporingsdienst of de reguliere politie. Conform artikel 3 van dit besluit beperkt het opsporen van strafbare feiten zich tot handhaving van de eigen ordeningswetgeving. In artikel 3 van dit besluit wordt de opsporingsbevoegdheid beperkt tot een aantal wetten waarvan de strafbaarstelling via de Wet op de economische delicten geregeld is (a-c) en tot een aantal artikelen uit het Wetboek van Strafrecht (d en l), de Wet op de economische delicten (m) en enkele bijzondere wetten (e-k). De in dit besluit toegekende beperkte opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van geheel Nederland.

In artikel 6 van dit besluit wordt aan de ambtenaren die als opsporingsambtenaar zullen worden aangewezen, onder bepaalde voorwaarden ontheffing van de bekwaamheidseis verleend. Het betreft de zogenaamde `semi-permanente ontheffing'. Dit betekent dat het Inspectoraat-Generaal VROM verantwoordelijk is voor de interne opleiding en toetsing van de buitengewone opsporingsambtenaren.

Gelet op het feit dat het praktisch niet uitvoerbaar is met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit aan alle buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van het Inspectoraat-Generaal VROM een nieuwe akte van opsporingsbevoegdheid alsmede een nieuw legitimatiebewijs uit te reiken, is in artikel 7 van dit besluit een overgangsregeling opgenomen. Op grond van deze regeling behouden de akten en legitimatiebewijzen van de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren hun geldigheid tot het moment waarop zij vervallen.

Den Haag, 27 juni 2003.

De Minister van Justitie,

namens deze,

hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,

H.Ph. Mayer.

Naar boven