Advies van de Commissie integriteit rijksoverheid (sector Defensie) inzake de schriftelijke melding van 22 november 2002 van A, betrokkene, van een vermoeden van een misstand met betrekking tot de Koninklijke Luchtmacht.

Dossiernummer: ABB/2002/350

Procedureverloop

Bij brief van 2 mei 2002 heeft betrokkene zich gewend tot de Commissie integriteit rijksoverheid (de Commissie) met een melding van een vermoeden van een misstand.

Bij haar advies van 12 juli 2002, CIR-D.0001, heeft de Commissie die zaak terugverwezen, ten einde zoveel mogelijk alsnog, met inachtneming van de bepalingen van de Regeling Klachtenprocedure ongewenst gedrag en vermoedens van misstanden Defensie (KOGVAM-regeling) te worden behandeld.

Bij brief van 20 augustus 2002 heeft betrokkene de Centrale vertrouwenspersoon gewezen op dit advies. Tevens heeft hij daarbij verzocht een klacht, gedateerd 12 maart 2002, in behandeling te nemen.

Door tussenkomst van de Secretaris-generaal is de klacht van betrokkene op 11 september 2002 ter behandeling aangeboden aan de Klachtencommissie van de Centrale Organisatie Ministerie van Defensie. Deze commissie heeft op 30 september 2002 haar advies uitgebracht aan de Secretaris-generaal, die, bij besluit van 31 oktober 2002, de klachten, dat wil zeggen de oorspronkelijke, gedateerd 23 mei 2001, en de eerdergenoemde van 12 maart 2002, overeenkomstig dit advies en met overneming van de overwegingen waarop het is gebaseerd niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Betrokkene kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft zich bij brief van 22 november 2002 op de voet van artikel 10, vijfde lid, van de KOGVAM-regeling, tot de Commissie gewend. In deze brief, die aan dit advies is gehecht, heeft hij het besluit van de Secretaris-generaal gemotiveerd bestreden.

Overwegingen

Ten aanzien van de melding van 23 mei 2001

De Commissie houdt het ervoor dat de Secretaris-generaal de (oorspronkelijke) klacht van 23 mei 2001 als melding in de zin van de KOGVAM-regeling heeft behandeld.

De niet-ontvankelijkverklaring van die melding steunt op de grond dat zij niet voldoet aan de eisen waaraan een klachtschrift volgens artikel 6, tweede lid, van de KOGVAM-regeling, dient te voldoen. Met name is niet voldaan aan onderdeel c van genoemd artikellid, aangezien het klachtschrift niet een omschrijving bevat van de vermoede misstand, en aan onderdeel d, nu het niet de naam of de namen van de beklaagde(n) bevat.

De Commissie overweegt dienaangaande dat, indien aan vereisten als die welke zijn vervat in het tweede lid van artikel 6 van de regeling niet is voldaan, niet-ontvankelijkverklaring van de klacht of melding op die grond kan worden uitgesproken. De zorgvuldigheid gebiedt echter dat zulk een niet-ontvankelijkverklaring niet wordt uitgesproken dan nadat de indiener van de klacht of melding in de gelegenheid is gesteld het -louter formele- verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn en hij van die gelegenheid tot herstel niet of niet tijdig gebruik heeft gemaakt.

De Commissie stelt vast dat in dit geval niet de gelegenheid is geboden tot herstel van de geconstateerde verzuimen en dat het besluit tot niet-ontvankelijkverklaring in dit opzicht rauwelijks is genomen.

Dit klemt temeer, nu de onderwerpelijke melding is gedaan op een tijdstip -23 mei 2001- waarop de KOGVAM-regeling nog niet inwerking was getreden en betrokkene derhalve niet kon worden geacht te weten aan welke formele eisen een klachtschrift dient te voldoen. Indien, zoals in dit geval, de Secretaris-generaal besluit om het geschrift toch op de voet van die regeling in behandeling te nemen, komt het de Commissie geraden voor dat de gelegenheid wordt geboden om verzuimen als de onderhavige te herstellen.

In dit verband wijst de Commissie nog op het volgende. Artikel 7, eerste lid, van de KOGVAM-regeling, bepaalt dat de klachtencommissie zich binnen drie weken nadat de klacht of melding bij de centrale vertrouwenspersoon is ontvangen een oordeel vormt over de ontvankelijkheid van de klacht of melding en daaromtrent mededeling doet aan de klager. Niet gebleken is dat de klachtencommissie van haar oordeel over de ontvankelijkheid mededeling heeft gedaan betrokkene.

Het vorenstaande voert de Commissie tot de slotsom dat de melding van 23 mei 2001 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard op de daarvoor gebezigde grond. Deze melding kan dan ook -wederom- niet door haar in behandeling worden genomen, maar dient te worden terugverwezen. Betrokkene behoort uitdrukkelijk alsnog in de gelegenheid te worden gesteld de gepleegde verzuimen te herstellen, waarna, als van die gelegenheid een toereikend gebruik is gemaakt, de klachtencommissie - na inhoudelijke beoordeling - andermaal advies dient uit te brengen aan de Secretaris-generaal, die, met inachtneming daarvan, opnieuw dient te beslissen.

Ten aanzien van de klacht van 12 maart 2002

Deze klacht is door betrokkene in de aanhef van zijn desbetreffende schriftuur nauwkeurig omschreven en wel als volgt: Het in strijd met een terugkeergarantie nalaten van het toewijzen aan betrokkene van een (...) geschikte functie en het bewust verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie daarover met het oogmerk betrokkene door langdurige boven de sterkte plaatsing in een positie van onzekerheid en afhankelijkheid te brengen.

Volgens artikel 10, vijfde lid, van de KOGVAM-regeling, voor zover hier van belang, kan klager, indien het een melding van een vermoeden van een misstand betreft, indien hij het niet eens is met de beslissing zich wenden tot de Commissie integriteit rijksoverheid.

De Commissie stelt vast dat betrokkenes brief van 12 maart 2002, gelet op de uitdrukkelijke bewoordingen daarvan, niet valt te kwalificeren als een melding van een vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i jo. k.

Hieruit volgt dat voorzover de bestreden beslissing van de Secretaris-generaal tevens betrekking heeft op de hier aan de orde zijnde klacht hiertegen niet de weg naar de Commissie openstaat.

De Commissie zal de melding dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

Advies

De Commissie adviseert de Secretaris-generaal om met inachtneming van het vorenstaande opnieuw te beslissen op de melding van 23 mei 2001.

De Commissie verklaart betrokkenes melding van 22 november 2002 niet-ontvankelijk voor zover daarbij wordt opgekomen tegen het besluit van de Secretaris-generaal van 31 oktober 2002 waarbij is beslist op de klacht van 12 maart 2002.

Den Haag 24 december 2002.
De Commissie integriteit rijksoverheid,
voor deze,
E.L. Berg, voorzitter.

Naar boven