Wijziging Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen
16 juni 2003
Nr. Z/VV-2382749
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op artikel 3d, vierde lid, van de Ziekenfondswet;
Besluit:
Artikel I
In de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen
wordt na artikel 4 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4a
1. Voor de toepassing van artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet,
geschiedt de toerekening van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en
bestanddelen van de rendementsgrondslag van de verzekerde en zijn partner
overeenkomstig artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Onder partner
wordt verstaan degene die partner is in de zin van artikel 1.2, eerste, tweede
en vierde tot en met zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en degene
die geen keuze voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige als bedoeld
in artikel 1.2, derde lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001
heeft gedaan of heeft kunnen doen.
2. In geval de verzekerde en zijn partner beiden belastingplichtig zijn,
geldt de gemaakte keuze, bedoeld in de artikelen 1.2, derde lid, onderdeel
b, en 2.17, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 ook voor de toepassing
van artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met
1 januari 2001.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voornoemd,
J.F. Hoogervorst.
Toelichting
Op 1 januari 2000 is de Wet van 28 oktober 1999, houdende uitbreiding
van de kring van verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet met zelfstandigen
voor wie, gelet op hun inkomen, toegang tot de sociale ziektekostenverzekering
is aangewezen en tijdelijke wijziging van de indexering van de loongrens alsmede
wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Zelfstandigen in Zfw)
(Stb. 1999, 461) in werking getreden. Daarmee werd de kring van verzekerden
Ziekenfondswet uitgebreid met zelfstandigen met winst uit onderneming die
een belastbaar inkomen genieten dat niet meer bedraagt dan het daarvoor in
de Ziekenfondswet genoemde bedrag.
Aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is de bevoegdheid
gegeven bij ministeriële regeling nadere regels te stellen ter vaststelling
van het inkomen van een zelfstandige. De Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering
zelfstandigen is op 13 december 1999 in de Staatscourant geplaatst (Stcrt.
1999, 248).
Op grond van de delegatiebepaling van artikel 3d, vierde lid, van de Ziekenfondswet
worden het tijdvak waarover het inkomen in aanmerking wordt genomen en de
wijze waarop het inkomen wordt vastgesteld bij die regeling bepaald.
Tijdens de parlementaire behandeling Kamerstukken II, 1998/99, 26553,
nr. 5; Kamerstukken I, 1999/2000, 26553, nr. 28a ) is aangegeven dat de vaststelling
van het belastbaar inkomen niet in de wet maar bij ministeriële regeling
zou worden geregeld om daarmee een grotere flexibiliteit mogelijk te maken.
Op die manier zou snel verfijning kunnen worden aangebracht in de wijze van
vaststelling van het inkomen om eventuele ongewenste gevolgen te voorkomen.
Dat het nodig werd geacht om op korte termijn aanpassingen in de vaststelling
van het inkomen aan te brengen, hing ook samen met de gedachte dat de rijksbelastingdienst
voor het eerst ervaring op zou gaan doen met het toetsen van het belastbaar
inkomen in het kader van de ziekenfondsverzekering. De onderhavige wijziging
betreft een dergelijke verfijning.
Met ingang van 1 januari 2001 is de belastingwetgeving gewijzigd en is
in artikel 3d van de Ziekenfondswet geregeld dat het inkomen wordt bepaald
volgens de regels van de hoofdstukken 3, 4 en 5 van de Wet inkomstenbelasting
2001 (Wet IB 2001). Er is echter geen bepaling opgenomen op welke wijze bepaalde
inkomsten en aftrekposten (gemeenschappelijke inkomensbestanddelen) en bestanddelen
van de rendementsgrondslag van de verzekerde en zijn partner bij het bepalen
van het vorenbedoelde inkomen in aanmerking moeten worden genomen. Voor de
inkomstenbelasting is de wijze waarop de toerekening van de vorenbedoelde
inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag moet plaatsvinden
geregeld in artikel 2.17 van de Wet IB 2001. Deze toerekening beïnvloedt
de hoogte van het belastbaar inkomen voor de inkomstenbelasting van de belastingplichtige
en zijn partner. In verband hiermede dient voor vaststelling van het inkomen
voor de ziekenfondsverzekering de toerekening van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen
en bestanddelen van de rendementsgrondslag van de zelfstandige en zijn partner
te geschieden overeenkomstig die bepaling. Met de voorgestelde wijziging wordt
daarin voorzien
Voor de inkomstenbelasting is in artikel 1.2 van de Wet IB 2001 bepaald
wat onder een partner wordt verstaan. Voor niet-inwoners is voor de toepassing
van artikel 3d van de Ziekenfondswet, in verband met de vrije toerekening
van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de bestanddelen van de rendementsgrondslag
een apart partnerbegrip nodig, als zij niet belastingplichtig zijn of als
zij niet hebben gekozen voor behandeling als binnenlands belastingplichtige
als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet IB 2001. De voorgestelde wijziging voorziet
mede hierin.
Met de voorgestelde wijziging wordt verder bereikt dat de keuze die huisgenoten
maken voor het al dan niet partner zijn voor de Wet IB 2001, en de keuze die
partners voor de Wet IB 2001 maken voor de toerekening van de gemeenschappelijke
inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag, ook van toepassing
zijn voor artikel 3d van de Ziekenfondswet.
De wijziging treedt in werking met terugwerkende kracht opdat de vaststelling
van het inkomen voor de ziekenfondsverzekering vanaf de inwerkingtredingdatum
van de Wet IB 2001 op dezelfde wijze kan geschieden als de vaststelling van
het inkomen ingevolge die wet.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J.F. Hoogervorst.