Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen

7 juni 2003

WDB 2003/0047M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op de artikelen 15c, 17, 35d, 35e, 35k, 35l en 35m van de Wet op de loonbelasting 1964, de artikelen 2, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, en 3, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 2, eerste lid, onderdeel i, en 5, tweede lid, van de Invorderingswet 1990:

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 20011 wordt als volgt gewijzigd:

A. Het bij ministeriële regeling van 1 april 2003, WDB 2003/141M, Stcrt. 64, aan artikel 33 toegevoegde nieuwe lid `4' wordt vernummerd tot lid 5.

B. In artikel 59, lid 2, wordt `artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel q of onderdeel r van de wet' vervangen door: artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel p of onderdeel q van de wet.

C. Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid in respectievelijk derde tot en met zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. De inhoudingsplichtige mag in plaats van het door de inspecteur verstrekte model van de gageverklaring gebruik maken van een eigen model gageverklaring, mits dat model minimaal de gegevens bevat van het door de inspecteur verstrekte model, inclusief de gebruiksaanwijzing en de toelichting op de vragen.

2. Het tot vijfde lid vernummerde vierde lid wordt vervangen door:

5. De inhoudingsplichtige bewaart de gageverklaring bij de loonadministratie tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin het optreden of de sportbeoefening heeft plaatsgevonden. Desgevorderd doet de inhoudingsplichtige de gageverklaring aan de inspecteur toekomen binnen een door deze gestelde termijn.

3. Het tot zesde lid vernummerde vijfde lid vervalt.

D. Artikel 97 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot respectievelijk vierde en vijfde lid, worden na het eerste lid twee leden ingevoegd, luidende:

2. De inhoudingsplichtige ontleent de in het hoofd van de loonstaat te vermelden gegevens aan:

a. de laatstelijk van de artiest of beroepssporter terugontvangen gageverklaring;

b. de door de in Nederland wonende artiest of beroepssporter verstrekte opgaaf van zijn sociaal-fiscaalnummer, dan wel de door de inspecteur verstrekte opgaaf van dat nummer.

3. In afwijking in zoverre van het tweede lid, aanhef en onderdeel a, vermeldt de inhoudingsplichtige in het hoofd van de loonstaat de gegevens die hem bekend zijn:

a. indien hij weet dat de laatstelijk van de artiest of beroepssporter terugontvangen gageverklaring onjuiste gegevens bevat;

b. zolang hij niet de laatstelijk uitgereikte gageverklaring ingevuld van de artiest of beroepssporter heeft terugontvangen.

2. In het tot vierde lid vernummerde tweede lid vervalt: vierde, vijfde,.

3. In het tot vijfde lid vernummerde derde lid wordt “artikel 35a, tweede lid, van de wet” vervangen door: artikel 35a, derde lid, van de wet.

E. In artikel 98, tweede lid, wordt `de in de vorige leden bedoelde gegevens' vervangen door: de in het eerste lid bedoelde gegevens.

F. In artikel 99 wordt na `De inhoudingsplichtige vult' ingevoegd: uiterlijk binnen een maand.

G. In artikel 101 wordt na `De inhoudingsplichtige doet' ingevoegd: uiterlijk.

H. Artikel 102 vervalt.

I. Artikel 103 vervalt.

J. Aan artikel 104 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Aan de niet in Nederland wonende artiest dan wel beroepssporter verstrekt de inhoudingsplichtige een jaaropgaaf slechts op diens verzoek.

K. Artikel 104a wordt vervangen door:

Artikel 104a Uitzonderingen

1. De artikelen 97 en 99 zijn niet van toepassing indien de artiest of beroepssporter slechts vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 35, derde lid, onderdelen a, b en c, van de wet geniet.

2. Artikel 97, en ten aanzien van de niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter tevens artikel 99, is niet van toepassing indien met betrekking tot het optreden of de sportbeoefening na de toepassing van de individuele kostenvergoedingsbeschikking of de gezelschapskostenvergoedingsbeschikking, bedoeld in artikel 12a, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, de in te houden belasting nihil bedraagt.

3. De vorige leden zijn niet van toepassing voorzover de inspecteur zulks ten aanzien van de inhoudingsplichtige bij voor bezwaar vatbare beschikking verklaart.

L. Na artikel 104a wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 10A BELASTINGHEFFING VAN BUITENLANDSE GEZELSCHAPPEN (hoofdstuk VIIA van de wet)

Artikel 104b In Nederland wonende leden van het buitenlandse gezelschap

Indien tot een buitenlands gezelschap een lid behoort dat in Nederland woont, is met betrekking tot dat lid niet dit hoofdstuk, maar hoofdstuk 10 van toepassing.

Artikel 104c Gageverklaring

1. De inhoudingsplichtige reikt aan de leider of vertegenwoordiger van een buitenlands gezelschap een gageverklaring met de daarbij behorende toelichting uit:

a. zodra hij ten aanzien van het gezelschap inhoudingsplichtige wordt;

b. op verzoek van de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap;

c. zodra hij weet dat zich een wijziging heeft voorgedaan in de gegevens die de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap in de laatstelijk ingeleverde gageverklaring heeft verstrekt en die wijziging tot gevolg heeft dat het gezelschap een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.

2. De inhoudingsplichtige mag in plaats van het door de inspecteur verstrekte model van de gageverklaring gebruik maken van een eigen model gageverklaring, mits dat model minimaal de gegevens bevat van het door de inspecteur verstrekte model, inclusief de gebruiksaanwijzing en de toelichting op de vragen.

3. De leider of vertegenwoordiger van het gezelschap verzoekt de inhoudingsplichtige om uitreiking van een gageverklaring indien zich een wijziging voordoet in de eerder door hem verstrekte gegevens en die wijziging tot gevolg heeft dat een hoger bedrag aan belasting wordt verschuldigd.

4. De leider of vertegenwoordiger van het gezelschap aan wie een gageverklaring is uitgereikt, is gehouden de daarbij gevraagde gegevens te verstrekken door de gageverklaring duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend, in te leveren bij de inhoudingsplichtige voor de eerste gageverstrekking.

5. De inhoudingsplichtige bewaart de gageverklaring bij de loonadministratie tot ten minste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin het optreden of de sportbeoefening heeft plaatsgevonden. Desgevorderd doet de inhoudingsplichtige de gageverklaring aan de inspecteur toekomen binnen een door deze gestelde termijn.

Artikel 104d Identificatieplicht

1. De inhoudingsplichtige stelt zodra het buitenlandse gezelschap zijn werkzaamheden aanvangt de identiteit van een zo groot mogelijk deel, maar van ten minste het merendeel van de leden van het gezelschap vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en houdt een afschrift van dat document voor controle beschikbaar bij de loonadministratie.

2. Artikel 66, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 104e Loonstaat

1. De inhoudingsplichtige legt voor ieder buitenlands gezelschap voor de eerste gageverstrekking in het kalenderjaar een loonstaat aan en houdt deze vervolgens bij.

2. De loonstaat wordt opgemaakt overeenkomstig het door de inspecteur verstrekte model. De inhoudingsplichtige mag een van het model afwijkende loonstaat gebruiken, mits deze ten minste de mogelijkheid biedt op duidelijke wijze dezelfde gegevens te administreren als het model.

3. De inhoudingsplichtige ontleent de in het hoofd van de loonstaat te vermelden gegevens aan de laatstelijk van de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap terugontvangen gageverklaring.

4. In afwijking in zoverre van het derde lid vermeldt de inhoudingsplichtige in het hoofd van de loonstaat de gegevens die hem bekend zijn:

a. indien hij weet dat de laatstelijk van de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap terugontvangen gageverklaring onjuiste gegevens bevat;

b. zolang hij niet de laatstelijk uitgereikte gageverklaring ingevuld van de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap heeft terugontvangen.

5. Artikel 67, tweede, derde, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

6. De inhoudingsplichtige houdt, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 35h, derde lid, van de wet, de belasting in aan de hand van de gegevens vermeld in het hoofd van de loonstaat.

Artikel 104f Administratie kostenvergoedingen, verstrekkingen in natura en aanspraken

1. De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie de gegevens met betrekking tot de aan het buitenlandse gezelschap verstrekte kostenvergoedingen en verstrekkingen in natura, voorzover deze niet tot de gage behoren, alsmede aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.

2. De inhoudingsplichtige kan de in het eerste lid bedoelde gegevens op een andere plaats administreren, mits:

a. hij dit onder vermelding van de nieuwe bewaarplaats vooraf meldt aan de inspecteur, en

b. de gegevens op verzoek van de inspecteur voor controle beschikbaar komen op de plaats waar de administratie wordt gevoerd.

Artikel 104g Loonbelastingkaart en coderingslijst

De inhoudingsplichtige vult uiterlijk binnen een maand na het einde van het kalenderjaar voor elk buitenlands gezelschap een door de inspecteur verstrekte loonbelastingkaart in mede volgens de aanwijzingen van de daarbij behorende coderingslijst, tenzij de op de loonbelastingkaart te verstrekken gegevens overeenkomstig daartoe door de inspecteur gegeven aanwijzingen worden verstrekt met behulp van geautomatiseerd te verwerken informatiedragers.

Artikel 104h Uitreiken formulieren

De inspecteur reikt aan de inhoudingsplichtige uit de formulieren van de gageverklaring en de loonbelastingkaart. De kaarten mogen slechts worden gebruikt ten behoeve van het daarin vermelde kalenderjaar.

Artikel 104i Inleveren formulieren

De inhoudingsplichtige doet uiterlijk binnen een maand na het einde van het kalenderjaar aan de inspecteur toekomen de voor dat jaar bestemde loonbelastingkaarten dan wel de informatiedragers met de op de loonbelastingkaart te verstrekken gegevens van dat jaar.

Artikel 104j Uitzonderingen

1. De artikelen 104e en 104g zijn niet van toepassing indien de in te houden belasting nihil bedraagt doordat:

a. het buitenlandse gezelschap slechts vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 35g, derde lid, onderdelen a, b en c, van de wet ontvangt;

b. met betrekking tot het optreden of de sportbeoefening de gezelschapskostenvergoedingsbeschikking, bedoeld in artikel 12a, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, wordt toegepast.

2. Het vorige lid is niet van toepassing voorzover de inspecteur zulks ten aanzien van de inhoudingsplichtige bij voor bezwaar vatbare beschikking verklaart.

Artikel II

De Uitvoeringsregeling Belastingdienst 20032 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 3 wordt aan het slot van het tweede lid voor de punt ingevoegd: , doch met dien verstande dat deze onderdelen mede zijn belast met de invordering van de in het vierde lid bedoelde belastingen.

B. In artikel 6, tweede lid, wordt `artikel 54, eerste lid, onderdelen f en g, van de Mijnbouwwet' vervangen door: artikel 54, onderdelen f en g, van de Mijnbouwwet.

C. Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot respectievelijk het eerste tot en met derde lid.

2. In het tot eerste lid vernummerde tweede lid, onder 4°, wordt na `ondernemingsactiviteiten in de branche betaald voetbal' ingevoegd: en de nationale overkoepelende organisaties in de branche betaalde sport.

3. In het tot eerste lid vernummerde tweede lid, onder 5°, wordt `afvalverwerkingsinrichting' vervangen door: afvalverbrandingsinrichting.

4. In het tot tweede lid vernummerde derde lid wordt `het tweede lid, ten eerste' vervangen door `het eerste lid, ten eerste', wordt `hoekmannen' vervangen door `marketmakers' en wordt `de European Option Exchange' vervangen door: Euronext.

5. In het tot derde lid vernummerde vierde lid wordt `het tweede lid, ten eerste' vervangen door: het eerste lid, ten eerste.

D. In Artikel 17 wordt aan het slot voor de punt ingevoegd: dan wel wat betreft de invordering van de motorrijtuigenbelasting en de belasting zware motorrijtuigen onder een voorzitter van een managementteam van een van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, genoemde organisatieonderdelen met inachtneming van artikel 11, eerste lid.

E. In artikel 19, eerste lid, aanhef, wordt na `ressorteren' ingevoegd: met betrekking tot de heffing en inning van rijksbelastingen, andere dan de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer,.

F. Aan artikel 23 wordt een lid toegevoegd luidende:

3. Een verzoek om teruggaaf van accijns van minerale oliën als bedoeld in artikel 71d van de Wet op de accijns dient te worden gedaan bij de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Douane Noord.

G. In de bijlage worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de tweede kolom wordt achter Dongen `Oost-Brabant' vervangen door: Zuidwest.

2. In de tweede kolom wordt achter Geertruidenberg `Oost-Brabant' vervangen door: Zuidwest.

3. In de eerste kolom wordt `Kesteren' vervangen door: Neder-Betuwe.

4. In de eerste kolom wordt `Rijssen' vervangen door: Rijssen-Holten.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdeel B, II, onderdelen A tot en met G, eerste en tweede onderdeel, terugwerken tot en met 1 januari 2003, artikel I, onderdeel A, terugwerkt tot en met 3 april 2003, artikel II, onderdeel G, derde onderdeel, terugwerkt tot en met 1 april 2003 en artikel II, onderdeel G, vierde onderdeel, terugwerkt tot en met 15 maart 2003.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,J.G. Wijn.

1 Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 1 april 2003, WDB 2003/141M, Stcrt. 64.

2 Ministeriële regeling van 19 december 2002, WDB2002/840M, Stcrt. 247.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling bevat wijzigingen van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.

Voor de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 gaat het onder andere om de zogenoemde artiestenregeling. Met ingang van 1 januari 2002 is in de Wet op de loonbelasting 1964 Hoofdstuk VIIA (Belastingheffing van buitenlandse gezelschappen) geïntroduceerd. In dat hoofdstuk zijn een aantal administratieve verplichtingen opgenomen die in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 moeten worden uitgewerkt. Dit gebeurt nu (enigszins vertraagd) bij deze regeling. Getracht is de administratieve verplichtingen zoveel mogelijk te beperken. Voorts is mogelijk gemaakt dat de inhoudingsplichtige een eigen model voor de gage(verdelings)verklaring mag gebruiken in plaats van het model van de Belastingdienst. Voor de loonbelastingverklaring was dit al toegestaan. Tenslotte zijn er een aantal kleine technische wijzigingen.

De aanpassingen van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 betreffen herstel van omissies en een aantal verbeteringen en aanvullingen van de per 1 januari 2003 aangepaste Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003. Deze wijzigingen treden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003 in werking aangezien de wijzigingen dienen aan te sluiten bij de praktijk sinds die datum. Dit met uitzondering van twee wijzigingen in verband met een gemeentelijke herindeling. Deze wijzigingen treden in werking op respectievelijk 1 april en 15 maart 2003.

De in de verschillende uitvoeringsregelingen aangebrachte wijzigingen die inhoudelijk van belang zijn, worden hierna onder de desbetreffende artikelen toegelicht.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 33 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

In de uitvoeringsregeling van 1 april 2003 (WDB 2003/141M, Stcrt. 64) is abusievelijk de wijziging als lid 4 genummerd. Dit terwijl er reeds een lid 4 bij dit artikel bestaat. Door de vernummering tot lid 5 wordt het rechtgezet.

Artikel I, onderdeel B (artikel 59 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

In de wet van 12 december 2002, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 2003, deel I) is artikel 11, eerste lid, Wet op de loonbelasting 1964 door het vervallen van een onderdeel verletterd. Deze verlettering is bij de wijziging van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 in december 2002 (ministeriële regeling van 19 december 2002, WDB 2002/813M, Stcrt. 248) niet consequent doorgevoerd. Deze omissie wordt hierbij hersteld (met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003).

Artikel I, onderdeel C (artikel 95 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Het nieuwe tweede lid van artikel 95 is ontleend aan artikel 65, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. De inhoudingsplichtige mag een eigen model gageverklaring gebruiken, mits dat model minimaal de gegevens bevat van het model van de Belastingdienst, inclusief de gebruiksaanwijzing en de toelichting op de vragen. De functie van de gageverklaring wijzigt hier niet door. De aanpassing komt tegemoet aan verzoeken uit de praktijk.

Het nieuwe vijfde lid van artikel 95 vervangt het (oude) vierde en vijfde lid, en is ontleend aan artikel 65, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Met deze maatregel wordt de administratieve last voor de inhoudingsplichtige enigszins beperkt doordat hij de gageverklaring niet langer binnen een week na terugontvangst van de artiest of beroepssporter aan de inspecteur hoeft te doen toekomen, doch alleen indien de inspecteur daarom verzoekt.

Artikel I, onderdeel D (artikel 97 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Artikel 97 regelt dat de inhoudingsplichtige voor iedere artiest of beroepssporter voor de eerste gageverstrekking in het kalenderjaar een loonstaat aanlegt en vervolgens bijhoudt. De inhoudingsplichtige mag kiezen of hij voor de artiest of beroepssporter een loonstaat aanlegt en bijhoudt per optreden/sportbeoefening dan wel voor een reeks optredens/sportbeoefeningen. De loonstaat is onder meer een hulpmiddel voor de aangifte en de betaling van de loonbelasting. De loonstaat wordt tevens gebruikt voor het overnemen van gegevens op de loonbelastingkaart.

In het tot vierde lid vernummerde tweede lid van artikel 97 vervalt de verwijzing naar het vierde en vijfde lid van artikel 67 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 nu de inhoud van die leden is verwoord in het nieuwe tweede en derde lid van artikel 97. Dit is gebeurd om in de formulering nauwkeuriger aan te sluiten bij de artiesten- en beroepssportersregeling. Deze leden geven aan dat de inhoudingsplichtige voor de gegevens in het hoofd van de loonstaat moet putten uit de meest recente gageverklaring die hij van de artiest/beroepssporter terugontving en, in het geval van een in Nederland wonende artiest/beroepssporter, uit de opgaaf van het sociaal-fiscaalnummer. In het hoofd van de loonstaat worden onder meer de naam-, adres- en woonplaatsgegevens en het sociaal-fiscaalnummer vermeld, welke zijn terug te vinden op de gageverklaring en de opgaaf. Door uit te gaan van de meest recente gageverklaring wordt zo veel mogelijk voorkomen dat verouderde gegevens door de inhoudingsplichtige worden overgenomen.

De verwijzing in het tot vijfde lid vernummerde derde lid is aangepast omdat naar een verkeerd lid werd verwezen.

Artikel I, onderdeel E (artikel 98 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De wijziging in het tweede lid betreft een redactionele verbetering.

Artikel I, onderdelen F, G, H en I (artikelen 99, 101, 102 en 103 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Het vervallen artikel 102 bepaalde dat degene die op een bepaald tijdstip ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, binnen een maand na dat tijdstip de inspecteur daarvan op de hoogte dient te stellen. Dit artikel sloot aan bij de beëindiging van een arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer. Een dergelijke arbeidsverhouding kan bij artiesten en beroepssporters die onder de artiesten- en beroepssportersregeling vallen, niet aan de orde komen. Daarom is thans geregeld dat de inhoudingsplichtige het meldingstijdstip zelf kan kiezen, mits dat uiterlijk binnen een maand na afloop van het jaar is. Gelet hierop past artikel 102 niet in hoofdstuk 10 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en is het vervallen. Artikel 102 bepaalde voorts dat het tijdstip waarop de inhoudingsplicht eindigt gelijk gesteld moet worden met het einde van het kalenderjaar. Dit leidde er toe dat de inhoudingsplichtige binnen een maand nadat de inhoudingsplicht ophoudt te bestaan, de loonbelastingkaart moet invullen en inleveren. Het vervallen artikel 103 bepaalde hetzelfde voor de situatie waarin er sprake is van inhoudingsplicht gedurende een gedeelte van het kalenderjaar. Voortaan worden beide zaken tegelijk geregeld in de artikelen 99 en 101.

Artikel I, onderdeel J (artikel 104 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De wijziging beoogt administratieve lastenverlichting voor de inhoudingsplichtige te bereiken. Een jaaropgaaf is voor een niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter in het algemeen alleen interessant als hij besluit tot het doen van aangifte inkomstenbelasting in Nederland.

Artikel I, onderdeel K (artikel 104a Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Artikel 104a is vervangen door een nieuw artikel. Het oude artikel 104a bepaalde dat de inhoudingsplichtige geen loonstaat en loonadministratie behoefde aan leggen indien met betrekking tot het optreden of de sportbeoefening na de toepassing van de individuele kostenvergoedingsbeschikking of de gezelschapskostenvergoedingsbeschikking, bedoeld in artikel 12a, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (ook wel de kleine vergoedingsregeling genoemd), de in te houden belasting nihil bedroeg. De inhoudingsplichtige diende in deze situatie wel een loonbelastingkaart per artiest per optreden/sportbeoefening of een reeks van optredens/sportbeoefeningen aan de inspecteur te doen toekomen. In beginsel worden de gegevens die op de loonbelastingkaart dienen te worden ingevuld, afgeleid uit de loonstaat en loonadministratie. Nu de inhoudingsplichtige zowel de loonstaat als de loonadministratie in dit specifieke geval niet hoefde bij te houden, kon de invulling van de loonbelastingkaart tot problemen leiden. Daarom bepaalt het tweede lid van het vervangen artikel 104a dat indien met betrekking tot het optreden of de sportbeoefening na de toepassing van de kleine vergoedingsregeling de in te houden belasting nihil bedraagt, wel de loonadministratie moet worden bijgehouden. De loonstaat behoeft niet te worden bijgehouden. Indien het een niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter betreft, behoeft de inhoudingsplichtige tevens geen loonbelastingkaart in te vullen en in te leveren. Beoogd is hiermee een betere balans te bereiken tussen de administratieve lastenverlichting voor de inhoudingsplichtige en de controle mogelijkheden voor de Belastingdienst.

Voorts wordt in het eerste lid van het vervangen artikel 104a bepaald dat de inhoudingsplichtige geen loonstaat voor de artiest of beroepssporter behoeft aan te leggen en geen loonbelastingkaart hoeft in te vullen en in te leveren indien de artiest of beroepssporter slechts vergoedingen en verstrekkingen geniet ter zake van consumpties en maaltijden die (via artikel 35, derde lid, onderdeel a) ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het loon zouden hebben behoord, alsmede indien de artiest of beroepssporter vergoedingen en verstrekkingen geniet die strekken tot bestrijding c.q. tot voorkoming van reis- en verblijfkosten - andere dan kosten van eigen vervoer - ter behoorlijke vervulling van het optreden dan wel de sportbeoefening. Met betrekking tot de reis- en verblijfkosten moet op grond van artikel 35, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964, de inhoudingsplichtige de bewijsstukken ter zake van deze vergoedingen administreren en voor controle beschikbaar houden. Tevens blijft de verplichting bestaan om gegevens met betrekking tot gegeven vergoedingen en verstrekkingen in natura in de loonadministratie op te nemen.

Het nieuwe artikel 104a, eerste lid, kan naast artikel 104a, tweede lid, worden toegepast, indien de artiest of beroepssporter slechts vergoedingen en verstrekkingen geniet zoals genoemd in het eerste lid van artikel 104a en daarnaast gage geniet waarvan het bedrag niet hoger is dan het bedrag van de kleine vergoedingsregeling (dat wil zeggen ten hoogste € 136) waardoor de in te houden belasting nihil bedraagt. Zoals aangegeven in artikel 104a, tweede lid, moet de inhoudingsplichtige dan wel de loonbelastingkaart invullen en inleveren met betrekking tot de door de artiest of beroepssporter genoten gage waarover de in te houden belasting nihil bedraagt vanwege de toegepaste kleine vergoedingsregeling. Bij buitenlandse artiesten en beroepssporters behoeft in deze situatie de loonbelastingkaart niet te worden ingevuld en ingeleverd.

In het derde lid wordt geregeld dat de inhoudingsplichtige niettemin aan de administratieve verplichtingen van de artikelen 97 en/of 99 moet gaan voldoen indien de inspecteur dat bij voor bezwaar vatbare beschikking verklaart. Dit kan de inspecteur bijvoorbeeld doen indien bij hem het vermoeden bestaat dat de inhoudingsplichtige niet dan wel onvoldoende de administratieve verplichtingen naleeft.

Artikel I, onderdeel L (HOOFDSTUK 10A Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

De artikelen 104b tot en met 104j van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zijn gebaseerd op de artikelen 35k tot en met 35m van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 104b bewerkstelligt dat met betrekking tot een in Nederland wonend lid, dat deel uitmaakt van een buitenlands gezelschap, dezelfde administratieve verplichtingen van toepassing zijn als met betrekking tot de individuele in Nederland wonende artiest of beroepssporter. Dit wordt bereikt door de verwijzing naar hoofdstuk 10 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, waardoor dit hoofdstuk van toepassing is op de in Nederland wonende leden van het buitenlandse gezelschap. Dit betekent onder meer dat de inhoudingsplichtige voor het in Nederland wonende lid van het buitenlandse gezelschap een loonbelastingkaart moet invullen en dat hij aan dat lid een jaaropgaaf moet verstrekken. Op deze jaaropgaaf worden de gegevens vermeld met betrekking tot het deel van de voor het optreden of sportbeoefening van het gezelschap overeengekomen gage dat elk lid van het gezelschap voor een gelijk deel geacht wordt te hebben genoten, tenzij het gezelschap gebruik heeft gemaakt van de gageverdelingsverklaring, bedoeld in artikel 12b van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 2001, waaruit een andere verdeling van de gage blijkt. De inhoudingsplichtige vermeldt dan de gegevens met betrekking tot dat deel van de gage dat aan het in Nederland wonende lid van het buitenlandse gezelschap is toegerekend.

De tekst van artikel 104c is ontleend aan de artikelen 65 en 95 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, doch toegespitst op buitenlandse gezelschappen. De loonbelasting wordt geheven over de gage die het buitenlandse gezelschap ontvangt voor het optreden of de sportbeoefening in Nederland. De gageverklaring dient als instrument om zowel de gegevens van de leider of vertegenwoordiger van het gezelschap als de gegevens van het gezelschap zelf te verstrekken aan de inhoudingsplichtige. Voorts kan de gageverklaring op grond van artikel 12b van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 als verdelingsinstrument dienen voor het verdelen van gage onder de leden van het gezelschap, indien een of meer van de leden ervoor kiezen na afloop van het kalenderjaar aangifte inkomstenbelasting in Nederland te doen.

De tekst van artikel 104d is ontleend aan de artikelen 66 en 96 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en toegespitst op buitenlandse gezelschappen. Aan artikel 35m van de Wet op de loonbelasting 1964 is de omschrijving ontleend van het minimale aantal leden van het buitenlandse gezelschap waarvan de identiteit moet worden vastgesteld.

Artikel 104e is ontleend aan artikel 97 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting op laatst genoemd artikel. Om de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken, behoeft de inhoudingsplichtige alleen een loonstaat per buitenlands gezelschap aan te leggen, tenzij tot het gezelschap in Nederland wonende leden behoren. In dat geval moet de inhoudingsplichtige naast de loonstaat voor het gezelschap ook voor elk van die in Nederland wonende leden afzonderlijk een loonstaat aanleggen. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 104b.

Artikel 104f is ontleend aan artikel 98 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. De inhoudingsplichtige administreert, in afwijking van artikel 98, de gegevens per buitenlands gezelschap en niet ten aanzien van elk van de leden van het buitenlandse gezelschap, tenzij tot dat gezelschap in Nederland wonende leden behoren. Met betrekking tot die leden neemt de inhoudingsplichtige op grond van artikel 104b de gegevens over de aan hen gegeven vergoedingen en verstrekkingen in natura, apart in de loonadministratie op.

De artikelen 104g, 104h en 104i zijn ontleend aan respectievelijk de artikelen 99 tot en met 101 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Artikel 104 inzake de jaaropgaaf is niet overgenomen voor buitenlandse gezelschappen uit een oogpunt van beperking van de administratieve lasten.

Artikel 104j is ontleend aan het vervangen artikel 104a van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Om de administratieve verplichting zo beperkt mogelijk te houden, behoeft een inhoudingsplichtige voor een buitenlands gezelschap geen loonstaat aan te leggen en geen loonbelastingkaart in te vullen en aan de inspecteur te doen toekomen indien de in te houden belasting nihil bedraagt doordat slechts vergoedingen en verstrekkingen worden gegeven ter zake van consumpties, maaltijden, reizen en verblijf als bedoeld in artikel 35g, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet op de loonbelasting 1964, of doordat de zogenaamde kleine vergoedingsregeling, bedoeld in artikel 12a, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, is toegepast. Het eerste en tweede lid van artikel 104j kunnen naast elkaar worden toegepast indien het gezelschap slechts vergoedingen en verstrekkingen ontvangt zoals genoemd in het eerste lid en daarnaast een gage ontvangt waarvan het bedrag niet hoger is dan het bedrag van de kleine vergoedingsregeling (dat wil zeggen € 136, vermenigvuldigd met het aantal leden van het gezelschap) waardoor de in te houden belasting nihil bedraagt.

Artikel II, onderdelen A en D (artikelen 3 en 17 Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

In de praktijk zijn de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, genoemde organisatieonderdelen, naast het in het vierde lid genoemde organisatieonderdeel Belastingdienst/Centrale administratie, mede belast met de invordering van de motorrijtuigenbelasting en de belasting zware motorrijtuigen. Met deze wijziging wordt bereikt dat de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 (hierna: URBD 2003) met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003 is afgestemd op deze praktijk.

Artikel II, onderdeel C (Artikel 13 Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

In de Uitvoeringsregeling Belastingdienst, zoals deze gold voor 1 januari 2003, werd de bevoegdheid met betrekking tot rechten bij invoer en rechten bij uitvoer en accijnzen ten aanzien van olieraffinaderijen belegd bij de eenheid Belastingdienst/Douane district Rotterdam. De op 1 januari 2003 in werking getreden bijzondere ressorteerbepaling voor olieraffinaderijen en ondernemingen die bepaalde werkzaamheden ten behoeve van olieraffinaderijen verrichten, heeft tot gevolg dat deze door Belastingdienst/

Rijnmond worden behandeld. Dit hield verband met het verplaatsen van het met de behandeling daarvan belaste team medewerkers van de voorheen bevoegde eenheid Belastingdienst/Douane district Rotterdam naar het organisatieonderdeel Belastingdienst/Rijnmond. Naar inmiddels is gebleken, is er aanleiding deze bijzondere ressorteerbepaling te schrappen. Dit voorkomt dat onduidelijkheid kan ontstaan met betrekking tot bepaalde reguliere werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, derde lid, die door de douane verricht zullen blijven worden. Voor de werkzaamheden van vorenbedoeld team zullen de olieraffinaderijen, voorzover dit niet al op grond van het door deze regeling tot eerste lid vernummerde tweede lid van artikel 13, ten tweede, het geval is, met gebruikmaking van artikel 11, vierde lid, onder Belastingdienst/Rijnmond blijven ressorteren. In de gevallen waarin bij gas- en oliemaatschappijen aanleiding is af te wijken van de ressorteerbepaling van het door deze regeling tot eerste lid vernummerde tweede lid van artikel 13, ten tweede, bijvoorbeeld in verband met de omvang van de onderneming, kan de voorzitter van een managementteam dit beslissen op grond van artikel 11, vierde lid. Een dergelijke beslissing geschiedt, evenals het geval is voor de beslissing bedoeld in artikel 11, derde lid, op pragmatische gronden en met inachtneming van de belangen van de betrokkenen.

Sinds 1998 is de branche betaald voetbal ondergebracht bij de landelijke doelgroep betaald voetbal in Utrecht. Deze geconcentreerde fiscale behandeling wordt uitgebreid met de nationale overkoepelende organisaties in de branche betaalde sport. Ook deze organisaties ressorteren daarmee onder de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi.

Wat betreft de aanwijzing van functionarissen als inspecteur en ontvanger in de URBD 2003 ingevolge artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen respectievelijk artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990, zij, wellicht ten overvloede, nog opgemerkt dat waar de zeventien voorzitters van managementteams van de in artikel 3, onderdelen a en b, genoemde organisatieonderdelen van de Belastingdienst in artikel 5 van de URBD 2003 ieder als inspecteur (en ontvanger) zijn aangewezen, dit niet betekent dat daarmee zeventien verschillende bestuursorganen in het leven zijn geroepen. De wet kent slechts als bestuursorgaan de inspecteur respectievelijk de ontvanger.

Artikel II, onderdeel E ( Artikel 19 Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Deze wijziging strekt ertoe aan te geven dat ten aanzien van de genoemde organisaties in artikel 19 wat betreft de rechten bij in- en uitvoer de algemene ressorteerbepalingen van toepassing zijn. Een dergelijke uitzondering is niet opgenomen voor de in artikel 20 genoemde organisaties aangezien deze in een groot aantal gevallen ook wat betreft de rechten bij in- en uitvoer ressorteren onder de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden.

Artikel III

De inwerkingtreding van deze regeling is bepaald op de tweede dag na plaatsing in de Staatscourant. Echter aan verschillende onderdelen van de regeling is terugwerkende kracht, variërend van 3 april 2003 tot en met uiterlijk 1 januari 2003, toegekend.

De terugwerkende kracht tot en met respectievelijk 1 april 2003 en 15 maart 2003 van artikel II, onderdeel G, onderdelen 3 en 4, hangt samen met de gemeentelijke herindeling, die plaats heeft gevonden per genoemde data. De terugwerkende kracht van artikel I, onderdeel A, tot en met 3 april 2003, houdt verband met het feit dat deze wijziging strekt tot herstel van een omissie opgenomen in de ministeriële regeling van 31 maart 2003 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen (Stcrt. 64), met inwerkingtreding op 3 april 2003. Bij de overige wijzigingen gaat het om het herstellen van omissies en foutieve verwijzingen en het in overeenstemming brengen van de regelgeving met de bestaande situatie per 1 januari 2003. Deze wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2003 teneinde geen misverstand te laten bestaan over de in de periode van 1 januari 2003 tot en met de datum van inwerkingtreding van deze regeling geldende bepalingen.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.G. Wijn.

Naar boven