Wijziging Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid

25 maart 2002

HDJZ/AWW/2002-36

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 130, 131, 132 en 134 van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

Artikel I

De Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. beginnende bestuurder: bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs vereist is, gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, voor zover deze afgifte op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.

B

Aan artikel 5 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

l. betrokkene heeft drie maal als beginnende bestuurder een of meer van de in bijlage 1, onderdeel IV, opgenomen feiten begaan en heeft ter zake van deze feiten tijdens of na de in artikel 1, onderdeel f, genoemde termijn van vijf jaar voldaan aan de op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden ter voorkoming van de strafvervolging of is ter zake van deze feiten tijdens of na de in artikel 1, onderdeel f, genoemde termijn van vijf jaar onherroepelijk veroordeeld.

C

Aan artikel 8, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een komma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

e. bij betrokkene in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8 o/oo,

f. betrokkene in de hoedanigheid van beginnende bestuurder meermalen is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede lid, van de wet.

D

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A wordt na onderdeel III.3 een onderdeel toegevoegd, luidende:

IV. Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens

In de hoedanigheid van beginnende bestuurder, onverminderd het overigens in deze bijlage bepaalde, drie maal tijdens of na de in artikel 1, onderdeel f, genoemde termijn van vijf jaar onherroepelijk veroordeeld zijn voor of voldaan hebben aan een of meer van de in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht genoemde voorwaarden ter voorkoming van de strafvervolging terzake van een of meer van de hierna genoemde strafbare feiten:

a. overtreding van artikel 5 van de wet;

b. overtreding van artikel 6 van de wet;

c. overtreding van artikel 19 van het RVV 1990;

d. overtreding van de artikelen 20, 21 en 22 RVV 1990;

e. overtredingen van artikel 62 juncto de borden A1 en A3 van het RVV 1990

f. overige overtredingen van het RVV 1990 indien daarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.

2. In onderdeel B worden aan het onderdeel Drogerende stoffen, onder Alcohol, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door een komma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

f. bij betrokkene is in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8□;

g. betrokkene is in de hoedanigheid van beginnende bestuurder meermalen aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede lid, van de wet.

Artikel II

De Minister van Verkeer en Waterstaat zendt in overeenstemming met de Minister van Justitie binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze regeling aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 30 maart 2002.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Toelichting

Algemeen

In het Integraal Veiligheidsprogramma (IVP)2 is een nadere uitwerking in het vooruitzicht gesteld van maatregelen die specifiek gericht zijn op beginnende bestuurders. Dit is wenselijk op grond van het grotere risico voor de verkeersveiligheid dat deze groep met zich meebrengt, hetgeen onder meer is gebleken uit het rapport van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) `Kansrijke maatregelen voor beginnende bestuurders' uit 1999.

Bij het afleggen van het rijexamen heeft de kandidaat weliswaar blijk gegeven te beschikken over de vereiste basiskennis en vaardigheden om aan het gemotoriseerde verkeer deel te nemen, maar ervaring en routines moeten in praktijk nog worden aangeleerd. Dit vereist extra zorgvuldigheid in het verkeer, hetgeen niet altijd strookt met de overmoed van bepaalde beginnende bestuurders. Dit geldt des te meer daar het bij tachtig tot negentig procent van deze bestuurders om jeugdigen tussen de 18 en de 24 jaar gaat. Ter illustratie: mannelijke jonge bestuurders hebben ten opzichte van de ervaren bestuurders vijf keer zo veel kans bij een ongeval met letsel betrokken te raken. Bij eenzijdige ongevallen is deze kans zelfs acht keer zo groot.

De in het vooruitzicht gestelde uitwerking van de maatregelen betreffende beginnende bestuurders is geïmplementeerd in de bestaande vorderingsprocedure van de artikelen 130 en verder van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), zoals uitgewerkt in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen de beginnende bestuurders die of herhaaldelijk ernstige verkeersfouten maken of rijden onder invloed. De maatregelen betreffende niet-alcoholgerelateerde verkeersfouten en de maatregelen betreffende alcoholmisbruik zijn gescheiden van elkaar, omdat alcoholmisbruik ook in de bestaande procedure via een ander traject wordt behandeld (het traject van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid) dan het maken van verkeersfouten (rijvaardigheidstraject). Samenvoeging van de maatregelen in één traject zou leiden tot ongewenste samenloopproblemen. De verschillende trajecten zullen hierna kort worden beschreven, eerst wordt nader ingegaan op het begrip beginnende bestuurder.

Overigens laten de onderhavige maatregelen de mogelijkheid onverlet dat ook in niet genoemde gevallen er reden is de vorderingsprocedure te volgen. Dat is mogelijk; met de onderhavige bepalingen is bedoeld slechts een opsomming gegeven van de situaties die zonder meer aanleiding geven voor het instellen van de vorderingsprocedure, andere mogelijke situaties worden bestreken door de overige in de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid genoemde criteria.

Begrip beginnende bestuurder

Iemand is beginnende bestuurder gedurende de eerste vijf jaar na de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven. Het maakt daarbij niet uit voor wat voor type motorrijtuig dit rijbewijs is afgegeven: vanaf het moment van de eerste afgifte van welk rijbewijs dan ook begint de termijn te lopen. Dit eerstafgegeven rijbewijs kan een Nederlands rijbewijs zijn, maar onder omstandigheden ook een niet-Nederlands: ingevolge de schakelbepalingen in de WVW 1994 (o.a. art. 130, vijfde lid, WVW 1994) wordt wat betreft de maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is. De aanvangsdatum van de termijn van vijf jaar is dus de dag waarop dit rijbewijs door het gezag buiten Nederland werd afgegeven. Zodra hij in Nederland gaat wonen, wordt hij als beginnende bestuurder aangemerkt, totdat er vijf jaar zijn verstreken na de afgifte van het eerste rijbewijs. Latere omwisseling in een Nederlands rijbewijs verandert hier niets aan.

De termijn van vijf jaar wordt niet gestuit door een eventuele tijdelijke ongeldigheid van het rijbewijs, bijvoorbeeld als gevolg van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Hiervoor is gekozen om redenen van rechtszekerheid. Daarnaast wordt de beginnende bestuurder door sancties die tijdelijke ongeldigheid van het rijbewijs met zich meebrengen al geattendeerd op zijn mogelijke onbekwaamheid. Het te verwachten effect van deze confrontatie met de aantastbaarheid van het rijbewijs compenseert in voldoende mate dat de bestuurder in werkelijkheid korter dan vijf jaar gebruik heeft kunnen maken van een geldig rijbewijs.

Het drie maal ten toon spreiden van een ernstige vorm van verkeersonveilig gedrag

De nieuwe maatregelen die betrekking hebben op niet-alcoholgerelateerde verkeersfouten zijn ondergebracht in het rijvaardigheidstraject. Daarin wordt bij een vermoeden van niet-rijvaardigheid door onder meer de politie een schriftelijke mededeling gedaan aan het CBR. De oude criteria, die naast de `beginnerscriteria' zonder meer kunnen worden blijven toegepast, omvatten bijvoorbeeld spookrijden of het veroorzaakt hebben van meerdere aanrijdingen. Uitgangspunt is dat waar op grond van de oude criteria eerder kan worden overgegaan tot het doen van een schriftelijke mededeling, dit ook dient te gebeuren. Om onwenselijke samenloopproblemen te voorkomen, is derhalve het spookrijden niet als criterium opgenomen in het lijstje dat leidt tot het nemen van beginnersmaatregelen.

Naast de schriftelijke mededeling wordt in deze procedure in de daartoe aanleiding gevende gevallen tevens het rijbewijs ingevorderd. Het CBR besluit vervolgens namens de Minister van Verkeer en Waterstaat of het rijbewijs van de betrokkene wordt geschorst en of een onderzoek naar de rijvaardigheid moet worden ondergaan. Mocht tot het laatste worden overgegaan, dan kan de uitslag van het onderzoek reden geven om het rijbewijs definitief ongeldig te verklaren. Mocht de betrokkene aan willen tonen desalniettemin over de vereiste rijvaardigheid te beschikken, dan kan hij opnieuw proberen zijn rijbewijs te halen.

Dit traject spruit voort uit de gedachte die ten grondslag ligt aan ons rijbewijzenstelsel: het behalen van het rijbewijs brengt niet zonder meer met zich mee dat de betrokkene beschikt over de vereiste rijvaardigheid. Het zegt alleen dat de betrokkene op het moment dat het rijexamen werd afgenomen voldoende rijvaardigheid tentoonspreidde. Door ook daarna veilig te rijden, toont hij aan dat hij inderdaad over deze rijvaardigheid beschikt. Het rijexamen betreft slechts een momentopname, waarna de Minister van Verkeer en Waterstaat maatregelen kan treffen om de verkeersveiligheid te garanderen. Het gaat hierbij om maatregelen met een meer preventief karakter, gericht op het instandhouden van een bepaald veiligheidsniveau.

De maatregelen betreffende beginnende bestuurders borduren voort op deze basisgedachte. Er zijn enige verkeersdelicten geselecteerd, die, indien herhaaldelijk gepleegd door beginnende bestuurders, zodanig reden geven om aan de rijvaardigheid te twijfelen dat het rijbewijs wordt geschorst en een onderzoek naar de rijvaardigheid wordt ingesteld. Dit onderzoek behelst een met het reguliere examen vergelijkbare theorie- en praktijkproef. Blijkt hieruit voldoende rijvaardigheid, dan vervalt de schorsing en mag het rijbewijs weer worden gebruikt. Blijkt dat de rijvaardigheid onvoldoende is, dan heeft de betrokkene de mogelijkheid om een tweede onderzoek te ondergaan. Is de uitslag hiervan negatief, dan wordt het rijbewijs ongeldig verklaard. Om een nieuw rijbewijs te verkrijgen, zal opnieuw een regulier een theorie- en praktijkexamen moeten worden gedaan. Het gaat om de volgende feiten:

a. overtreding van artikel 5 van de WVW 1994 (zich zodanig gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd);

b. overtreding van artikel 6 van de WVW 1994 (zich zodanig gedragen dat een aan schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat);

c. overtreding van artikel 19 van het RVV 1990 (niet in staat zijn het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is: kleven);

d. overtreding van artikel 20, 21, 22 of 62 juncto bord A1 of A3 van het RVV 1990 (forse overschrijdingen van de maximumsnelheid);

e. overige overtredingen van het RVV 1990 (het niet op de juiste wijze naleven van verkeersregels dan wel verkeerstekens, indien daarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht).

Deze lijst betreft essentiële normen voor veilig weggedrag die worden afgedaan door middel van het strafrecht, in de vorm van een transactie of een onherroepelijke veroordeling. Een vrijspraak of sepot in de strafrechtelijke procedure brengt derhalve met zich mee dat de betreffende feiten niet meetellen. Lichtere overtredingen, die administratiefrechtelijk zijn afgedaan via de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV, beter bekend als de Wet Mulder), vallen niet onder de criteria. Voor de uitsluiting van mulderfeiten is gekozen, omdat het om minder ernstige feiten gaat, waarbij het leggen van een verband met gebreken in de rijvaardigheid minder voor de hand ligt. Tevens worden deze feiten niet geregistreerd, waardoor het praktisch onuitvoerbaar is bij te houden of de beginner meerdere feiten op zijn conto heeft. Gezien de koppeling aan de strafrechtelijke afdoening zullen de feiten die op deze lijst staan niet altijd tot de oplegging van beginnersmaatregelen leiden. De minder zware vormen van kleven en overtredingen van de maximumsnelheid worden namelijk door middel van de WAHV-procedure afgedaan. Kleven valt pas onder de criteria als gereden werd met een snelheid van meer dan tachtig kilometer per uur. Overtredingen van de maximumsnelheid vallen grofweg onder de criteria wanneer op de autosnelweg meer dan veertig kilometer per uur te hard wordt gereden en op andere wegen meer dan dertig kilometer per uur.

Een belangrijke aanvullende voorwaarde is dat de feiten die in de lijst zijn opgesomd niet op kenteken mogen zijn afgedaan. Alleen dan is immers bekend of degene die het feit heeft gepleegd ook daadwerkelijk beginnende bestuurder was. Verder is gekozen voor een aantal van drie verkeersfouten als basis voor een vermoeden van niet-rijvaardigheid. Drie, omdat een patroon zichtbaar moet zijn dat leidt tot een zodanig vermoeden van niet-rijvaardigheid, dat schorsing van het rijbewijs en een onderzoek gerechtvaardigd zijn.

Maatregelen betreffende misbruik van alcohol

Deze maatregelen vallen onder het geschiktheidstraject. Dit traject start eveneens met een schriftelijke mededeling, maar van een vermoeden van geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid. Te denken valt aan oogziekten, alcoholproblemen, dementie, drugsverslaving etc. Ook invordering en schorsing van het rijbewijs vindt plaats in de daartoe geëigende gevallen. Afwijkend van het rijvaardigheidstraject is wat er verder met de betrokkene kan gebeuren. In de eerste plaats is het, wanneer het vermoeden alcoholmisbruik betreft, mogelijk om de betrokkene te onderwerpen aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). Bij ernstiger gevallen van vermoedelijk alcoholmisbruik of een ander geschiktheidsgebrek wordt een onderzoek naar de geschiktheid gevorderd. De wijze waarop dit plaatsvindt, is afhankelijk van de aard van het te onderzoeken vermoeden van ongeschiktheid. Zo vindt bij vermoedelijk misbruik van alcohol een medisch/psychiatrisch onderzoek met onder meer een bloedonderzoek plaats en bij dementie een meer op de mogelijkheid tot uitvoering van de rijtaken gericht onderzoek.

Het vermoeden van ongeschiktheid tengevolge van alcoholmisbruik is met name gekoppeld aan de mate waarin onder invloed is gereden, evenals de keuze om tot een EMA of een onderzoek over te gaan. Ten aanzien van de beginnende bestuurder is dit gehandhaafd, maar de criteria zijn voor deze doelgroep aangescherpt. De grens om van een vermoeden van ongeschiktheid te kunnen spreken, is voor beginnende bestuurders teruggebracht van een ademalcoholgehalte van 570 µg/l (1,3□) naar 350 µg/l (0,8□) wanneer het gaat om first offenders. Recidive binnen vijf jaar leidt zonder meer tot een vermoeden van ongeschiktheid. Voor meer ervaren bestuurders blijft het oude criterium gelden van minimaal twee feiten, waarbij een keer het alcoholgehalte van 350 µg/l (0,8□) of meer is geconstateerd. In overeenstemming met de procedure bij overige alcoholgerelateerde zaken leidt dit vermoeden van ongeschiktheid tot de oplegging van een EMA, tenzij voldaan wordt aan de criteria om een onderzoek te starten. De laatstgenoemde criteria zijn gelijk gebleven. Zie hiervoor artikel 6, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid. Tot wijziging van deze criteria is niet overgegaan, omdat er juist bij beginnende bestuurders over het algemeen nog geen sprake zal zijn van een met behulp van een medisch/psychiatrisch onderzoek aan te tonen alcoholprobleem, maar slechts van een begin daarvan. Aanscherping van de criteria voor beginnende bestuurders om een EMA te volgen, ligt derhalve het meest voor de hand.

Rechtsbescherming

De procedure van de artikelen 130 tot en met 134 van de Wegenverkeerswet 1994 valt onder het bereik van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ook wat betreft de rechtsbescherming. Van een besluit in de zin van de Awb is sprake indien een besluit tot oplegging van een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid wordt genomen, bij de oplegging van een EMA, bij de vaststelling van de uitslag van een onderzoek en bij de ongeldigverklaring van het rijbewijs. In de praktijk van de huidige vorderingsprocedure betekent dit dat de betrokkene de mogelijkheid heeft een bezwaarschrift in te dienen na het opleggen van een onderzoek of EMA. De bezwaarschriftprocedure eindigt met een beslissing op bezwaar, waartegen beroep kan worden ingesteld bij de sector bestuursrecht van de rechtbank. Gedurende een lopende procedure kan betrokkene de rechter verzoeken om de uitvoering van het besluit op te schorten. Dit kan zowel tijdens de bezwaar- als tijdens de beroepsprocedure. Na de uitspraak van deze administratieve rechter is hoger beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Handhaving en kosten

Wat betreft de handhaving van de verlaagde EMA-criteria is aangesloten bij het huidige handhavingssysteem, waarbij de schriftelijke mededeling wordt gedaan door de politie en de divisie Vorderingen van het CBR in naam van de Minister van Verkeer en Waterstaat de EMA oplegt. Door de verlaagde criteria komen er meer rijbewijshouders, geschat wordt een aantal van 400 extra zaken, dan thans in aanmerking voor de EMA. De extra kosten die dit met zich meebrengt, worden voor het grootste deel omgeslagen op de betrokkenen zelf. De deelnemer aan een EMA moet immers zelf het grootste deel van de kosten hiervan betalen. De overige kosten worden door Verkeer en Waterstaat gedragen. Deze zullen circa € 75.000,- bedragen. Het gaat hier om een jaarlijks terugkerende kostenpost, die alleen de door het CBR gemaakte kosten betreft.

Ook de handhaving van de maatregelen betreffende de beginnende bestuurders sluit aan bij de bestaande procedure rondom rijvaardigheidszaken. De voorbereiding van de zaken komt echter voor een groot deel bij de politie en het openbaar ministerie te liggen. De politie tekent op een proces-verbaal aan dat de identiteit van de verdachte bekend is (dus geen verbalisering op kenteken) en dat er sprake was van een beginnende bestuurder. De voorwaarde dat de identiteit van de verdachte bekend moet zijn, vloeit voort uit de eis dat de betrokkene het feit in de hoedanigheid van beginnende bestuurder moet hebben begaan.

Het openbaar ministerie verwerkt de door de politie aangeleverde informatie in het eigen registratiesysteem. Wanneer de betrokkene drie aantekeningen bij zijn naam heeft staan, gaat er een signaal van het systeem naar het CBR, waarna de vorderingsprocedure kan worden gestart. Het is de bedoeling om in de loop van 2003 te starten met een geautomatiseerde gegevensverwerking. De ontwikkeling hiervan zal mee worden genomen in de reguliere aanpassing van de reeds bestaande systemen en derhalve geen significante kosten met zich meebrengen. Voordat dit mogelijk is, zal worden volstaan met handmatige verwerking van de gegevens door het openbaar ministerie.

Effecten op de verkeersveiligheid

Verlaging van de EMA-criteria voor beginnende bestuurders heeft als effect dat er meer vermoedelijke alcoholmisbruikers onder de maatregel zullen vallen en dat de doelgroep in een eerder stadium wordt bereikt. Tevens is het door de schaalvergroting mogelijk geworden de EMA-groepen in te delen naar doelgroep en zodoende beter in te spelen op de specifieke kenmerken van deze groep. Dit zal een preventief karakter hebben.

Met de recidivecriteria wordt een instrument in het leven geroepen om niet-rijvaardige bestuurders eerder in de gaten te krijgen en aan een onderzoek te onderwerpen. Verwacht wordt dat in dit kader per jaar tot 250 extra vorderingen zullen plaatsvinden. Invoering van deze criteria heeft tevens tot effect dat beginnende bestuurders na de eerste kennismaking met de vorderingsprocedure op hun hoede zullen zijn voor volgende misstappen, die immers het rijbewijs kunnen kosten.

Voorlichting

De onderhavige maatregelen zijn inmiddels in de media al uitvoerig besproken en vrij bekend bij het grote publiek. Het is echter noodzakelijk om de regeling bij de doelgroep, de beginnende bestuurders zelf, extra onder de aandacht te brengen. Dit gebeurt door middel van een folder, die door het CBR wordt uitgereikt nadat de betrokkene is geslaagd voor het rijexamen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel B

Artikel 5 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid geeft een opsomming van de gevallen waarin de overgifte van het rijbewijs wordt gevorderd. Zoals in het algemene deel is toegelicht, is hieraan toegevoegd het herhaaldelijk gepleegd hebben van de in de lijst opgenomen delicten, voor zover afgedaan door middel van een transactie of onherroepelijke veroordeling. Artikel I, onderdeel B voorziet hierin. Ingevolge artikel 7 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid wordt in deze gevallen tevens het rijbewijs geschorst.

Artikel I, onderdeel C

In dit artikel zijn de aangescherpte criteria met betrekking tot het opleggen van EMA aan beginnende bestuurders opgenomen. Zie voor een bespreking van deze nieuwe criteria het algemene deel.

Artikel I, onderdeel D

Dit artikel voegt zowel de alcoholgerelateerde als de overige criteria toe aan bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid. In deze bijlage staan de feiten of omstandigheden opgesomd die een vermoeden rechtvaardigen dat de betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Wat betreft de alcoholgerelateerde criteria is volstaan met toevoeging van de nieuwe criteria aan het onderdeel Drogerende stoffen, onder Alcohol. De andere criteria waren niet goed onder te brengen bij een bestaand onderdeel, zodat een nieuw onderdeel is toegevoegd, luidende `Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens'. In dit onderdeel is expliciet duidelijk gemaakt dat het overigens in deze bijlage bepaalde ook van toepassing blijft op de beginnende bestuurder. Mocht bijvoorbeeld een enkel incident op grond van de oude criteria tot een vermoeden van niet-rijvaardigheid leiden, dan kan uiteraard nog steeds een schriftelijke mededeling worden gedaan, gevolgd door een eventueel onderzoek en eventuele ongeldigverklaring van het rijbewijs.

Artikel II

Evaluatie van de onderhavige maatregelen wordt wenselijk geacht. Hierdoor worden alleen de doeltreffendheid en de effecten ervan in de praktijk in kaart gebracht. Tevens kan de evaluatie dienen als basis tot eventuele verdere uitbreiding van de maatregelen ten aanzien van de onderliggende criteria of de doelgroep.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

1 Regeling van 17 april 1996, Stcrt. 183, laatstelijk gewijzigd bij de regeling van 20 november 2000, Stcrt. 229.

2 Kamerstukken II 1998/99, 26 604, nr. 1, blz. 64-66.

Naar boven