Regeling ammoniak en veehouderij
21 april 2002, nr. BWL
2002033858
Directoraat-Generaal Milieubeheer Directie Bodem, Water en Landelijk
Gebied Afdeling Landbouw
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij,
Gelet op artikel 1, eerste en derde lid, van de Wet ammoniak en veehouderij;
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
bijlage: bij deze regeling behorende bijlage;
de wet: de Wet ammoniak en veehouderij;
de minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer.
Artikel 2
Voor de berekening van de ammoniakemissie van een veehouderij gelden de
emissiefactoren die zijn opgenomen in bijlage 1.
Artikel 3
1. De minister kan voor een huisvestingssysteem dat niet in bijlage 1
is opgenomen een bijzondere emissiefactor vaststellen die bij de berekening
van de ammoniakemissie wordt toegepast in plaats van de emissiefactor die
anders zou worden toegepast ingevolge artikel 2.
2. Een bijzondere emissiefactor wordt vastgesteld op aanvraag van degene
die de veehouderij drijft of gaat drijven. De aanvraag wordt gericht aan de
minister en ingediend bij het Directoraat-Generaal Milieubeheer, t.a.v. de
directeur BWL - IPC 625, Postbus 30945, 2500 GX Den Haag.
3. De minister kan een bijzondere emissiefactor vaststellen indien naar
zijn oordeel:
a. toepassing van het huisvestingssysteem voldoende bijdraagt aan de ontwikkeling
van een huisvestingssysteem dat bijdraagt aan de bescherming van het milieu
tegen de gevolgen van de ammoniakemissie,
b. het huisvestingssysteem zich leent voor toepassing in de praktijk,
c. de controleerbaarheid van de werking van het huisvestingssysteem voldoende
is gewaarborgd, en
d. voldoende is gewaarborgd dat de ammoniakemissie overeenkomstig de ter
uitvoering van het Convenant Groen Label (Stcrt. 1993, 21) vastgestelde beoordelingsrichtlijn
of een gelijkwaardige meetmethode wordt gemeten en dat over de wijze van meten
en de resultaten van de metingen aan hem wordt gerapporteerd.
4. Een bijzondere emissiefactor kan per huisvestingssysteem en per diercategorie
voor ten hoogste één huisvestingssysteem worden vastgesteld.
5. Op aanvragen als bedoeld in het tweede lid, die betrekking hebben op
eenzelfde huisvestingssysteem en dezelfde diercategorie, wordt in volgorde
van ontvangst beslist.
6. De beschikking tot vaststelling van een bijzondere emissiefactor wordt
gegeven binnen twintig weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 4
Een beschikking genomen op grond van artikel 4a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling
ammoniak en veehouderij wordt gelijkgesteld met een beschikking als bedoeld
in artikel 3, eerste lid, van deze regeling.
Artikel 5
Totdat een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.44
van de Wet milieubeheer met betrekking tot de maximale emissiewaarden van
kracht is, gelden voor de toepassing van de wet de waarden die zijn opgenomen
in bijlage 2.
Artikel 6
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking
treedt.
Artikel 7
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling ammoniak en veehouderij.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 21 april 2002.
De Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,J.P. Pronk.
Toelichting
1. Algemeen
Het wettelijke instrumentarium voor het aspect ammoniakemissie uit dierenverblijven
bij veehouderijen wordt mede gevormd door de Wet ammoniak en veehouderij (Wav),
die bijzondere regels bevat voor de beoordeling van de gevolgen van ammoniakemissie
bij de verlening van milieuvergunningen. Binnen afzienbare tijd zal dit wettelijke
kader worden aangevuld met emissie-eisen aan huisvestingssystemen (de `maximale
emissiewaarden'), vastgelegd in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij,
het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en het Besluit akkerbouwbedrijven
milieubeheer. De betreffende ontwerpbesluiten zijn op 23 mei 2001 in de Staatscourant
(Stcrt. 2001, 99) gepubliceerd.
In artikel 1, eerste lid, van de Wav is bepaald dat de emissiefactoren,
die nodig zijn voor het berekenen van de ammoniakemissie uit dierenverblijven
in een ministeriële regeling zullen worden opgenomen.
Artikel 1, derde lid, van de Wav bepaalt, dat totdat het Besluit ammoniakemissie
huisvesting veehouderij van kracht zal zijn, de maximale emissiewaarden die
nodig zijn voor het berekenen van de bedrijfsemissieplafonds van de Wav bij
ministeriële regeling kunnen worden vastgesteld.
De onderhavige regeling strekt tot uitvoering van artikel 1, eerste en
derde lid van de Wav.
2. Emissiefactoren en de berekening van de ammoniakemissie
Volgens artikel 1, tweede lid, van de Wav wordt voor de berekening van
de ammoniakemissie van een veehouderij het aantal dieren dat in de veehouderij
aanwezig mag zijn, vermenigvuldigd met de emissiefactoren. De emissiefactoren
zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.
Voor de meeste diercategorieën en huisvestingssystemen komen de emissiefactoren
overeen met de emissiefactoren zoals die in bijlage 4 van de inmiddels vervallen
Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij waren opgenomen.
Er zijn echter enkele wijzigingen:
- voor rundvee zijn jaarrond-emissiefactoren opgenomen;
- van enkele systemen zijn de emissiefactoren bijgesteld rekening houdend
met nieuwe gegevens en welzijnsnormen;
- bij een aantal diercategorieën zijn nieuwe emissiearme systemen
toegevoegd.
Deze wijzigingen worden nader toegelicht in de toelichting op bijlage
1.
De emissiefactoren uit bijlage 1 geven de emissie uit een huisvestingssysteem
onder gestandaardiseerde omstandigheden weer. De feitelijke emissie vanuit
een huisvestingssysteem zal in de praktijk vaak enigszins van de emissiefactor
afwijken. Dat is het gevolg van het grote aantal factoren dat de ammoniakemissie
vanuit een huisvestingssysteem beïnvloedt, waaronder bijvoorbeeld de
temperatuur, voersamenstelling of - zoals onder andere bij melkrundvee - verschillen
in beweidingduur. De omstandigheden in de praktijk zullen veelal niet exact
overeenkomen met de gestandaardiseerde omstandigheden, waaraan de emissiefactor
is gerelateerd. Dat de feitelijke emissie als gevolg daarvan enigszins van
de emissiefactoren kan afwijken is echter niet bezwaarlijk. Zowel de Wet ammoniak
en veehouderij als het ontwerpbesluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij
gaan uit van de emissie onder gestandaardiseerde omstandigheden, mede omdat
een representatieve bepaling van de daadwerkelijke ammoniakemissie per veehouderij,
waar ook consequenties aan zouden kunnen worden verbonden bij vergunningverlening
en handhaving, gelet op de vele factoren die op de emissie van invloed zijn,
niet goed mogelijk is.
Waar het gaat om het berekenen van het emissieplafond van de Wav en -
nadat het besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij in werking zal zijn
getreden - om het beoordelen of aan de maximale emissiewaarde van dat besluit
wordt voldaan, wordt dus niet naar de feitelijke emissies per dierplaats gekeken,
maar naar de in deze regeling opgenomen emissiefactoren.
De bij de in bijlage 1 opgenomen huisvestingssystemen behorende beschrijvingen
kunnen worden opgevraagd bij Infomil, telefoonnummer 070-3610575, te Den Haag.
3. Vaststelling bijzondere emissiefactor
Evenals de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij bevat onderhavige
regeling een mogelijkheid om een bijzondere emissiefactor vast te stellen
met het oog op toepassing van nieuwe emissie-arme huisvestingssystemen (artikel
3). Daardoor wordt het mogelijk gemaakt om bij deze nieuwe huisvestingssystemen
metingen te verrichten voor het bepalen van de definitieve emissiefactor.
Om voor een bijzondere emissiefactor in aanmerking te komen dient een huisvestingssysteem
onder andere bij te dragen aan de bescherming van het milieu tegen de gevolgen
van de ammoniakemissie. In de praktijk zal dat betekenen, dat van het huisvestingssysteem
potentieel een emissie mag worden verwacht die niet hoger is dan de voor de
desbetreffende diercategorie op grond van het Besluit ammoniakemissie huisvesting
veehouderij geldende maximale emissiewaarde. Totdat voor een diercategorie
een dergelijke waarde is vastgesteld, zal in de regel de verwachte emissie
niet hoger mogen zijn dan de emissie van de traditioneel toegepaste systemen.
Met bovenomschreven mogelijkheid om een bijzondere emissiefactor vast
te stellen wordt voortgebouwd op de vergelijkbare bepaling uit de vervallen
Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij. Anders dan in de Uitvoeringsregeling
kan echter geen bijzondere emissiefactor worden verleend met betrekking tot
experimenten met voermaatregelen. Dat betekent dat bij dergelijke experimenten
de emissiefactor geldt, die in bijlage 1 bij het huisvestingssysteem waarbinnen
de experimenten worden gehouden is vermeld. Onder de Uitvoeringsregeling is
overigens van de mogelijkheid om een bijzondere emissiefactor vast te stellen
voor experimenten met voermaatregelen nooit gebruik gemaakt.
Artikel 4 bepaalt, dat onder de Uitvoeringsregeling toegekende bijzondere
emissiefactoren door de desbetreffende veehouderijen ook onder de Wav gebruikt
kunnen blijven worden.
4. Maximale emissiewaarden voor de berekening van emissieplafonds
Voor bestaande veehouderijen waarvan de dierenverblijven geheel of gedeeltelijk
zijn gelegen binnen een kwetsbaar gebied of een zone van 250 meter daaromheen
geldt op grond van de Wav bij uitbreiding van het aantal dieren van een of
meer diercategorieën een emissieplafond.
Dit emissieplafond is in beginsel gelijk aan de ammoniakemissie die een
veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding zou mogen veroorzaken, indien de
emissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde. Artikel
1, derde lid van de Wav bepaalt, dat totdat het Besluit ammoniakemissie huisvesting
veehouderij, waarin de maximale emissiewaarden zullen worden opgenomen, van
kracht is, de maximale emissiewaarden bij ministeriële regeling kunnen
worden vastgesteld. Van deze mogelijkheid wordt met onderhavige regeling gebruik
gemaakt. De maximale emissiewaarden zijn opgenomen in bijlage 2. Deze maximale
emissiewaarden gelden alleen voor de toepassing van de Wav (de berekening
van de bedrijfsemissieplafonds), en kunnen niet worden gebruikt voor toepassing
van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer, de zogenaamde `alara
afweging'. Die afweging zal het bevoegd gezag totdat het Besluit ammoniakemissie
huisvesting in werking treedt zelf dienen te maken.
De maximale emissiewaarden uit onderhavige regeling gelden aldus totdat
het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij in werking treedt. Vanaf
dat moment gelden immers de maximale emissiewaarden van dat besluit, dan wel,
indien in dat besluit voor een bepaalde diercategorie geen maximale emissiewaarde
is opgenomen, de emissiefactoren behorende bij het betreffende huisvestingssysteem
(artikel 1, derde lid van de Wav) . De in onderhavige regeling opgenomen waarden
komen voor de meeste diercategorieën overeen met de in het ontwerpbesluit
ammoniakemissie huisvesting veehouderij voorgestelde waarden. Het is niet
uitgesloten, dat de waarden in het definitieve besluit van de ontwerpwaarden
zullen afwijken, als gevolg van de in het kader van de publicatie van het
ontwerpbesluit ingebrachte zienswijzen. Mocht in het definitieve besluit voor
een bepaalde diercategorie uiteindelijk een soepeler emissiewaarde dan in
het ontwerp besluit worden opgenomen, dan zal dat voor bedrijven binnen de
kwetsbare gebieden en de zones daaromheen die dieren van de desbetreffende
diercategorie houden betekenen, dat het emissieplafond op grond van de Wav
iets zal stijgen, waardoor meer ruimte voor uitbreiding kan ontstaan. Voor
eventueel op dat moment lopende vergunningprocedures die met gebruikmaking
van de tijdelijk maximale emissiewaarden van onderhavige regeling zijn getoetst,
is dat niet bezwaarlijk. Immers, wanneer de vergunning uitgaande van de tijdelijke
maximale emissiewaarden uit deze regeling verleend kan worden, zal deze ook
in geval van enige verruiming van een maximale emissiewaarde verleend kunnen
worden.
Voor melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar wijkt de maximale emissiewaarden
wel af van het ontwerpbesluit. In het ontwerpbesluit was een maximale emissiewaarde
opgenomen, uitgaande van het emissiearm huisvestingssysteem loopstal met sleufvloer
en mestschuif (4,4 kg NH3 per dierplaats per jaar). De maximale
emissiewaarde had (evenals de in de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij
opgenomen emissiefactor) betrekking op de periode van oktober tot mei. De
maximale emissiewaarde in onderhavige regeling is, evenals de emissiefactoren
in bijlage 1, uitgedrukt als jaarrond-emissie (zie voor nadere uitleg toelichting
op bijlage 1). De waarde is gebaseerd op een traditioneel systeem met beweiding.
Dit in overeenstemming met de tijdens de behandeling van de Wet ammoniak en
veehouderij in de Tweede Kamer aangenomen motie-Ter Veer (Kamerstukken II
2001/2002, 27 835 en 27 836, nr. 18) waarin de regering werd verzocht bij
de AMvB huisvesting af te zien van de verplichting om bij nieuwbouw van melkveestallen
emissiearm te bouwen, indien weidegang wordt toegepast en ureumuitscheiding
beneden de norm is.
De maximale emissiewaarden dienen te worden toegepast bij berekening van
het emissieplafond als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b en artikel
7, eerste lid, onder a, van de wet.
Voor veehouderijen die onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van
de Interimwet ammoniak en veehouderij (dus op 31 december 2001) een melkrundveehouderij
waren en uitsluitend in melkrundvee uitbreiden bevat de wet een afwijkend
plafond. Dit is vastgelegd in artikel 5, eerste lid, onder c en artikel 7,
eerste lid, onder b, van de wet. Het plafond komt overeen met de ammoniakemissie
die een melkrundveehouderij met 110 stuks melkvee en 77 stuks vrouwelijk jongvee
in geval van oprichting zou veroorzaken indien de ammoniakemissie per dierplaats
gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde. Voor melkvee dient bij de berekening
van dat plafond aldus de maximale emissiewaarde uit bijlage 2 te worden toegepast
(9,5 kg NH3 per dierplaats per jaar), terwijl voor vrouwelijk jongvee
bij het ontbreken van een maximale emissiewaarde, conform artikel 1, derde
lid van de wet, met de emissiefactor behorende bij het betrokken huisvestingssysteem
moet worden gerekend (3,9 kg NH3 per dierplaats per jaar). Dit
leidt tot een emissieplafond van 1345,3 kg NH3 per jaar.
Toelichting op de bijlagen
Bijlage 1
Voor de meeste diercategorieën en huisvestingssystemen komen de in
bijlage 1 opgenomen emissiefactoren overeen met de emissiefactoren zoals die
in bijlage 4 van de inmiddels vervallen Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij
waren opgenomen (zie voor laatste versie bijlage 4 van de Uitvoeringsregeling
Staatscourant 2000, 244, gerectificeerd bij Staatscourant 2000, 251).
Wijzigingen ten opzichte van die bijlage zijn hieronder, voor zover nodig,
nader toegelicht.
Emissiefactoren voor de diercategorie rundvee
De emissiefactoren voor rundvee zijn aangepast aan de hand van recente
onderzoeksresultaten.
Naar aanleiding van het onderzoek `Naar een jaarrond-emissie van ammoniak
uit melkveestallen', uitgevoerd door IMAG, Praktijkonderzoek veehouderij en
het CLM, is geconstateerd, dat inmiddels voldoende gegevens beschikbaar zijn
om over te gaan tot gebruik van jaarrond-emissiefactoren. De tot nu toe in
de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij voor melkrundvee gebruikte
emissiefactoren hadden betrekking op een stalperiode van oktober tot mei.
Het gebruik van jaarrond-factoren is ook wenselijk met het oog op het berekenen
van het, al dan niet gecorrigeerd, bedrijfsemissieplafond bij veehouderijen
met meerdere diercategorieën. Vooral wanneer sprake is van omwisseling
tussen de verschillende diercategorieën binnen het plafond moeten de
gebruikte emissiefactoren dezelfde periode betreffen.
Bij de keuze voor een jaarrond-emissiefactor speelt de vraag, van welk
beweidingsysteem moet worden uitgegaan. De emissiefactoren geven immers de
emissie vanuit de dierenverblijven aan. Wanneer het vee in de zomerperiode
beweid wordt, is het gedurende een deel van het jaar niet in het dierenverblijf
aanwezig, en is de jaarrond-emissie vanuit het dierenverblijf aldus lager.
Bij de in de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij gehanteerde emissiefactoren
voor de stalperiode van oktober tot mei speelde dit niet, omdat in die periode
nagenoeg al het vee op stal staat. In de zomer worden in de praktijk echter
een aantal beweidingsystemen onderscheiden:
- onbeperkt weiden: dieren lopen in de weide (20 uur per dag), met uitzondering
van de tijd kort voor, tijdens en kort na het melken (2 uur 's morgens en
2 uur 's middag);
- beperkt weiden: dieren worden tussen beide melkbeurten overdag geweid
(één periode van ca. 10 uur per dag in de weide) en blijven
's nachts op stal;
- siëstabeweiding: dieren worden na elke melkbeurt een beperkte periode
geweid (ca. 10 uur per dag in de weide, opgesplitst in 2 perioden);
- summerfeeding: de dieren worden permanent opgestald en krijgen daar
kuilvoer (gras/mais) en krachtvoer;
- zomerstalvoedering: de dieren worden permanent opgestald en krijgen
daar vers gras en krachtvoer.
Er is voor gekozen om niet voor alle bovenstaande beweidingsystemen een
aparte emissiefactor in de regeling op te nemen. Wel wordt onderscheid gemaakt
tussen beweiden en permanent opstallen. Onder beweiden valt onbeperkt weiden,
beperkt weiden en siëstabeweiding - beweidingsystemen, waarbij het vee
gedurende een aantal maanden een substantieel deel van de dag buiten het dierenverblijf
is, waardoor de jaarrond-emissie vanuit het dierenverblijf lager is dan bij
(nagenoeg) permanent opstallen. De voor beweiden in de bijlage opgenomen factoren
gaan uit van het in de praktijk meest voorkomende beweidingsysteem - beperkt
weiden.
Bij de grupstal is geen factor voor permanent opstallen opgenomen, omdat
in de praktijk permanent opstallen in combinatie met de grupstal niet voorkomt.
Een andere parameter, die van belang is bij de keuze van de emissiefactor
voor melkrundvee, zijn de voermaatregelen waarvan de (gestandaardiseerde)
factor uitgaat. Uit recent onderzoek is namelijk gebleken, dat bij melkrundvee
de voermaatregelen een grote invloed hebben op de ammoniakemissie. Ook blijkt
uit het onderzoek, dat het ureumgehalte in de tankmelk een goede maat is voor
de voermaatregelen. De in de bijlage opgenomen emissiefactoren corresponderen
met een ureumgehalte van 25 mg/100g melk. Dit komt overeen met het landelijk
gemiddeld ureumgehalte in 2001.
Aanpassing emissiefactoren voor pluimvee aan welzijnsnormen
De ammoniakemissie uit de batterijsystemen bij deze diercategorie wordt
in belangrijke mate beïnvloed door de voorwaarden die Richtlijn 1999/74/EG
van 19 juli 1999 stelt ter bescherming van legkippen. Op grond van deze richtlijn
is vanaf 1-1-2003 het bouwen of voor het eerst in gebruik nemen van traditionele
batterijsystemen (in de terminologie van de richtlijn: de niet aangepaste
kooien) verboden. Bestaande batterijen zijn vanaf 1 januari 2012 verboden.
Voor zowel nieuwe als bestaande batterijen moet daarbij vanaf 1 januari 2003
worden voldaan aan eisen die de richtlijn stelt. Deze eisen betreffen een
toename van de netto ruimte per kip van 450 cm2 naar 550 cm2, en zullen een toename van de ammoniakemissie tot gevolg hebben. Deze
toename bedraagt ongeveer 20%. De emissiefactoren in bijlage 1 zijn daarom
ten opzichte van de emissiefactoren van bijlage 4 van de Uitvoeringsregeling
ammoniak en veehouderij met 20% opgehoogd.
Aanpassing emissiefactor voor overige systemen bij vleeskuikens
Naar aanleiding van nieuwe gegevens is de emissiefactor voor traditionele
huisvesting bij vleeskuikens verhoogd tot 0,080.
Nieuwe systemen
Hoofdcategorie A: Rundvee
Bij de diercategorie vleeskalveren tot 8 maanden is een emissie-arm huisvestingssysteem
toegevoegd: de mechanisch geventileerde stal met een chemisch luchtwassysteem
met een emissiereductie van 90% (A 4.1). De emissiefactor van dit systeem
is 0,3 kg NH3 per dierplaats per jaar. Deze emissiefactor geldt
alleen als alle stallucht via de luchtwasser wordt afgevoerd.
Hoofdcategorie D: Varkens
Bij de categorie D 3 (vleesvarkens) is een huisvestingssysteem voor scharrelvleesvarkens
toegevoegd: de beddenstal (D 3.3.1). De vleesvarkens kunnen gebruik maken
van rustboxen, die aan de voorzijde zijn voorzien van een strokengordijn.
De wanden, de vloer en het (opklapbare) deksel zijn van isolerend materiaal
gemaakt. De temperatuur in de bedden is aanzienlijk hoger dan de ruimtetemperatuur.
Dit systeem is geschikt voor toepassing bij natuurlijke ventilatie. In dit
stalsysteem is een duidelijk afgebakende ligruimte aanwezig (de bedden), een
eet- en activiteitsruimte (dichte vloer met enig stro) en een mestruimte.Het
emitterend oppervlak wordt beperkt. Tot 50 kg levend gewicht mag het emitterend
oppervlak max. 014 m2 per dier zijn; na 50 kg levend gewicht is
het emitterend oppervlak max. 0,29 m2 per dier. De emissiefactor
van dit systeem is 1,9 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Hoofdcategorie E: Kippen
Voor de systemen met batterijhuisvesting met mestdroging op mestbanden
is, zowel voor de subcategorieën E 1 als E 2, de chemische luchtwasser
toegevoegd (E 1.5.3 en E 1.5.4, respectievelijk E 2.5.3 en E 2.5.4). Omdat
de chemische luchtwasser, mits goed uitgevoerd en toegepast, 90% van de in
de lucht aanwezige ammoniak verwijdert, is de emissiefactor voor deze categorieën
op 10% gesteld van de emissie zonder een chemische luchtwasser. Deze emissiefactor
geldt alleen als alle stallucht via de luchtwasser wordt afgevoerd.
Bij de diercategorie opfokhennen is voor de volledigheid het batterijsysteem
met mestbandbeluchting en bovenliggende droogtunnel (Groen Label BB 99.06.071)
toegevoegd (E 1.6). Dit systeem was reeds voor de diercategorie legkippen
opgenomen, maar is incidenteel ook bij opfokhennen toegepast.
Verder is een systeem toegevoegd voor scharrelkippen (E 2.12). In dit
systeem worden de kippen gehuisvest op twee verdiepingen in de stal. In beide
verdiepingen wordt de mest die door de roosters valt met behulp van banden
twee maal per week afgevoerd.
Vooruitlopend op de Europese regelgeving waren in de stal 9 dieren per
m2 opgezet.
Voor de diercategorieën opfokhennen en legkippen is een emissiefactor
voor overige huisvestingssystemen toegevoegd, zodat er geen onduidelijkheid
kan ontstaan over de te hanteren emissiefactor in gevallen waarin een huisvestingssysteem
niet afzonderlijk is vermeld.
Bij de diercategorie ouderdieren van vleeskuikens is verwijzing naar eindnoot
6 en de nageschakelde technieken toegevoegd. In de meeste gevallen wordt overigens
de mest direct afgevoerd, maar daar waar dat niet het geval is, vindt ook
emissie vanuit de opslag en/of bewerking van mest plaats, en dient deze emissie
bij de emissie van het huisvestingssysteem te worden opgeteld.
Bij de diercategorie vleeskuikens is het huisvestingssysteem grondhuisvesting
met vloerverwarming en vloerkoeling toegevoegd (E 5.5). Het systeem wordt
ook Kombideksysteem genoemd. Het systeem is voorzien van betonvloer met daarop
strooiselmateriaal waarin de dieren los worden gehouden. In de vloer zijn
op een isolatielaag warmtewisselaars aangebracht voor de verwarming of koeling
van de vloer en het strooisel. De emissiefactor van dit systeem is 0,045kg
NH3 per dierplaats per jaar.
Hoofdcategorie F: Kalkoenen
Ook bij de vleeskalkoenen is een chemische luchtwasser opgenomen (F 4.3).
Op basis van dezelfde redernering als bij hoofdcategorie E is ook hier 90%
reductie toegepast ten opzichte van de emissiefactor voor de overige huisvestingssystemen.
Bijlage 2
Bij de maximale emissiewaarde voor vleesvarkens is aangesloten bij de
waarde voor overige situaties uit het ontwerpbesluit ammoniakemissie huisvesting
veehouderij (daarnaast bevatte het ontwerpbesluit nog een waarde voor nieuwbouw).
Omdat de in deze regeling opgenomen `tijdelijke' maximale emissiewaarde slechts
dient voor de berekening van het emissieplafond uitgaande de bestaande situatie
(`de emissie die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding zou mogen veroorzaken,
indien de emissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde'),
ligt het in de rede om de waarde voor bestaande situaties te gebruiken, en
niet de waarde voor nieuwbouw.
Bij ouderdieren van vleeskuikens en vleeskuikens is, evenals bij andere
diercategorieën,
een uitzondering opgenomen voor dieren die worden gehouden overeenkomstig
de biologische productiemethoden.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.P. Pronk.