Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds

14 maart 2002

Nr. FF/2002/189

Het bestuur van het Faunafonds,

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

de wet: de Flora- en faunawet;

het bestuur: het bestuur van het Faunafonds;

LASER: de teammanager van LASER, Postbus 1191, 3300 BD te Dordrecht;

landbouw: akkerbouw, weidebouw; veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande;

bosbouw: bedrijfsmatige bosbouw;

visserij: bedrijfsmatige visserij, waaronder mosselteelt, oesterteelt en viskwekerij;

taxateur: één voor een door het bestuur van het Faunafonds aangewezen taxatiebureau werkzame taxateur.

§ 2. Verzoeken om een tegemoetkoming

Artikel 2

Het bestuur kan de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.

1. Een verzoek voor een tegemoetkoming wordt bij LASER ingediend op een daartoe door het bestuur vastgesteld formulier met bijlagen.

2. Het verzoek moet door de aanvrager per post worden ingediend uiterlijk binnen 7 werkdagen, nadat deze de schade, die door een beschermde inheemse diersoort is veroorzaakt, heeft geconstateerd.

3. Schade welke niet binnen 7 werkdagen na constatering door de verzoeker op het bij lid 1 vermelde formulier met bijlagen bij LASER is ingediend, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Een pro-formaverzoek wordt niet beschouwd als een verzoek voor een tegemoetkoming.

Artikel 3

1. LASER tekent de datum van ontvangst van het verzoek aan op het formulier waarmee het verzoek is ingediend en zendt de aanvrager een bewijs van ontvangst, waarin de datum van ontvangst van het verzoek is vermeld.

2. Indien het formulier onjuist of onvolledig is ingevuld dan wel indien de in het formulier genoemde bijlagen ontbreken dan wijst LASER de aanvrager schriftelijk daarop en stelt deze gedurende een periode van tien werkdagen in de gelegenheid de aanvraag aan te vullen.

Artikel 4

1. Zodra LASER heeft vastgesteld dat het formulier volledig is ingevuld, door de aanvrager is ondertekend en van de voorgeschreven bijlagen is voorzien, stelt LASER daarvan een dossier samen.

2. Het dossier wordt na samenstelling onverwijld doorgezonden naar het secretariaat van het fonds.

§ 3 Taxatie van de schade

Artikel 5

1. De hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade wordt, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.

2. De aanvrager zal het gewas, de teelt of de producten, waarop het verzoek voor een tegemoetkoming betrekking heeft, niet eerder oogsten dan wel verkopen of anderszins van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade door een taxateur definitief is getaxeerd.

3. De taxateur stelt, met inachtneming van de door het bestuur vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat. De eindverantwoordelijke persoon van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, parafeert het taxatierapport voor interne controle en zendt het taxatierapport aan het secretariaat van het Faunafonds. Gelijktijdig zendt de taxateur het formulier `bevestiging taxatie grondgebruiker' aan de aanvrager.

4. De aanvrager wordt gedurende acht werkdagen in de gelegenheid gesteld opmerkingen op het formulier `bevestiging taxatie grondgebruiker' bij het secretariaat van het Faunafonds kenbaar te maken.

5. Indien de aanvrager van de in het vorige lid geboden gelegenheid gebruik wenst te maken, vermeldt hij zijn opmerkingen in het daartoe bestemde gedeelte van het formulier en zendt het formulier naar het secretariaat van het Faunafonds.

6. De taxateur kan worden gevraagd de reactie van de aanvrager van commentaar te voorzien. In dat geval zendt hij dat commentaar zo spoedig mogelijk naar het secretariaat van het Faunafonds terug. Een afschrift van zijn commentaar zendt de taxateur aan de aanvrager.

§ 4. Beoordeling van het verzoek om een tegemoetkoming

Artikel 6

1. Uitsluitend voor schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de wet genoemde soorten, welke door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of bedrijfsmatige visserij is veroorzaakt, kan het bestuur een tegemoetkoming verlenen.

2. Uitsluitend aanvragers die hun hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van hun bestaan vinden of plegen te vinden in de landbouw - waarvan dient te blijken doordat zij beschrijvingsbiljetten bestemd tot het doen van opgave van de landbouwkundige en technische gegevens van hun onderneming bij LASER hebben ingeleverd -, de bosbouw of de visserij komen voor een tegemoetkoming in aanmerking.

3. De percelen, daaronder wateren begrepen, waarop schade is aangericht, dient de aanvrager op titel van eigendom, erfpacht, een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden pachtovereenkomst, dan wel een schriftelijke gebruikersovereenkomst voor een periode langer dan 6 maanden, in gebruik te hebben voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw, bedrijfsmatige bosbouw of bedrijfsmatige visserij.

Artikel 7

1. De hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 wordt door het bestuur vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.

2. Een tegemoetkoming wordt slechts verleend, indien het door de taxateur getaxeerde schadebedrag tenminste € 115,00 bedraagt.

Artikel 8

1. Het bestuur zal een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.

2. Maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperkingen van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen staan vermeld in het door het bestuur vastgestelde Handboek Faunaschade. Indien een grondgebruiker een niet in het Handboek Faunaschade vermeld verjaagmiddel wil aanwenden, legt hij het gebruik van het middel vooraf schriftelijk voor aan het bestuur.

3. Een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid onderdeel a en b van de wet en waarvoor ingevolge artikel 68 van de wet een ontheffing kan worden verleend, wordt slechts toegekend indien:

a. de ontheffing op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de betreffende provincie is geweigerd;

b. de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.

4. Voor gewassen, teelten of overige producten, welke door de plaats, het moment of de wijze van telen of houden bijzonder kwetsbaar zijn voor schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b van de wet kan het bestuur een verhoogd eigen risico instellen.

5. Een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 bedraagt ten hoogste 95% van de door de taxateur vastgestelde schade.

6. In bijzondere gevallen kan het bestuur besluiten de tegemoetkoming te bepalen op 100% van de door de taxateur getaxeerde schade.

§ 5 Gevallen waarin geen tegemoetkoming wordt verleend.

Artikel 9

1. Geen tegemoetkoming wordt verleend:

a) Indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort, welke krachtens artikel 65 van de wet bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort welke in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanricht.

b) Indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort, welke krachtens artikel 65 van de wet bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort welke in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanricht en voor het verjagen van die schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt, tenzij naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze van de vrijstelling gebruik is gemaakt en er desondanks bedrijfsmatige schade is opgetreden.

c) Voor schade veroorzaakt door wild waarop de jacht geopend is, tenzij naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze van de jachtuitoefening gebruik is gemaakt en er desondanks bedrijfsmatige schade is opgetreden.

d) Voor schade op percelen welke zijn gelegen binnen de bebouwde kom, binnen de afpalingskring van een geregistreerde eendenkooi - met uitzondering van schade door ganzen en smienten in de periode van 1 september tot en met 30 april - of binnen een straal van 500 meter van een vuilstortplaats.

e) Voor schade welke is aangericht aan materialen welke worden aangewend voor het (tijdelijk) afdekken van gewassen.

f) Indien het risico van schade door een beschermde inheemse diersoort verzekerbaar is bij ten minste twee in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen.

g) Indien schade is aangericht op gronden:

I. waarvoor een pachtovereenkomst ingevolge artikel 70 van de Pachtwet (natuurpacht) is afgesloten,

II. waarvoor met een natuurterreinbeherende instantie een pachtovereenkomst is gesloten en de pachtprijs lager is dan € 150,00 per ha,

III. welke in het kader van de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument,

IV. indien schade is aangericht op gronden welke feitelijk niet voor landbouwkundige doeleinden worden aangewend.

h) Indien schade is aangericht op gronden waarvoor een vergoeding is verleend voor het opvangen van ganzen of knobbelzwanen en de schade is aangericht door overige ganzen, zwanen, meerkoeten of eendensoorten.

i) Indien schade is aangericht aan gebouwen, installaties, bouwwerken, geoogste gewassen, opgeslagen of verpakte voedergewassen.

j) Indien schade is aangericht aan voertuigen, (lucht)vaartuigen of overige vervoermiddelen.

k) Indien, door handelingen of het nalaten daarvan door de aanvrager, de taxateur de schade niet meer kan taxeren.

2. In bijzondere gevallen kan het bestuur besluiten, in afwijking van hetgeen in dit artikel is bepaald, een tegemoetkoming te verlenen.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2002.

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Dordrecht, 14 maart 2002.
Het bestuur van het faunafonds,
de voorzitter, J.S. Huys,
de secretaris, H. Revoort.

Toelichting

Algemeen

Onder de Jachtwet bestond de mogelijkheid een tegemoetkoming te vragen voor de schade, die diersoorten die onder de Jachtwet waren beschermd, aan landbouwgewassen en -teelten aanrichtten. De verzoeken werden, na advisering door de provinciale wildschadecommissie, door het Jachtfonds beoordeeld. Een tegemoetkoming in de geleden schade werd doorgaans verleend voor diersoorten waarop de jacht het gehele of een gedeelte van het jaar was gesloten. De bekostiging van deze vergoedingen kwam voor het overgrote deel voor rekening van het rijk. Schade door diersoorten waarop de jacht een deel van het jaar was geopend, werd voldaan uit de bijdragen die jachtaktehouders aan het Jachtfonds afdroegen. Schade veroorzaakt door diersoorten, waarop de jacht het gehele jaar was geopend, werd niet vergoed.

Voor schade aan landbouwgewassen veroorzaakt door vogelsoorten, die op grond van de Vogelwet beschermd waren verklaard, kon eveneens bij het Jachtfonds een vergoeding worden gevraagd. Hoewel de mogelijkheid van vergoeding van dergelijke schade niet in de Vogelwet was opgenomen, heeft de toenmalige Staatssecretaris van CRM in 1982 het Jachtfonds verzocht op dergelijke verzoeken namens hem te beslissen. De bekostiging van die vergoedingen kwamen volledig voor rekening van het rijk.

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet vervangt de Jachtwet, de Vogelwet, de Wet Bedreigde Uitheemse diersoorten en het op soortenbescherming gerichte deel van de Natuurbeschermingswet. In de wet worden regels gesteld met betrekking tot de bescherming van planten- en diersoorten en bevat de voorwaarden waaronder van de beschermingsregels kan worden afgeweken. Voorts worden in de wet belangrijke bevoegdheden gedecentraliseerd naar de provincies, wordt het beschermingsregime voor planten- en diersoorten uitgebreid en worden regels gesteld met betrekking tot de uitoefening van de jacht. De ethische erkenning van de waarden van het individuele dier wordt vorm gegeven door het opnemen van de intrinsieke waarde van het dier in de considerans van de wet.

Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet zal een deel van het takenpakket van het Jachtfonds worden overgenomen door het Faunafonds. Het Faunafonds is een bij de Flora- en faunawet ingesteld zelfstandig bestuursorgaan, dat onder meer tot taak heeft te beslissen op aanvragen voor tegemoetkomingen in door bij de Flora- en faunawet beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade. De provincies gezamenlijk zijn verantwoordelijk gesteld voor de bekostiging van de door het Faunafonds te verlenen tegemoetkomingen in de schade. Het Ministerie van LNV levert een substantiële bijdrage aan het Faunafonds.

Voor algemene informatie omtrent de gevolgen van de invoering van de Flora- en faunawet in het algemeen en het Faunafonds in het bijzonder wordt verwezen naar de website van het Faunafonds; www.faunafonds.nl.

In de Flora- en faunawet is onder meer bepaald dat een belanghebbende die schade ondervindt, aangericht door beschermde inheemse diersoorten, zich tot het Faunafonds kan wenden met een verzoek die schade te vergoeden. De Minister van LNV kan, in overeenstemming met de colleges van gedeputeerde staten van de provincies, regels stellen met inachtneming waarvan het Faunafonds op een aanvraag voor een tegemoetkoming dient te beslissen. Zowel de Staatssecretaris van LNV als de provincies hebben te kennen gegeven dergelijke regels vooralsnog niet te zullen treffen. Daarom is het noodzakelijk dat het bestuur van het Faunafonds zelf beleidsregels bekendmaakt omtrent de wijze van indiening van het verzoek voor een tegemoetkoming alsmede de criteria waaraan een verzoek voor een tegemoetkoming wordt getoetst. In de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds zijn die regels door het bestuur van het Faunafonds krachtens artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht vastgesteld en worden deze door middel van publicatie in onder meer de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikelsgewijze toelichting:

In de artikelen 2, 3 en 4 wordt de wijze van indiening van een verzoek voor een tegemoetkoming geregeld. Belangrijk daarbij is dat schade zo spoedig mogelijk bij het Faunafonds wordt gemeld. Het Faunafonds is dan in de gelegenheid zijn consulent faunazaken ter plaatse een onderzoek naar de schadeveroorzakende diersoorten en de omvang van de schade te laten instellen, zodat deze de grondgebruiker kan adviseren hoe verder gaande schade kan worden voorkomen of beperkt.

Artikel 5 regelt de wijze waarop de schade wordt vastgesteld. Het Faunafonds heeft een viertal taxatiebureaus aangewezen, wiens taxateurs de schade veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten, taxeren. Uitsluitend schadeverzoeken waarbij een door het Faunafonds aangewezen taxateur de schade heeft getaxeerd, worden door het bestuur in behandeling genomen. Hiervoor is gekozen omdat de taxaties moeten worden opgesteld met inachtneming van door het bestuur van het Faunafonds vastgestelde richtlijnen voor taxatie van faunaschade. De aangewezen taxatiebureaus hebben schriftelijk bevestigd dat zij overeenkomstig die richtlijnen zullen taxeren.

Voorts is voorzien in een mogelijkheid dat de aanvrager zijn opmerkingen op de taxatie kan vermelden, dat de taxateur die opmerkingen van commentaar voorziet en dat de aanvrager kennis kan nemen van het commentaar van de taxateur.

In de artikelen 6 tot en met 8 is vastgelegd hoe het verzoek voor de tegemoetkoming wordt beoordeeld.

Daarbij heeft het bestuur in de eerste plaats bepaald welke schade in aanmerking wordt genomen en dat uitsluitend personen die - voor een substantieel deel - hun hoofdberoep in de land-, bosbouw of visserij hebben, voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen. Daartoe is besloten overwegende dat door het hoge beschermingsniveau van de wet bepaalde individuen in de samenleving schade lijden doordat bij de wet beschermde inheemse soorten schade toebrengen aan gewassen of bepaalde teelten. Als die personen voor wat betreft hun inkomen (mede) afhankelijk zijn van de opbrengsten van die gewassen of die teelten dan acht het bestuur het redelijk dat die personen (gedeeltelijk) voor die schade worden gecompenseerd. Overeenkomstig de regeling van het Jachtfonds komen kleine schadebedragen niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Het bestuur heeft besloten dat bedrag te stellen op € 115,00. Bij het Jachtfonds was dat bedrag f 250,00. Ingeval de schade meer bedraagt dan de drempel, dan wordt de drempel niet in mindering op de tegemoetkoming gebracht.

Voorts is van belang dat de grondgebruiker zelf al het mogelijke dat in redelijkheid van hem kan worden verlangd, heeft ondernomen om schade zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Het bestuur heeft daartoe ter voorlichting van grondgebruikers het Handboek Faunaschade vastgesteld. In dat Handboek worden voor de verschillende schadeveroorzakende diersoorten per gewas mogelijkheden opgesomd die de grondgebruiker en soms zijn jachthouder kan treffen om de schade zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Het bestuur zal niet verlangen dat de grondgebruiker alle in het Handboek opgesomde maatregelen zal hebben getroffen, alvorens hij voor een tegemoetkoming in aanmerking wordt gebracht. Wel meent het bestuur dat in redelijkheid van de grondgebruiker kan worden gevergd dat hij een aantal van de in het Handboek Faunaschade voor het betreffende gewas of teelt opgesomde maatregelen of andere effectieve maatregelen om schade te voorkomen of te beperken heeft getroffen. De maatregelen dienen gevarieerd te worden aangewend. De taxateur zal bij zijn taxatie de door de grondgebruiker aangewende maatregelen ter voorkoming of bestrijding van de schade in zijn taxatierapport vermelden. Teneinde innovatieve verjaagmaatregelen te stimuleren heeft het bestuur de mogelijkheid geopend ook niet in het Handboek vermelde verjaagmethoden toe te staan. Wel is het daarbij noodzakelijk dat de grondgebruiker, voordat hij het nieuwe middel gaat uittesten, de verwachte werking schriftelijk toelicht aan het bestuur. Eventueel kan de consulent faunazaken ter plaatse nader onderzoek instellen. Indien het bestuur van het Faunafonds de grondgebruiker toestemming verleent het door hem voorgestelde middel te testen zal de faunabeheereenheid, in wiens werkgebied het schadeperceel is gelegen, van die toestemming in kennis worden gesteld.

In de Flora- en faunawet is de grondgebruiker degene die verantwoordelijk is voor het voorkomen en beperken van door beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade, met uitzondering van schade veroorzaakt door de vijf bejaagbare soorten. Voor die bejaagbare soorten draagt de jachthouder mede een verantwoordelijkheid. Voor schadeveroorzakende diersoorten waarvoor de jachthouder geen verantwoordelijkheid draagt, kan de grondgebruiker een ontheffing krachtens artikel 68 van de wet aanvragen ten behoeve van zijn jachthouder om die diersoorten te doden. Het bestuur meent dat het aanvragen van een ontheffing krachtens artikel 68 ook één van de mogelijkheden is om (dreigende) belangrijke landbouwschade te voorkomen of te beperken. Met andere woorden als de grondgebruiker een dergelijke ontheffing niet heeft aangevraagd dan zal in beginsel geen tegemoetkoming worden verleend. Het bestuur zal met gedeputeerde staten van provincies bezien of en zo ja in welke gevallen het aanvragen van een ontheffing krachtens artikel 68 van de Flora- en faunawet achterwege kan blijven, indien kan worden aangetoond dat afschot van schadeveroorzakende diersoorten nauwelijks of geen effect sorteert op het voorkomen of beperken van de schade door die diersoort.

Van belang is dat de aanvraag voor een ontheffing door gedeputeerde staten van de provincie met de hoogst mogelijke spoed in behandeling wordt genomen en dat de beslissing daaromtrent snel bekend wordt gemaakt. Het bestuur acht een behandelingstermijn van maximaal 10 dagen acceptabel. Gedurende die periode kan in redelijkheid nog van een grondgebruiker worden gevergd dat hij met het treffen van extra inspanningen tracht nieuwe schade te voorkomen of te beperken. Duurt de beoordeling langer dan 10 dagen dan meent het bestuur dat de grondgebruiker voor de na die periode ontstane schade voor een tegemoetkoming in aanmerking moet komen. Wordt een ontheffing verleend dan zal ook de schade die gedurende de behandelingsperiode van de ontheffingsaanvraag, welke ondanks de inspanningen van de grondgebruiker nog is ontstaan, bij de taxatie van de omvang van de schade worden betrokken. Als gedeputeerde staten van de provincie op inhoudelijke gronden een ontheffing weigert, acht het bestuur een tegemoetkoming in de schade op zijn plaats.

Het Faunafonds kan uitsluitend voor bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten een tegemoetkoming verlenen. Voor teelten, die vanwege de plaats waar de teelt geschiedt, het moment van telen of de wijze van telen een extra risico op schade in zich hebben, kan het bestuur een verhoogd ondernemersrisico instellen. Geen vergoeding wordt verleend voor structuurschade aan gronden, doordat beschermde inheemse diersoorten die gronden hebben betreden.

Het Faunafonds zal de tegemoetkoming bepalen op 95% van het door de taxateur getaxeerde schadebedrag. Voor diersoorten welke op geen enkele wijze mogen worden ver- of bejaagd kan het bestuur besluiten de schade volledig te vergoeden.

In artikel 9 is vastgelegd voor welke gevallen het Faunafonds geen tegemoetkoming verleent. Deze gevallen sluiten aan bij de voorzieningen die de wet biedt om schade te voorkomen of te beperken. Zo is onder meer bepaald dat voor schade aangericht door diersoorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade veroorzaken (mol, konijn en houtduif) geen tegemoetkoming wordt verleend. Reden hiervoor is dat er het gehele jaar voor zowel grondgebruiker als jachthouder voldoende mogelijkheden bestaan schade aan de landbouw door die diersoorten te voorkomen dan wel te beperken. Het Faunafonds sluit hiermee aan bij het beleid van het Jachtfonds voor zogenoemde artikel 8, eerste lid, Jachtwet diersoorten.

Schade veroorzaakt door diersoorten op percelen die zijn gelegen binnen de bebouwde kom, binnen de afpalingskring van een eendenkooi of op percelen, of binnen een straal van 500 meter afstand van een vuilstortplaats, komen evenmin voor een tegemoetkoming in aanmerking. Het bestuur meent dat in dergelijke gevallen de grondgebruiker kan voorzien dat bepaalde maatregelen om schade te voorkomen of te beperken niet mogen worden aangewend. Immers is te voorzien dat die diersoorten schade aan zijn gewas kunnen aanrichten, dan wel dat een derde (de eigenaar van de vuilstortplaats) voor de schade aangesproken kan worden. Voor overwinterende ganzen en smienten wordt, gelet op de internationale verantwoordelijkheid voor trekkende diersoorten, op deze regel een uitzondering gemaakt.

Evenmin wordt schade vergoed aan materialen welke worden gebruikt om gewassen af te dekken om daarmee een vroegere en naar verwachting hogere opbrengst te krijgen. Het bestuur meent dat het risico van die schade voor rekening van de grondgebruiker dient te blijven en dat eventuele schade geacht dient te worden te zijn gecompenseerd door een hogere opbrengst voor het betreffende gewas. Wordt die hogere opbrengst niet gerealiseerd dan is dat ondernemersrisico.

Schade welke in redelijkheid verzekerbaar is bij minimaal twee in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Het bestuur meent voorts dat schade aangericht op gronden waarvoor een natuur- of een vergelijkbare pachtovereenkomst met een natuurterreinbeherende instantie tegen een naar verhouding zeer lage pachtprijs is afgesloten of waarvan het feitelijk gebruik niet agrarisch is, of gronden die in het kader van de Natuurbeschermingswet als beschermd natuurmonument zijn aangewezen niet voor vergoeding in aanmerking dienen te komen. Reden hiervoor is dat op die gronden geen sprake is van normale agrarische productie en dat de kans op schade door beschermde inheemse diersoorten op die gronden voorzienbaar is, dan wel dat de grondgebruiker zelf zich bij overeenkomst heeft verbonden bepaalde schadebestrijdingsmaatregelen niet toe te passen. Het bestuur acht het redelijk dat de schade in dergelijke gevallen tot het ondernemersrisico behoort en dat de grondgebruiker daarvoor niet wordt gecompenseerd. Voor zover de ondernemer van opvatting is dat de schade door de aanwijzing tot beschermd natuurmonument niet tot zijn ondernemersrisico behoort, staat het de grondgebruiker open bij de aanwijzing een schadevergoeding te vorderen op grond van verminderde gebruiksmogelijkheden na de aanwijzing.

Indien op andere wijze (gedoogovereenkomst) is voorzien in een vergoeding van het opvangen van bepaalde diersoorten wordt geen tegemoetkoming verstrekt voor diersoorten die nauw verwant zijn aan de soort(en) waarvoor een opvangovereenkomst is afgesloten.

Ook wordt geen tegemoetkoming verleend op percelen die niet voor landbouwkundige doeleinden worden aangewend en voor schade aan gebouwen, installaties en voertuigen etc. Met deze bepalingen wordt bewerkstelligd dat schade aan golfvelden, sportvelden, aanrijdingen of aanvaringen met beschermde diersoorten niet door het Faunafonds worden vergoed.

Tenslotte is bepaald dat indien de aanvrager handelingen verricht of nalaat handelingen te verrichten waardoor de taxateur niet (meer) in staat is de omvang van de schade te taxeren, de aanvrager zijn aanspraak op een tegemoetkoming verliest.

Indien in bijzondere gevallen de bepalingen van dit artikel, naar het oordeel van het bestuur, daartoe aanleiding geven, kan het bestuur besluiten toch een tegemoetkoming te verlenen.

Dordrecht, 14 maart 2002.

Het bestuur van het faunafonds,

de voorzitter, J.S. Huys,

de secretaris, H. Revoort.

Naar boven