Uitvoeringsregeling wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen

27 mei 2003

nr. WDB2003/157 M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Economische Zaken,

Gelet op richtlijn nr. 2002/94/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 9 december 2002 tot vaststelling van de praktische maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van sommige bepalingen van Richtlijn 76/308/EEG van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen alsmede andere maatregelen (PbEG L 337) en op artikel 41 van de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen,

Besluit:

Artikel 1

Deze regeling geeft uitvoering aan de richtlijn nr. 2002/94/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 9 december 2002 tot vaststelling van de praktische maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van sommige bepalingen van Richtlijn 76/308/EEG van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen alsmede andere maatregelen (PbEG L 337) en berust op artikel 41 van de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen.

Artikel 2

Deze regeling verstaat onder wet: de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen.

Artikel 3

1. Een verzoek om inlichtingen, een verzoek tot invordering of een verzoek tot het nemen van conservatoire maatregelen kan betrekking hebben op:

a. de schuldenaar;

b. elke persoon die gehouden is de schuldvordering te voldoen krachtens de wetgeving die van toepassing is in Nederland, onderscheidenlijk in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd;

c. een derde houder van activa die toebehoren aan één van de in onderdelen a of b bedoelde personen.

2. Een verzoek tot betekening of uitreiking van stukken heeft betrekking op elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die overeenkomstig de Nederlandse rechtsvoorschriften, onderscheidenlijk de rechtsvoorschriften in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, kennis dient te dragen van alle akten of beslissingen die op deze persoon betrekking hebben.

Artikel 4

1. Een van een andere lidstaat ontvangen verzoek om bijstand bij invordering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet kan betrekking hebben op meer dan een schuldvordering ten aanzien van eenzelfde persoon.

2. Aan een van een andere lidstaat ontvangen verzoek om bijstand bij invordering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet wordt geen gevolg gegeven, indien het totale bedrag van de betrokken schuldvordering of samengevoegde schuldvorderingen ter zake waarvan om bijstand wordt gevraagd, minder bedraagt dan € 1 500.

Artikel 5

Bij betekening of uitreiking van stukken als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling B, van de wet wordt melding gemaakt van de procedure voor de betwisting van de schuldvordering of voor de invordering daarvan volgens de geldende wetgeving in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd.

Artikel 6

1. In een verzoek tot invordering als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling C, van de wet of in een verzoek tot het nemen van conservatoire maatregelen als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling D, van de wet wordt het bedrag van de schuldvordering waarop het verzoek betrekking heeft, uitgedrukt in euro's en, indien de munteenheid een andere is dan de euro, tevens in de munteenheid van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op soortgelijke verzoeken als bedoeld in hoofdstuk III van de wet.

3. De voor de toepassing van het eerste en tweede lid te gebruiken wisselkoers is de laatste verkoopkoers, genoteerd op de meest representatieve wisselmarkt van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, op de dag waarop het verzoek is ondertekend, dan wel, indien het een aanvullend verzoek betreft, de dag waarop het oorspronkelijke verzoek is ondertekend.

4. Afgezien van de interest die, in voorkomend geval, door Nederland is geïnd wegens het verlenen van uitstel van betaling of het toestaan van betaling in termijnen, wordt een schuldvordering, waarvoor een verzoek tot invordering is gedaan, geacht te zijn ingevorderd voor het ingevorderde bedrag uitgedrukt in euro's, op basis van de in het derde lid bedoelde wisselkoers.

Artikel 7

Bij een verzoek tot invordering als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling C, van de wet of in een verzoek tot het nemen van conservatoire maatregelen als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling D, van de wet worden alle schuldvorderingen die onder eenzelfde executoriale titel vallen, geacht één enkele schuldvordering te vormen.

Artikel 8

1. Indien de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, door middel van een aanvullend verzoek om bijstand bij invordering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet te kennen heeft gegeven dat het bedrag van de schuldvordering waarop het verzoek tot invordering of tot het nemen van conservatoire maatregelen betrekking heeft, is verlaagd, wordt de ingestelde actie tot invordering of tot het nemen van conservatoire maatregelen voortgezet, maar deze actie blijft beperkt tot het nog niet betaalde bedrag.

2. Indien op het tijdstip waarop de bevoegde autoriteit in Nederland op de hoogte wordt gesteld van de in het eerste lid bedoelde verlaging van het bedrag van de schuldvordering, reeds een bedrag is ingevorderd dat het nog verschuldigde bedrag overschrijdt maar dat nog niet is overgemaakt aan de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, wordt het teveel ingevorderde bedrag aan de rechthebbende uitbetaald.

Artikel 9

1. Indien de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, door middel van een aanvullend verzoek om bijstand bij invordering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet te kennen heeft gegeven dat het bedrag van de schuldvordering waarop het verzoek tot invordering of tot het nemen van conservatoire maatregelen betrekking heeft, is verhoogd, wordt de ingestelde actie tot invordering of tot het nemen van conservatoire maatregelen voortgezet met inachtneming van dit verzoek, mits samenvoeging van de vorderingen nog mogelijk is.

2. Indien samenvoeging van de vorderingen niet meer mogelijk is, wordt het in het eerste lid bedoelde verzoek tot verhoging van het bedrag van de schuldvordering geacht tot dat beloop een zelfstandig verzoek te vormen met inachtneming van artikel 4, tweede lid.

Artikel 10

De Beschikking wederzijdse bijstand bij de invordering van enkele EEG-heffingen, de omzetbelasting en de accijnzen wordt ingetrokken.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,S.R.A. van Eijck.

Toelichting

Bij Wet van 11 december 2002 tot wijziging van de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van enkele EEG-heffingen, de omzetbelasting en de accijnzen (Stb. 619) is, onder wijziging van de citeertitel in de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen, de richtlijn nr. 2001/44/EG van de Raad van de Europese Unie van 15 juni 2001 tot wijziging van Richtlijn 76/308/EEG (PbEG L 175)1 geïmplementeerd. In vervolg op deze richtlijn heeft de Commissie op 9 december 2002 een uitvoeringsrichtlijn vastgesteld (nr. 2002/94/EG, PbEG L 337), houdende praktische maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van sommige bepalingen van Richtlijn 76/308/EEG. Deze uitvoeringsrichtlijn vervangt de uitvoeringsrichtlijn nr. 77/794/EEG. Ter implementatie van deze richtlijn is het gewenst bevonden de Beschikking wederzijdse bijstand bij de invordering van enkele EEG-heffingen, de omzetbelasting en de accijnzen van 9 november 1979 welke was gebaseerd op de uitvoeringsrichtlijn 77/794/EEG, te vervangen door deze ministeriële regeling: de `Uitvoeringsregeling wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen'. De uitvoeringsregeling vindt haar basis in artikel 41 van de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen.

De uitvoeringsrichtlijn geeft voornamelijk voorschriften die gelding hebben tussen de lidstaten onderling. In voorkomend geval beschrijft een dergelijk voorschrift de norm waaraan, strikt genomen, slechts de betrokken lidstaten zich hebben te houden bij de uitvoering van wederzijdse bijstand bij invordering. Zo wordt in de artikelen 4, 10 en 13 van de uitvoeringsrichtlijn een beschrijving gegeven van de personen die als subject te maken kunnen krijgen met bijstand bij invordering. Omwille van de kenbaarheid is deze beschrijving weergegeven in artikel 3 van de uitvoeringsregeling. Ook het voorschrift in artikel 4, tweede lid, van de uitvoeringsregeling, inhoudende dat geen bijstand bij invordering wordt verleend, indien het totale bedrag van de betrokken schuldvordering of samengevoegde schuldvorderingen minder bedraagt dan € 1 500, betreft implementatie van een richtlijnvoorschrift dat in feite alleen is gericht tot de lidstaten. Toch is dit in artikel 25, lid 2, van de uitvoeringsrichtlijn genoemde drempelbedrag overgenomen in de uitvoeringsregeling. Zodoende is het voor eenieder duidelijk dat, als het totale bedrag van de betrokken schuldvordering(en) het drempelbedrag van € 1 500 niet te boven gaat, door Nederland geen bijstand bij invordering wordt verleend.

Artikel 5 van de uitvoeringsregeling dwingt de bevoegde autoriteit in Nederland de stukken die de bevoegde autoriteit in een andere lidstaat hier te lande wenst te laten betekenen of uitreiken, te onderzoeken op aanwezigheid van informatie waaruit in ieder geval blijkt hoe de schuldvordering in die lidstaat kan worden bestreden. Op deze wijze kan mogelijk worden voorkomen dat betrokkene later te maken krijgt met conservatoire maatregelen of invorderingsmaatregelen door Nederland ten aanzien van een schuldvordering die nog administratief en/of in rechte bestreden kon worden.

Rekening houdend met het feit dat een aantal lidstaten geen gebruik maakt van de euro (Groot-Brittannië, Denemarken en Zweden), is, in navolging van artikel 14 van de uitvoeringsrichtlijn, in artikel 6 van de uitvoeringsregeling bepaald dat verzoeken bij verschil in munteenheid tussen lidstaten dienen te worden uitgedrukt in de munteenheden van de twee betrokken lidstaten. De bevoegde autoriteit in Nederland ziet er op toe dat het bedrag in voorkomend geval in beide munteenheden is uitgedrukt. Zodoende zal de bevoegde autoriteit in Nederland erop toezien dat door de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, een rekenexercitie is uitgevoerd of beter: dat het resultaat daarvan onderdeel uitmaakt van het verzoek. Bij een aanvullend verzoek wordt de wisselkoers van het oorspronkelijke verzoek gehanteerd, mits samenvoeging van dit verzoek met het oorspronkelijke verzoek nog mogelijk is. Met tussentijdse koerswijzigingen die kunnen optreden door verleend uitstel of termijnbetalingen wordt, zo volgt uit artikel 6, vierde lid, van de regeling, bij de invordering van de schuldvordering geen rekening gehouden. Dit laatste geldt niet voor de aan de invordering gerelateerde interestbetalingen.

De artikelen 7 tot en met 9 van de uitvoeringsregeling dienen te worden beschouwd in het licht van het in artikel 4, tweede lid, van de regeling genoemde drempelbedrag. In navolging van artikel 12, lid 2, tweede alinea, van de richtlijn maakt artikel 7 van de uitvoeringsregeling samenvoeging van vorderingen mogelijk. Een verzoek om invorderingsbijstand kan zodoende bestaan uit verschillende (deel)vorderingen. Als achteraf blijkt dat een verzoek is gedaan betreffende een totaal schuldvorderingsbedrag dat om welke reden dan ook te hoog of te laag was, zal de verzoekende autoriteit dit laten weten via de gebruikelijke weg. Verlaging van het bedrag ter zake waarvan invorderingsbijstand wordt verleend, kan bewerkstelligen dat bijstand wordt verleend voor een bedrag dat lager ligt dan genoemd drempelbedrag. In navolging van artikel 18, lid 3, van de uitvoeringsrichtlijn is in artikel 8 van de regeling bepaald dat bijstand bij invordering ook dan wordt voortgezet. Indien nog geen betaling heeft plaatsgevonden tot het beloop van het resterende bedrag, is het eerste lid van artikel 8 van de uitvoeringsregeling van toepassing. Als al wel is betaald, wordt, zo volgt uit artikel 8, tweede lid, van de uitvoeringsregeling, hetgeen eventueel te veel is betaald, rechtstreeks aan de rechthebbende uitbetaald dan wel verrekend op basis van artikel 24 van de Invorderingswet 1990. Bij verhoging van de schuldvordering doet zich de vraag voor of het aanvullende verzoek in behandeling kan worden genomen als het schuldvorderingsbedrag in dit verzoek niet boven het drempelbedrag uitkomt. In artikel 9 van de uitvoeringsregeling is in navolging van hetgeen is gesteld in artikel 18, lid 4, van de richtlijn bepaald dat een aanvullend verzoek alleen in behandeling wordt genomen als samenvoeging met de vordering in het reeds eerder gedane verzoek nog mogelijk is. Indien een aanvullend verzoek wordt ontvangen maar de lopende procedure reeds zover is gevorderd dat samenvoeging met het aanvullende verzoek niet meer mogelijk is, wordt het aanvullende verzoek behandeld als ware het een zelfstandig verzoek.

De Staatssecretaris van Financiën,

S.R.A. van Eijck.

1 Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 2001/44/EG van de Raad van de Europese Unie van 15 juni 2001 tot wijziging van Richtlijn 76/308/EEG (PbEG L 175).

Naar boven